Thérèse Hoven: De passagiers van "De Rembrandt" Utrecht: A.W. Bruna & Zn., 1919
[184:]
XII. UITSTAPJES.
Onder de vele vertrekken van 't groote Kasteel, is er een op de eerste verdieping, dat als meneer's studeerkamer wordt bestempeld. Het houdt zoowat 't midden tusschen een kantoor en een rookkamer; strengheid van stijl is trouwens niet te vinden op Vroenhoven, maar gezellig is 't er en dat is veel, zoo niet alles. Zelfs de studeerkamer, waar natuurlijk nooit gestudeerd wordt, heeft iets gezelligs en lokt bezoekers, vooral 's morgens tusschen 8 en 9, als wanneer de Heer van 't Kasteel er geregeld troont. Wie hem iets bizonders te zeggen of te vragen heeft, kan er hem vóór 't ontbijt vinden. Meestal heeft hij dan al een kijkje in zijn park genomen, en met deze of geene geconfereerd. De Indische gewoonte om vroeg op te staan houdt hij steeds vol, en daar zijn logé's 't eveneens doen, loopen ze vaak al een eindje samen op, .. of vragen ze hem een oogenblik belet. En, waarachtig, alsof 't afgesproken werk was, maar 't is altijd 't zelfde liedje op een andere wijs, en in een verschillend tempo, maar 't refrein is 't zelfde en herinnert hem aan een oud kermisdeuntje uit zijn studenten-jaren:
"Geld! Geld! Geld! Zoo roept de gansche bende."
[185:]
De een vraagt 't voor zich zelf... en in dat geval te leen, een tweede tracht hem iets afhandig te maken voor de een of andere liefdadigheid, een derde wil hem in een speculatie of onderneming betrekken... Je kunt 't zoo gek niet verzinnen of ze kloppen er bij Piet Verheyst voor aan... zij schijnen hem vooreen Amerikaanschen Petroleum-Koning of zoo iemand te houden. Als hij niet zoo danig 't land aan cijfers had, dan zou 't een leuk spelletje zijn geweest om die sommen, die hem, enkel gedurende die eene logeerpartij zijn gevraagd, bij elkander op te tellen; waarachtig - als 't totaal zijn geheele bezit niet zou hebben overtroffen. Dat de menschen nu niet begrijpen, dat een Deliaan geen Amerikaan is en dat je fortuin er nu niet bepaald op vooruit gaat, als je je de weelde veroorlooft van een landgoed te koopen. Het is anders verduiveld lastig om steeds te moeten weigeren, want er zit zoo iets krenterigs in en 't is net, alsof je niemand iets gunde behalve je eigen dierbaar ikje! Maar, dat is 't niet, hij geeft heel graag zelfs, maar er zijn er zooveel, die vragen, en daar is zijn kous niet tegen bestand. Dat wil niemand gelooven, omdat iedereen denkt dat hij de eenige is. Nu 't is wel lam, dat de finantïeele toestand allerfataalst is in Europa en dat, als die ellendige oorlog nog langer duurt, er kans is dat de meeste buitenlandsche fondsen niet meer zullen betalen. Ook is de muntstandaard bespottelijk laag. Hij heeft wel niet veel verstand van de geldmarkt, maar hij weet dan toch wel dat wanneer èn de dollar èn de
[186:]
roebel én de kroon èn de mark én de frank zooveel laager genoteerd zijn als in den normalen tijd, het alles behalve voordeelig is om Amerikaansche, Russische, Oostenrijksche, Duitsche of Fransche effecten te hebben. En aan dat euvel schijnen de meeste lui mank te gaan. Zelfs in Indië is 't mis; 't eerste oorlogsjaar zijn er schatten verdiend, vooral in de suiker, nu heerscht er een bijna algemeene malaise in de cultures. Bovendien is de verbinding aller slechtst, de booten gaan hoe langer hoe ongeregelder en dan nog om de Kaap liefst; de brieven doen er een ongehoord langen tijd over, aangehouden als ze worden door den censor, een der vele plagen van de wereldramp; telegrammen komen laat en soms in 't geheel niet aan, geld-zendingen dito dito. Al die klachten hoort de Heer van 't Kasteel 's morgens in zijn heiligdom; later op den dag fleuren de meesten op en genieten ze van wat Vroenhoven en de mooie omstreken aanbieden. Meneer Bijsterman, die bevriend is met een der directeuren van de Limburgsche mijnen-exploitatie, stelt degenen onder de gasten, die er belang in stellen, voor een bezoek aan Heerlen en den interessanten mijnbouw te bezichtigen, voor zoo ver dit mogelijk is. Rieda en Ans Hoornweg, die overal voor te vinden zijn, hebben zich terstond opgegeven, zoo ook de Resident en enkele andere heeren. De meeste logé's, vooral de dames, vinden het veel te lekker onder de lommerrijke boomen. van 't buiten; de Indisch-gasten zijn over 't algemeen eigenlIjk te gemakzuchtig. En de dames vinden het lastig om zich al zoo vroeg
[187:]
te kleeden en den geheel en dag gepantserd te zijn. Vooral degenen, die als meneer Bijsterman en meneer Wohlzogen, in de Buiten-bezittingen wonen, zien er altijd tegen op. In Batavia en Soerabaia wordt, in de laatste jaren, al veel meer op z'n Europeesch geleefd en zelfs de traditioneele dracht van sarong en kabaja is aan 't verdwijnen. "Een leuk uitstapje, zeg", vindt Rieda, als ze met een locaaltje door 't mooie, frissche Zuid-Limburgsche landschap sporen. De begroeide heuvelen hebben zoo iets vriendelijks en openbaren een welvarende vruchtbaarheid, die prettig aan doet. En 't geboomte is er prachtig - maar 't lieflijkste is de Geul, 't kleine spartelende beekje, dat de omgeving vervrooIijkt en beheerscht, evenals een lachend kindeke 't huis aantrekkelijk maakt en er de spil van is, waarom heen alles draait. Dartel en grillig kronkelt het zich tusschen de fraaie oevers. "Heerlijk om in te baaien", fluistert All:; Rieda in en, met haar beidjes, maken ze een plannetje om, op een ochtend heel vroeg, er op uit te trekken en zich in 't frissche water te dompelen. Juist, als ze er zich over verkneukelen, houdt de trein aan een der talrijke stationnetjes stil en vangt meneer Verheyst, die ook van de partij is, er iets van op. Als echte Indischman en dol op baden en zwemmen, wil hij van de partij zijn. "Ik doe mee, hoor! We maken er bains mixtes van." "Hè, God, .. roept Rieda verschrikt, "hebt u ons beluisterd, dat is flauw!"
[188:]
"Wel nee, juist aardig - je zult eens zien, wat een pret we hebben, .. plassen en springen en, vóór we er uitgaan, vergeet-mij-nietjes plukken... en die elkander aanbieden als herinnering." "Dan kun-je wel zonder samen te mandiëen", zegt Rieda verlegen. "Kom, doe nu niet zoo preutseh", zegt een van de anderen. "In Petit- Trouuille op Tandjong-Priok bij Batavia baden heeren en dames ook wel tegelijk. Een bad-costuum is heus eh heel netjes en lang zoo gedecolleteerd niet als een baljapon ... "Maar je beenen", roept Ans, verschrikt... "Net of wij die toch niet zien van onder je korte rokjes... En ze lachen en hebben pret! Tot ze in Heerlen komen, dat in 't eerst tegenvalt: 't is bepaald een opkomend stadje, maar het steden-schoon ontbreekt. Het is beslist veel minder aardig dan Valkenburg of Vaals. De weg naar de Emma-mijn, het doel van uitstapje, loopt door de hei en ofschoon er nog geen quaestie is van bloeien, zijn de tinten verrukkelijk, vooral ook door de donkere heuvelen in de verte, die er geheel anders dan ze zijn dan de overige groene hoogten, en er een eigenaardig ernstig cachet aan geven. De bevriende directeur ontvangt het gezelschap met een ingenieur, die de honneurs als gids met hem zal waarnemen. In den laatsten tijd is het streng verboden om in de mijnen af te dalen, doch het bedrijf boven den grond is zóó interessant en is zóó heel iets anders dan wat men
[189:]
gewoonlijk ziet, dat het ruim de moeite loont en ze geen spijt hebben van hun uitstapje... Vooral Ans Hoornweg zet haar pintere kijkers zoo wijd mogelijk open en luistert aandachtig naar de verschillende uitleggingen. Het enorme bedrijf is prachtig geregeld en alles even eenvoudig; de verschillende wagentjes. rijden als speelgoed karretjes over de rails en komen precies aan, waar ze wezen moeten... De opslagplaatsen van kolen en afval doen aan miniatuur spoorbanen denken. De talrijke lifts brengen de volle wagens naar boven en de leege weer mee; alles schijnt automatisch te gebeuren en toch is er overal een machtige organisatie en kracht merkbaar. ' De aan- en afvoer is uitstekend geregeld en 't is alsof het perpetuum mobile, 't onvindbare, eindelijk gevonden is. Geen seconde wordt er verspild, 't werk gaat steeds door en 't sluit alles in en aan elkander. . De mannen doen hun werk gestadig en nauwkeurig, - als maakten ze deel uit van de reusachtige machineriëen, waardoor 't bedrijf wordt gedreven. Als ze in een onafzienbare hal komen. biJ den ingang der mijn, slaakt Ans een gil van ontzetting, terwijl ze sprakeloos naar boven wijst. Van 't plafond hangen duizende roerlooze gestalten ... Een executie op groote schaal? De ingenieur lacht om de verschrikte uitdrukkmg op haar leuk snoetje, terwijl hij lachend zegt: .Dat zijn de kleeren van de mijnwerkers, die ze uittrekken alvorens In de miJn
[190:]
af te dalen; ieder heeft zijn eigen haak met een nummer. De haken worden naar beneden getrokken, de plunje er aan gehangen en weer naar boven gesjord: daar hangen ze hoog en droog ... en vooral veilig." Ar:s begrijpt dat ze dom is geweest, maar 't was ook een griezelig gezicht op het eerst. Nu lacht ze zelf om. Ze zien alle mogelijke localen, deels ten dienste van het bedrijf, deels ten behoeve der mijnwerkers ingericht; behalve de zaal, waar ze zich van kleeren ontdoen, zijn er tal van badkamers, waar ze zich, als ze uit de mijn komen. relllJgen; verder is er een Soort van volksgaarkeuken aan verbonden, waar ze goedkoop en krachtig voedsel kunnen krijgen. Alles gaat even ordelijk en netjes. Van de technische uitleggingen snappen de meisjes niet veel; al toont Ans ook veel meer belangstelling dan Rieda, maar ze komen toch allerbei onder den indruk van iets grootsch te zien. Van de mijn rijden ze, in de auto van den directeur, naar 't mijndorpje~ daar zetten ze eerst groote oogen op. "Wonen hier de koelies?" informeert Rieda op zulk een verbaasden toon, dat 't heele gezelschap in een vroolijk lachen uitbarst. "Wij noemen ze hier mijnwerkers", licht de ingenieur toe. "Is toch 't zelfde ... Het dorp bestaat uit b~eede, rechte straten met plantsoenen; aan weerskanten keurJg nette huisjes met een tuintje er voor, aan de hoeken iets grootere voor de opzichters. Het geheel doet denken aan een bagijnehofje door een vergrootglas gezien, zoo keurig netjes en regelmatig!
[191:]
"Jongen, jongen", roept Piet Verheyst uit, "zoo iets had ik me niet kunnen voorstellen. Voor 't eerst merk ik, hoe wij in Indië nog ten achter zijn in al die dingen. "Ze maken je dol met hun ethische richting, maar vóór ze zoover zijn en ze de inlanders zóó gehuisvest hebben, zal er nog heel wat moeten gebeuren." "t Is de vraag of de inlanders 't zouden waardeeren", oppert een der anderen. "Vergelijk een Indische kampong met zijn verschillende luchtjes van bedorven viseh, opium en stinkboontjes met permissie, eens met dit model-dorp. "Dan zeg ik met vriend Verheyst: als je dit ziet, merk je pas het enorme onderscheid tusschen 't Oosten en 't Westen." "Moet je niet zeggen", valt de Resident in. "Je herinnert je toch bij onze aankomst te Genua, de schilderachtige, maar intens vieze steegjes in de oude stad?" "Als-je-blieft", valt Rieda, met een griezel gebaartje, in, "ik denk dadelijk: als dat Europa is, bedank ik er voor. En heusch, dat is nog veel erger dan onze kampongs, want de huisjes zijn er ten minste laag en overal heb je de zon, maar in die nauwe steegjes met die hooge, hooge huizen ... woh! ik word er onpasselijk van, betoel (echt waar) "nog veel erger dan in Indië." "Is Holland zooveel vooruit?" vraagt Ans, die schik heeft in het keurige dorp. "Dit is niet speciaal Hollandsch", licht de ingenieur toe. "In Duitschland zijn ze ook reeds; 't is de geest van den tijd, en verbetering was er hard noodig, als u de vroegere mijndorpen zag, bijvoorbeeld in de Borinage, dat is in Henegouwen, in Z lid België. Daar zijn 't mensch-ont
[192:]
eerende toestanden. Heele gezinnen gaan er de mijnen in en ze komen, zoo vuil van 't werk, thuis; dan vinden ze een klup met heet water en gaan er met z'n allen in staan ... vader, moeder, dochters, zoons ... meestal is er nog een kostganger ook ... "Dat is ook bains mixtes", roept Rieda, ondoordacht, uit. Gelukkig gaat niemand der aanwezigen er op in. Meneer Verheyst. kijkt een anderen kant op; Rieda zou om den dood niet willen, dat hij haar voor minder fatsoenlijk zou houden. Dat is ze ook niet, al flapt ze wel eens wat uit. Hij doet zelf ook erg zijn best om keurig te zijn, dat merk je wel. Rieda is flink op weg hem "een snoes" te vinden hetgeen volgens haar opvatting en natuur gelijk staat met verliefd op hem te zijn. Hij is ook heel aardig en beleefd voor haar, maakt haar complimentjes en geeft haar bloemen. Hè" God! Hij .moest haar nu maar vragen! In 't pension in Scheveningen, waar ze zijn terecht gekomen, hebben ze het niets prettig; twee kleine kamertjes en een kabinetje, net een kast, wat is dat nu? En 't eten zoo kaaltjes! Niet eens vruchten voor dessert, in plaats van heerlijke taarten, zooals je in de winkels ziet, van die witte of rose puddinkjes, net pommade! En de soep is net kali-water. Hier op Vroenhoven is 't zalig! Zoo lekker volop van alles - en je bent er heelemaal thuis. Ze zou er wat graag altijd blijven en zoo makkelijk een
[193:]
juffrouw voor de huishouding, niet op de Indische manier, maar een deftige Hollandsche dame. Het bezoek verloopt prettig; de directeur biedt het gezelschap koffie en koekjes, Rieda zegt gebak - in een der oude loodsen aan, die nu in een soort van tooneelzaal is veranderd. Er worden voorstellingen gegeven en lezingen gehouden voor de mijnwerkers - ook wel muziek gemaakt, getuige de piano, die op het podium staat. Een der heeren zet er zich voor en speelt een waltz van Strausz - op hetzelfde oogenblik, vat Verheyst Rieda om haar leest en tolt er een met Ans de zaal rond. Rieda is één en al verrukking. Zoo echt heerlijk Indisch, zoo'n waltz. Onder 't dansen moet zij aldoor denken aan wat haar moeder haar van haar eigen jeugd heeft verteld, hoe Papa haar onder een waltz in 't Residentshuis te Soerabaja had gevraagd, omdat het toen het algemeen gebruik was. Een jongmensch zou er niet aan gedacht hebben een meisje op een andere manier of bij een andere gelegenheid te vragen. Deed hij 't nu maar. Misschien weet hij 't niet. Maar hij wist 't toevallig wel... en waarachtig, ook hij kwam onder de opwindende dansmuziek... en bewegingen... "Leuk, ja, Rieda?" "Meneer Verheyst dan toch... "Ik mag je toch wel bij je naam noemen? Of zou je liever mijn naam dragen?"
[194:]
Plotseling. houdt de muziek op... en dringt de nuchterheId der geimproviseerde balzaal tot hen beiden door. Geen plekJe om even, onbespied, te fluisteren en te flirten... geen gaatje om door te ontsnappen. Geen enkele cosy corner of een afgescheiden hoekje... Ze kijkt hem even nieuwsgierig aan en proest 't dan uit en hij lacht eveneens. "Weet je wat? We zullen 't van avond nog eens dunnetjes over doen... "'t Dansen?" "Bij voorbeeld, en de rest ... "U maakt mij "maloe", (verlegen). "Niks der van", begint hij, knorrig. "Zou hij spijt hebben?" vraagt Rieda zich angstig af. Dan, heel even zich even tegen hem aanvleiende, " Ik wil wel, hoor." "O' zoo, Juffertje! Ja, ik kan je hier geen zoen geven, hè?" Weer lachen ze samen, terwijl ze zich naar den uitgang der zaal begeven, waar de auto's buiten wachten, die het gezelschap .weer naar 't station zullen brengen. "Ik zou hever loopen", fluistert Rieda. "Jongens, in die brandend heete zon?" "Ja, anders vind ik het gek om overdag in Holland uit te gaan, maar nu lijkt 't mij zalig, seg." Hij heeft geen tijd om op de voorgestelde zaligheid in te gaan. Ze moeten instappen. Op den terugweg zijn èn Rieda èn Piet Verheyst opvallend stil. Zij denkt: "Is 't heusch waar? Heeft hij mij betoel (echt) gevraagd en ben ik 'engageerd?" En hij piekert: "Nu zit ik er aan vast. Ze is wel een
[1956:]
knap meisje en ik geloof dat ze dol op me is. Temperament heeft ze ook wel... ten minste genoeg voor haar man ... "Maar ze is wel Indisch... mooi bakkesje... een echt zoen mondje... een fijn meisje, flinke gave tanden... leuk figuurtje, nog wat magertjes, vooral de schouders, maar dat verandert wel; vóór we een jaar getrouwd zijn, is 't een lekker, mollig wijfje." Ze zijn geen van beiden smoorlijk van elkander en prenten 't zich ook niet in, maar ze durven 't toch wel met elkander aan. Rieda verlangt te trouwen, zoo vervelend anders! Och, en Verheyst verlangt er ook naar; hij vindt dat 't hoort bij zijn sociale standing als Heer van 't Kasteel... en, als je een kleine twintig jaar in Indië bent geweest, is het 't verstandigste om maar met een Indisch meisje te trouwen. Pa en Ma vinden 't ook best. Vroenhoven, als bezitting, is een welsprekende factor ter gunste van den huwelijks-candidaat. Mogelijk zou 't, als Piet Verheyst sec, niet zoo vlot gaan. 't Engagement wordt den volgenden dag reeds publiek. 's Middags tuffen ze samen overValkenburg naar Maastricht, om de ringen te koopen en eens gezellig met hun tweetjes te zijn. Rieda verlangt er bepaald naar. Ze vindt zijn zusters nu niet zoo. De getrouwde wel. .. die heeft wel iets gemoedelijks en ze vindt het leuk dat de kinderen haar tante noemen. Maar Net en Wies vindt ze spoken, zoo echt oude juffrouwen, zoo stijf en omslachtig en heelemaal niet toeschietelijk!
[196:]
Ze leest het zoo duidelijk op haar gezichten, alsof 't er met groote letters op geschreven stond: "Waarom trouwt die broer van ons nu... met zoo'n kind?" Zij is nog zoo lekker jong, pas één-en-twintig en die twee zijn dik in de dertig. Zijn misschien jaloersch, denken zeker-als Piet ongetrouwd blijft, zijn wij de baas. En ze vinden zeker ook niet prettig zlj een beetje Indisch. Dat zul je altijd zien van volbloed Europeanen. Rieda is, onbewust, achterdochtig dat ze haar minder zullen vinden en verdenkt haar aanstaande schoonzusters van jaloersch op haar te zijn, terwijl zij 't eerder op haar is. Ze verbeeldt zich dat zij op haar neer zien en die gedachte wekt wangunst en wrok. En zij wil ook niet, dat hij zooveel bij zijn zusters is; hij is nu haar Piet, van haar alleen! Hij is wel een beetje oud, kassian! Nog ouder dan Net en Wies ... één en veertig al! maar hij zit er goed in, hoor... en 't is een nare tijd. Papa moppert den heelen dag en Ma is ook wat zeurig na de operatie, die toch niet mee is gevallen. Rieda vindt 't dus een uitkomst. Een oude man, nu ja? Maar als je geen jongere kent. Ze liggen niet voor 't opscheppen. Ma zei nog even van wachten, maar dat wil ze niet. Ze heeft nu eenmaal ja, gezegd, soeda! Ze brengen samen een gezellig middagje door in Maastricht en Rieda is tevreden; dat is 't voornaamste! De naamsverandering heeft toch geholpen.
vorige pagina | inhoud | | volgende pagina