doorzoek de gehele Leestrommel

Leestrommel
Leestrommel
a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Melati van Java: ‘Rechts of links?’
In: De Indische Gids, 1879, 1e jaargang, dl.1, 385-543



[530:] IX.

"Wat, ondeugende bengel, hoe durf je met je moeders gouvernante achter onze rug relatiën aanknoopen? Wat zal Mama er van zeggen? Foei, foei, hoe is 't toch mogelijk: zoo jong en reeds zoo doortrapt!"
"Och, oom, wordt toch niet boos!" begon hij half schreiend, "gisteren heb ik mij gedeclareerd. Reeds sedert lang had ik Céline lief, maar ik durfde het haar niet te zeggen, maar gister avond was er een onbeschaamde sinjo, die haar erg lastig viel, en toen vroeg ze mij om hulp, en... zoo is 't zonder erg gekomen... van 't eene op 't andere. En zij was er zoo blij mee: zij zou graag Mama haar eigen dochter willen zijn."
"Ik zeg, dat het infaam is. Zij verdient, dat ze onmiddelijk weggejaagd wordt."
"Oom, dat kunt u niet meenen"- en hij zag me fier in de oogen - "wil u er met Mama niet over praten, dan zal ik het doen. Maar zij mag het huis niet ruimen, want Mama zal niets tegen mijn geluk hebben. Zij kan niets tegen Céline zeggen."
"Kom op, wijsneus, wat weet jij van de redenen van je moeder; zie eerst op eigen beenen te kunnen staan, dan mag je aan trouwen denken!"
"Foei, oom!" hernam hij op den toon van iemand, die diep bedroefd en bitter gekrenkt was, "dat had ik niet van u gedacht. Ik hoopte,

[531:]

dat u mijn bekentenis als een verstandig man zoudt aanhooren; maar in plaats daarvan beleedigt u mij ieder oogenblik."
Ik kreeg medelijden met den jongen, en vond mij zelf belachelijk, onwaardig, bespottelijk. Wat zou Rudolf zeggen, als hij wist dat zijn oom zijn rivaal was! En wat Céline, die hem reeds haar hartje scheen te hebben geschonken!
"Weet je zeker, dat de juffrouw je genegen is?" vroeg ik na een poosje zwijgens.
"O ja, oom! Dat heeft ze mij bekend; van geen van al haar adorateurs mocht ze er een meer lijden dan mij!"
"Zoo, zoo!"en ik weerhield gelukkig den bitteren spot, die mij op de lippen lag.
Zonder iets meer te zeggen keerden we huiswaarts.
Bij het hek zeide ik nog alleen:
"Spreek met Mama nog nergens over! Ik wil 't doen!"
"Om mijn geluk des te beter te kunnen dwarsboomen, niet waar, oom? Op uw voorspraak kan ik niet rekenen;dat heb ik al gemerkt."
"Als je nu dadelijk naar Mama gaat, zeker niet. Morgen zullen we er nader over spreken."
Dien avond was mijn humeur zoo slecht, dat Céline mij ongetwijfeld een echten Russischen beer moest vinden, heel anders dan haaraardigen, knappen, vandaag echter zeer terugegtrokken vriend Rudolf.
"Wat de heeren vandaag scheelt weet ik niet;" zeide Hermine, "dat Dolf wat haarpijn heeft begrijp ik, maar Otto..."
Céline scheen iets zeer opmerkenswaardigs te vinden aan het puntje van haar zakdoek; zij pluisde er ten minste onophoudelijk aan.
Rudolf durfde haar nauwelijks aanzien, daar hij vreesde dat mijn strenge oogen hem altijd door bewaakten.
Eenige oogenblikken later kwam een jongen mij roepen, daar eene vrouw mij buiten wachtte met een boodschap. Verwonderd ging ik de voorgalerij uit, en zag in de schaduw een oude Javaansche meid staan, in wie ik dadelijk de baboe van mevrouw David herkende.
Zij reikte mij een briefje over met de woorden:
"Njonja sakit keras."[Mevrouw is erg ziek]
Ik las bij de lamp zoo gauw mogelijk de volgende regels van dezelfde hand, die mij vroeger het briefje over Céline had geschreven, mar bevens en onregelmatig:
"Ik moet u den tweeden dienst, den laatsten, vragen. Kom morgen vroeg bij mj! Een dag of een uur later zal het wellicht niet meer noodig zijn."-

[532:]

"Bilang baik," [Zeg, dat het goed is, dat ik komen zal] zeide ik tot de oude meid, die zich snel verwijderde.
Toen ik in de binnengalerij terigkwam, zat Céline voor de piano, en Rudolf stond achter haar. Hermine was een weinig gaan rusten, zoodat de twee geheel vrij konden praten.
't Scheen dan ook, dat zij de gelegenheid goed benut hadden, toen we nog eenige oogenblikken later aan tafel zaten, merkte ik dat Rudolf nog stiller was dan straks, terwijl Céline zoo goed als niets at, en werk scheen te hebben de traantjes uit de oogen te houden. Daarbij keek zij mij soms aan op een wijze alsof ik de wreedste père de comédie was; hij moest haar dus reeds ons geheele gesprek hebben verteld. De onnoozele jongen! Hij was er misschien trotsch op, dat men reeds zoo vele beletselen stelde tegen zijn eerste avontuurtje van dien aard. Daaraan had ik 't dan ook zeker te danken, dat Céline mij bij het naar hare kamer gaan nauwelijks een groet waardig keurde.





vorige pagina | inhoud | volgende pagina