doorzoek de gehele Leestrommel

Leestrommel
Leestrommel
a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Melati van Java: ‘Rechts of links?’
In: De Indische Gids, 1879, 1e jaargang, dl.1, 385-543


XI.

Wij reden door sawah's en dessa's; ik trachtte, hoe ernstig en plechtig gestemd ook, mij zoo vroolijk mogelijk voor te doen.
Het was een koele morgen; slechts nu en dan liet de zon hare stralen vallen; gewoonlijk hield ze zich achter witte wolkjes schuil; de karbouwen deden hun dagwerk; de landbouwers onder hun groote tjapings [Hoeden] geleidden hen; de vrouwen met hun kinderen op den arm zorgden voor hun schrale keuken; alles ging zijn gewonen weg, en daar in dat stille huisje onder die hooge boomen, wel een drama werd daar afgespeeld! Een drama,w aarvan misschien de wereld nooit het laatste woord zou vernemen. Na twee uur lang te hebben rondgereden, liet ik de meisjes onder geleide van Sidin huiswaarts keeren, terwijl ik de woning van mevrouw David opzocht.

[538:]

Céline kwam mij snikkend tegemoet.
"'t Is gedaan," zeide ze diep ontroerd, "ze heeft geen woord meer gesproken, maar hare linkerhand hield onophoudelijk de mijne vast. Ik heb hardop voor haar gebeden, dat scheen haar goed te doen en te bedaren. Arm schepsel! Had ik haar toch eerder gekend! Een minuut voordat alles gedaan was keek zij mij strak aan, en daarna sloot zij de oogen, en haalde drie keer heel diep adem, en toen was het voorbij!"
Ik klopte haar op den schouder.
"Dit uur zal u geluk aanbrengen, Céline, en ga nu maar naar huis toe, en tracht het mijn zuster duidelijk te maken, wat wij hier gedaan hebben. Ik ben haar exécuteur-testamentair, en moet haar laatste beschikkingen ten uitvoer brengen."
Céline, altijd doorschreiend, keerde naar de sterfkamer terug, drukte een kus op het kille voorhoofd der doode, en verliet toen zonder een woord meer te spreken de woning, waar zij zonder het zelve te weten een grooten plicht had vervuld. Ma-Birah was heel laconiek bezig, doepa [Wierook] in de kamer te branden, en zoodra ze mij zag reikte ze mij een gesloten kistje over en een verzegelden brief aan het adres van den ambtenaar van de burgerlijken stand; toen haalde zij uit een kist het prachtige tapijt voor den dag, en vroeg mij wat ik wilde dat daarmee gedaan zou worden.
Ik verzocht haar het voorlopig weg te bergen, en zette mij in de voorgalerij neer om een begin te maken met de opening van het kistje.
Ik vond er eenige rolletjes rijksdaalders in, waarop stond: "voor de begrafenis," een pakje zoogenaamde recipissen: "voor Ma-Birah", een ander "voor Katjong", een derde "voor de armen". Verder nog een weinig goud en een kostbare juweelen broche met de aanwijzing "voor Céline". Op den bodem eindelijk lag den brief met het mij zoo bekende handschrift beschreven, aan mijn adres.
Ik brak het zegel open, en - waarom zal ik het niet bekennen?- bevend van ontroering en nieuwsgierigheid; een over een vier zijden beschreven papier viel er uit met eenige andere oude gele stukken. Ik las:
"Zeer geachte heer! Verschoon mij dat ik over u beschik, als waart gij ook het minst aan mij verplicht. Ik had gehoopt stil en onbekend in het graf te dalen, maar ach! ik zie dat dit onmogelijk is; ik voel er behoefte aan u alles te zeggen, niet om mijn voordeel, maar voor het bestwil van een ander persoon, die mij onuitsprekelijk dierbaar is: gij raadt het reeds: voor dat van mijn eenig kind.
"Welnu dan, er was een tijd, dat ook ik jong en schoon genoemd

[539:]

werd; ik zag het eerste levenslicht op Java, doch mijn ouders keerden naar Europa terug, terwijl ik nog zeer jong was.
"Het kan u geen belang inboezemen, hoe mijn leven of mijn opvoeding daar was; liever zal ik u mijn naam zeggen: mijn vader was de Oost-Indische ambtenaar de Kan, en men noemde mij Margaretha. Ik werd op een Duitsche kostschool opgevoed, en ik maakte daar kennis met een Duitsche freule, bij wie ik een gedeelte mijner vacantiën doorbracht.
"Toen ik achttien jaar oud was, verloor ik kort achter elkaar mijne ouders, wier eenig kind ik was, en daar ze mij geen fortuin hadden nagelaten zocht ik naar een betrekking; ondertusschen nam ik een invitatie mijner vriendin aan, en bleef eenige weken bij haar.
"Het viel mij hoe langer hoe moeilijker mij te wennen aan de gedachten, dienstbaar te worden; het aangename leven bij mijn vriendin trok mij aan, en toen een harer huisvrienden, een Pruissiche majoor van zekeren leeftijd, mij zijn hand aanbood, aarzelde ik geen oogenblik, maar besloot zijne vrouw te worden.
"Ge ziet dat ik een lichtzinnig, dwaas meisje was, maar ik was nog zoo jong en ik had geene goede raadslieden. O! mochten ze mijne Céline nooit ontbreken!
"Ik was diep ongelukkig met mijn ruwen man, doch ik wil geen kwaad van de dooden spreken; tien jaar sleepte ik een ellendig leven naast hem voort. Vier kinderen zag ik achtereen ten grave dalen, daarop werd Céline geboren. Wij leefden veel gescheiden: hij in zijn garnizoensplaatsen; ik op een eenzaam landgoed, waar ik geen andere uitspanning had dan op de raven en de musschen te schieten. Deze liefhebberij had ik van mijn vader geleerd, en ze was in de oogen van mijn man een gruwel.
"Eens dat ik in het bosch aan het schieten was stond hij eensklaps voor mij; woedend begon hij bittere verwijten tegen mij te richten over mijn jagers-manie.
"Ik lachte hem sarrend uit, maar God alleen weet welke haat in mijn hart kookte; de gedachte dat een druk op den haan van mijn geweer mij van dat monster kon bevrijden, vervolgde mij onophoudelijk.
"Geef hier het geweer!" beval hij.
"Ik hield het treiterend in de hoogte, en brullend van toorn sprong hij op mij toe.
"Wat nu gebeurde weet ik niet, en tot mijn laatsten snik zal het mijn kwelling zijn, dat ik dit niet kan noch ooit zal weten.
"Het dienstmeisje dat met Céline, die toen twee jaar telde, op een afstand stond, zag de worsteling, hoorde dat het geweer afging, en dat mijn man eenige passen verder in het gras nederviel.

[540:]

"Heeft hij in zijn drift den haan af laten gaan, of heb ik het gedaan, opzettelijk dan wel bij toeval? IK weet het niet, God alleen is het bekend; maar de twijfel heeft mijn leven tot een hel gemaakt.
"Het schot had zijn hersenpan verbrijzeld; onmiddelijk gaf ik mij bij 't gerecht aan, doch men sprak mij vrij, daar ieder slechts aan een ongeluk dacht, en de getuigenis van het kindermeisje in mijn voordeel was, maar mijn straf begon.
"Geen oogenblik, nacht of dag, had ik rust; ik hoorde zijn laatste woord, het doffe geluid dat hij uitstiet. Zijn gelaatstrekken, die mijne Céline droeg, werden mij ondragelijk; ik keerde naar Holland terug, en vertrouwde Céline een andere meid onzer familie, onder voorwendsel, dat ik in een zuidelijke badplaats de baden wilde gebruiken. Ik reisde overal heen, naar de groote steden, naar de eenzaamheid; het baatte niet: altijd volgde mij dezelfde gedachte, hetzelfde schrikbeeld.
"Eindelijk besloot ik naar Java terug te keeren; mijn kind wilde ik niet zelve opvoeden; de hand, die haars vaders bloed vergoten had, mochr haar onschuldig hoofd niet streelen.
"Naar een der stilste assistent-residentiën richtte ik mijn schreden, en vond daar in het eenzame woud juist wat ik zocht.
"Daar heb ik jaren lang den vrede gezocht, voor mijn fout geboet. O, moge de rechtvaardige Rechter mij vergeven! Ik kon in de eerste jaren op de hoogte van al wat mijn kind betrof blijven door tusschenkomst van mijn oude meid, doch toen ook deze gestorven was, verzocht ik mademoiselle Laclaire in een haar opgegeven dagblad elk haar een bericht te zetten over Céline en hare vorderingen. Anoniem zond ik haar steeds mijn breven, nu eens via het postkantoor te Batavia dan via Samarang of Soerabaia. Ik wilde niet, dat ooit Céline zou kunnen raden, op welke wijze haar vader omn het leven gekomen was; dus zij dit geheim ook in uw boezem begraven!
"De wensch haar te zien werd hoe langer hoe krachtiger; ik liet haar naar Java komen; hier, dacht ik, zal niemand vragen naar de manier, hoe een Pruisisch majoor achttien jaar geleden in een Duitsh dorpje aan zijn eind is geraakt.
"Haar geboorteacte, de trouwacte harer ouders en de doodacte haars vaders zult gij in deze enveloppe vinden; maar nogmaals smeek ik u, laat haar nimmer de ware toedracht der zaak weten! Laat zij gelukkig zijn, laat zij van het leven genieten! Haar moeder heeft genoeg geleden. Men zegt dat ik krankzinnig ben; helaas! als de krankzinnigheid het verleden uitwischt, en daarover een dichten sluier werpt, dan ben ik 't niet. Is 't wonder, dat mijn gedachten soms verward raken, daar zij steeds op één punt zijn gevestigd?
"Zonderling, dat het gebruik van vuurwapenen mij niet walgt, en

[541:]

afschuw inboezemt; integendeel, het jagen is nog altijd mijn eenige ontspanning.
"Heb medelijden met mij, beoordeel mij niet te hard, en vooral draag zorg voor mijn kind; haar geluk vertrouw ik aan u toe, zooals ik u reeds zeide.
"Mijn geheim is goed bewaard; de ambtenaar van den burgerlijken stand weet niet anders, dan dat zekere Anna David hier overleden is.
"Vaarwel!

Margaretha von Sinnighausen Halbersfeldt- de Kan"

De stukken, Céline betreffende, waren alle in de beste orde, eenige lokken van haar haar, toen ze nog kind was, en een klein portretje lagen ook nog op de bodem van het kistje; ik sloot alles bijeen, gaf Ma-Birah eenige inlichtingen over hetgeen haar te doen stond, liet Katjong den brief naar den ambtenaar van den burgerlijken stand brengen, en keerde toen huiswaarts.
Men wachtte op mij met het eten. Céline zag nog een weinig ernstig, Hermine brandde van nieuwsgierigheid om iets naders over de doode te hooren.
Ik verhaalde haar genoeg, om hare nieuwsgierigheid te bevredigen, zonder echter ook maar in de verte het geheim der ongelukkige vrouw te schenden.
Na het eten, waaronder het voorgevallene van den morgen natuurlijk het hoofdonderwerp van het gesprek was, ging Hermine naar hare kamer. Céline en de meisjes maakten zich gereed aan het werk te gaan.
Ik liet Fanny en Annette vertrekken, en wenkte Céline.
"Zijt ge nog onder den indruk van dezen morgen?" vroeg ik.
"Ja," antwoordde zij, en hare oogen schoten vol tranen.
"Zijt ge nog steeds boos op mij?"
Zij zag mij verwonderd aan, want ik sprak zoo plechtig mogelijk.
"Gij hebt u flink gehouden in deze proef; gij zijt mijn neef waardig."
"O mijnheer! Was het dáárom?"
"Ja, daarom!"
"En mevrouw!"
"Wees gerust, ik geef u er mijn woord op: vóór er drie maanden om zijn, moogt ge mij oom noemen."
Zij begon luid te snikken, en drukte mijn hand met een vuur en vreugde, als ware ik nu reeds met die hooge waardigheid bekleed.
Er zal zooveel liefde en trouw in hare oogen, dat er zich iets in mijn binnenste bewoog, iets dat mij pijn deed en toch niet onaangenaam was, en terwijl zij zich verwijderde, dacht ik: "Waarom heb

[554:]

ik mijn lot verdiend? Zij is 't eerste meisje, dat indruk op mij maakt, en ik moet misschien onaangenaamheden verduren om haar bezit aan een ander te verzekeren. Heb ik dan niet als ieder ander recht op een eigen huis en haard?”






vorige pagina | inhoud | volgende pagina