doorzoek de gehele Leestrommel

Leestrommel
Leestrommel
a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Melati van Java: ‘Rechts of links?’
In: De Indische Gids, 1879, 1e jaargang, dl.1, 385-543


[253:] IV.

Een maand verliep, en nog weer een, en eindelijk verscheidene, en ik gevoelde mij te Tjikodja zóó t'huis, als had ik er mijn leven lang doorgebracht.
Het huiselijk leven was daar dan ook zoo aangenaam, dat men vergat diep in de Javaansche binnenlanden te leven.
Hermine was steeds bezig, vlug huismoedertje, en als ik haar zoo van den vroegen morgen tot den laten avond in de weer zag, moest ik soms lachen om de wonderlijke denkbeelden, die onze Hollandsche matronen koesteren over de Indische huisvrouwen.
Zich wiegelend in groote schommelstoelen, door twee slavinnen zacht in slaap, of ten minste in een zoet dolce farniente gewaais, aan niet anders denkend dan aan haar gemak, door de hitte bevangen en tot elk werk ongeschikt gemaakt - zoo stelden de meeste mijner Hollandsche kennissen zich onze Hermine voor. En ik zag haar reeds 's morgens vroeg naar de dispens gaan, elken bediende zijn kattie rijst uitdeelende, de keukenmeid over het diner en de rijsttafel raadplegende, soms zelfs het een of andere gerecht klaarmakend, dan de kleeding der kinderen naziende, de naaister aan het werk zettend, zelve meênaaiend of ten minste haar telkens weer op den weg helpend. Op die wijze ging de morgen om, zonder dat zij tijd had met mij een verstandig woordje te spreken. Na den middag, als de rijsttafel ten einde was, begon zij het werk van hare dochters na te zien, dat zij 's morgens onder haar opzicht hadden gemaakt, want Hermine was de eenige meesteres der beide meisjes; om vier uur dronken wij koffie, en dan, als we allen gekleed waren om in de verandah bezoeken af te wachten, een wandeling te maken, of naar Kotta-Boya te toeren, kon zij eerst zeggen, dat zij rustte.
Onder begeleide van den kundigen administrateur van mijn overleden zwager was ik weldra op de hoogte van de wijse, waarop ik de uitgestrekte landen moest beheeren. Het werk ontbrak me niet, en geprikkeld door Hermine's voorbeeld, gaf ik 's morgens en 's avonds eenige uren les aan Rudolf.
Hij was eenige jaren te Batavia op het Gymnasium geweest en ik vond hem goed ontwikkeld; 't was jammer dat hij niet eenige jaren in Europa had doorgebracht, om daar een volledige opvoeding te ontvangen, doch Hermine verklaarde dat haar man en zij besliste tegenstanders waren van het verre wegzenden der kinderen. Wat zij aan den eenen kant wonnen door algemeene ontwikkeling en meerdere kennis, verloren zij aan de andere zijde aan het karakter. Vooral

[254:]

de gehechtheid aan en innige liefde voor hunne ouders raakten, door een veeljarig verblijf verre van hen, geheel verloren.
Eens was het Barneveldt's liefste illusie geweest zelf naar Europa terug te keeren, maar nu zuchtte Hermine:
"Ik denk aan geen teruggaan meer. Ik vind daar niets dan graven, hier heb ik alles. Dolf zal een flink administrateur worden, dat is voor hem genoeg. Als hij oud genoeg is om zelf alles te beheeren, ga ik te Batavia wonen met mijne dochters, maar Java verlaat ik niet meer, ik heb 't lief gekregen als mijn tweede vaderland."
Ik gaf haar geen ongelijk: het karakter en de kundigheden harer kinderen lieten niets te wenschen over, zij was zonder twijfel een gelukkige moeder, maar toch achtte ik het mijn plicht haar te waarschuwen tegen een al te eenzijdige opvoeding der meisjes. Dan sprak ze wel van beiden naar een pensionnaat te sturen, maar aan haar gelaat kon ik duidelijk zien, hoe zwaar zulk een scheiding haar zou vallen.
Doch toen het eerste jaar van mijn verblijf bijna verstreken was, begon Hermine een weinig te sukkelen, en de dokter schreef haar rust voor, in 't bijzonder in de middaguren. Ik nam, om haar tevreden te stellen, de meisjes onder mijn zorg, liet haar onder mijn opzicht werken, maar het bleek weldra dat mij de slag ontbrak, om met vrouwelijke élèves om te gaan. Met Dolf kon ik goed overweg, maar bij Fanny en Annette eindigde elke les in tranen of in gekheid en gelach.
Dit hinderde Hermine zeer, en vergalde haar de zoo noodige rust; de meisjes waren nog lang niet ver genoeg gevorderd om geen onderwijs meer te ontvangen.
"Hoor eens, Hermine!" zeide ik haar dus, toen we eens samen in de voorgalerij zaten. "'t Kan zoo niet langer blijven. De meisjes leren niets bij mij."
"Ja, maar ik ben nu wel genoeg, en zal spoedig weer met haar beginnen."
"Neen, zusje, dat gebeurt niet. Gij moet en zult 's middags rusten; ik weet het aan mij zelf, hoe noodig dat is in dit warme klimaat.
"Och ja, en om de meisjes moet gij nu uw slaapje missen. Het spijt mij zeer, beste Otto, maar zeg me, wat kunnen we er aan doen?"
"Ik was reeds lang van zins er u over te spreken,reeds voor uw ongesteldheid. Ge moet een gouvernante nemen."
Zij maakte een gebaar van schrik.
"Een gouvernante! O, foei, Otto, mijn Frans was er altijd zoo tegen "Ik wil geen vreemde dag en nacht tusschen mij en mijn kinderen hebben," zeide hij altijd. En ik zelf vond het ook altijd erg onaangenaam."
"Zend dan de meisjes naar een kostschool, maar dit houdt ge geen

[255:]

week uit! Haar opvoeding is te eenzijdig, ze kennen niemand dan een paar vriendinnetjes, haar mama en een ouden oom. Ze moeten de wereld eens door andere glazen zien.”
“En hoe komen we aan zoo’n mensch? Niet iedereen is voor ons geschikt. Oude gouvernantes zijn gewoonlijk lastige meubels, en een jonge kan ik in 't geheel niet gebruiken."
"Waarom niet?"
"Wel omdat," antwoordde zij lachend, "omdat ik twee jongelui in huis heb."
"Ik vind het allerliefst van je, mij op één lijn te stellen met je Dolf; het verschil in jaren in ook zeer gering tusschen ons, maar maak je niet ongerust: ik heb het zooveel jaren zonder vrouw kunnen doen, dat ik je geen gouvernante zal afhandig maken en wat Dolf betreft, over hem moet ik je nu dadelijk spreken."
"Wat is er dan weêr?"
"Muizer, de opzoener van Tjigoan, heeft zijn ontslag dubbel en dwars verdiend. Ik kan het niet langer met dien kerel uithouden, en dat ik hem niet eerder heb weggestuurd, komt hiervan, dat ik niet wist wien in zijn plaats aan te stellen. Nu had ik gedacht geen betere te kunnen vinden dan onzen Dolf."
"Moet hij dan in Tjigoan wonen?"
"Het zal een goede leerschool voor dien besten jongen zijn. 't Is maar vijf paal van hier; het huisje is heel net en aardig en 't plan lacht hem zeer toe. Wilt ge na den eenen jongen man verwijderd te hebben, ook den anderen het huis doen ruimen, dan hebt ge maar een woord te zeggen."
"Maak geen gekheid, Otto! de zaak is veel te ernstig. Ik kan niet zonder u beiden hier blijven. Zou het dan niet beter zijn, dat ik met Annette en Fanny op een hoofdplaats ging wonen; want een gouvernante aan huis vind ik nie taantrekkelijk."
"Dat idée is nog onwijzer. Ge zijt hier het leven gewend sinds uw jeugd; het klimaat is gezond, de kinderen ontwikkelen zich goed, en 't is onverstandig van u zoo erg tegen iets op te blijven zien dat bijna in elk Indisch huishouden voorkomt."
"Ik zal er over nadenken. We hebben nog geen haast, de meisjes kunnen des noods nog wat vacantie hebben."
Als Hermine iets uitstelde, kon ik er ook zeker van zijn, dat zij uit zich zelve er niet meer over zou spreken. Ik besloot dus na korten tijd er weer over te beginnen, vooral omdat ik voor dringende zaken een reis naar de hoofdplaats moets ondernemen. Beter gelegenheid om naar een gouvernante uit te zien bestond immers niet.
Rudolf plaagde mij daarenboven nog om de voorgenomen verande

[256:]

ring zijner positie; ik liet hem dit met zijn mama afspreken, en bedacht me juist, op welke geschikte manier ik met Hermine over de andere zaak zou beginnen, toen de post mij een briefje bracht met het postmerk van Kotta-Boya.
Het adres was door een flinke mannelijke hand geschreven, en nadat ik het niet zonder nieuwsgierigheid had geopend, las ik slechts de volgende regels:
"Indien mevrouw Barneveldt een gouvernante noodig heeft dat haar broeder zich dan vervoege te Batavia, Hôtel des Indes, bij den scheepskapitein der Roza Marina, Boonendekker. Zij zal den anoniemen raadgever dank weten."
Er lag iets in den brief alsof de letters met met moeite gevormd waren, of bij elk woord de schrijver lang werk had gehad, hetzij met de spelling, hetzij met het op- en nederhalen der teekens.
Na eenig beraad besloot ik Hermine niets van den brief te zeggen; ik vreesde hare zwarigheden, en de geheimzinnigheid van het geval trok mij zoo aan, dat ik, die toch besloten was in het Hôtel des Indes te logeeren, mij voornam in elk geval den kapitein eens op te zoeken.
De zaak verwonderde mij hoe langer hoe meer. Hoe wist die raadgever dat mijn zuster een gouvernante noodig had? Wij spraken immers met niemand over het tusschen ons verhandelde, en hoe toevallig juist nu ik naar Batavia ging! Dit was ook niet algemeen bekend!
Toen ik op het punt stond te vertrekken, riep Hermine mij ter zijde, en sprak:
"Otto, als je zeker denkt dat mijn kinderen een gouvernante noodig hebben, zie dan te Batavia er eens naar uit! Maar ze moet niet te mooi zijn en niet al te jong."
Ik beloofde haar lachend hierop te zullen letten, en was inwendig verheugd, dat ik de zaak reeds in zoo verre had gewonnen.
(Wordt vervolgd)



vorige pagina | inhoud | volgende pagina