doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Melati van Java: La Renzoni
Schiedam: H.A.M. Roelants, vierde druk [zr. jrtal].
Eerste druk 1881


XVIII.

Niettegenstaande het seizoen al wat ver gevorderd was om opera-voorstellingen bij te wonen, bleek het prachtige theatergebouw van Genève niet groot genoeg voor de talrijke schare bewonderaars, die Renzoni, den beroemden tenor als Faust wilden hooren.
Niets vond Reinout natuurlijker dan dat zijn vrouwtje er sterk op aandrong, Vevey te verlaten om de buitengewone voorstelling bij te wonen.

[169:]

Weinig vermoedde hij, dat al de operabezoekers dit genot aan haar alleen te danken hadden, omdat een vader er op stond zijn dochter te toonen, hoe hij gevierd en bewonderd zou worden.
't Viel Reinout ook niet op; dat men hem aan het bureau om zijn naam vroeg en zoodra.hij dien opgaf, twee plaatsen in een der eerste loges bezorgde, niettegenstaande hij vrij laat kwam en al degenen, die gelijktijdig met hem aan de kas waren, slechts staanplaatsen konden bekomen.
Hij dacht hier niet over na, verheugd als hij was den wensch van Alda te kunnen vervullen; zij wachtte den avond in koortsachtige spanning af. Onophoudelijk was haar verbeelding bezig met den zoo kort te voren nog geheel onbekenden vader, wiens roem hem in haar oogen met een aureool omgaf. Zij sprak echter weinig over Renzoni, beangst als zij was door een woord of gebaar het geheim te verraden.
Op den met zooveel ongeduld verwachten avond, kleedde zij zich nog eleganter dan anders in een zacht zeegroen kostuum, dat wondervol kleurde bij haar schitterende tint en donker ros haar, waarin een ster stak van smaragden, huwelijkscadeau van Judith.
Een bouquet rozen en heliotropen op haar borst hulde haar in een wolk van geuren, die Reinout naar het hoofd stegen en hem zich deden afvragen hoe het mogelijk kon zijn, schooner te zijn dan Alda, of gelukkiger dan hij, die dit meesterstuk der schepping 't zijne mocht noemen.
En nog geen jaar geleden had hij de macht der schoonheid miskend, had hij op 't punt gestaan zich te verbinden aan een oudere, van uiterlijk althans onbeduidende vrouwen slechts haar verstand had hem van een onherstelbare dwaasheid teruggehouden.
Alda las in zijn oogen duidelijk zijn bewondering; ook hij was haar volstrekt niet onwaardig met zijn flinke, mannelijke gestalte, zijn aangenaam, open voorkomen; vooral zijn oogen, waaruit thans niets sprak dan zijn

[170:]

liefde, die op de grens der aanbidding stond. Maar zij had daar geen oogen voor, zij dacht nauwelijks aan hem dan als aan haar onmisbaren cavalier en toen hij haar lange handschoenen toeknoopend, schertsend zeide:
"Ach, mijn bloempje! Hoevelen zullen nu genieten door je schoonheid," toen flikkerde er iets als boosheid in haar oog en een weinig scherp klonk haar antwoord:
"Je bent veel te jaloersch, Reinie, dat is een leelijk gebrek. Men mag niet egoïst zijn!"
"Doe er wat aan! 't Liefst zou ik mijn bloempje naar den Mont-Blanc overplanten, waar niemand haar bewonderen kon dan ik alleen."
"Dank je wel! Ik houd niet van de sneeuw, en de eenzaamheid. Maak toch wat haast, anders zal ik zelf met mijn haakje probeeren," maar Reinie liet zich het werk niet uit de handen nemen en drukte de geganteerde vingertjes in vervoering aan zijn lippen.
Toen hij met zijn vrouw het helder verlichte theater binnentrad en merkte hoe bewonderend aller oogen op haar zeldzame schoonheid gevestigd waren, voelde hij toch ook, dat het voorrecht, zich de echtgenoot te kunnen noemen van zulk een vrouw, zijn aantrekkelijke zijde bezat.
Alda sprak niet veel; vandaag liet het bewustzijn van zich schoon en opgemerkt te weten haar geheel en al koud.
Zij dacht slechts aan haar vader en hoorde gretig alle gesprekken aan, die rondom haar gevoerd werden en slechts den beroemden tenor tot onderwerp hadden.
Eindelijk ging het scherm op; Alda zag niets meer dan de oude over zijn perkamenten en werktuigen gebogen dokter Faust, wiens eerste tonen haar door de ziel sneden.
Renzoni had een omvangrijke, glasheldere stem, die, wat haar te kort schoot aan jeugdige frischheid, ruimschoots vergoedde door kracht en een bewonderenswaardige techniek.

[171:]

Zijn blikken zwierven door de zaal en spoedig voelde Alda, dat zij haar gevonden hadden.
Nadat het eerste bedrijf onder de luidste toejuichingen en geestdriftvolle kreten geëindigd was, scheen ze eerst uit een droom te ontwaken.
"Vindt je wel, dat het zoo mooi is als ze er over roepen?" vroeg Reinout, die achter haar zat.
Als een wanklank trof haar die vraag.
"Och, daar heb je geen verstand van," bitste zij.
"Zeker wel, ik hoor duizendmaal liever mijn eigen nachtegaaltje zingen, dan die welgedane, oude dokter, aan wiens embonpoint men niet zien kan, dat hij 't leven zóó moe is."
Zij sprak niet meer en drukte de binocle vast tegen de oogen om een paar opkomende tranen te verbergen; Reinout vroeg of zij wilde opstaan, zij weigerde echter en bleef zwijgen totdat het bedrijf weer begon en zij opnieuw verdiept raakte in de muziek.
Voor Reinout had de voorstelling niet veel aantrekkelijks; hij was te veel beheerscht door verliefdheid op zijn vrouw, en terwijl Méphistophéles zich op het tooneel vermaakte met de studenten, vroeg hij zich voor den honderdsten keer af, hoe 't mogelijk was dat uit het wijsneuzige nichtje van Judith een vrouw als Alda kad kunnen groeien, die eens zulk een rol in zijn leven zou spelen. Dan weer kwam de gedachte bij hem op of het zalige gevoel, dat hem nu bezielde, zoo lang zou duren als zijn leven naast Alda, of er in die liefde nimmer verandering zou komen, maar als dat zoo was, hoe kon men dan de aarde een tranendal noemen? Slechts de dood zou hen scheiden, maar de dood en Alda, de levenslustige achttienjarige... welk een samenkoppeling!
Uit dien gedachtenloop werd hij afgeleid door de verschijning van Margérite, een lang, mager, hoekig persoontje, die wel driemaal den leeftijd had van Goethe's Gretchen en wier scherpe, dunne fausset stem verried, hoeveel zij over de jaren was, die 't recht geven naïef te zijn.

[172:]

"Wat is ze leelijk!" mompelde Alda en Reinout boog zich naar haar en fluisterde:
"Ik weet een andere, die beter voor Marguérite zou passen."
Een pijnlijk gevoel deed haar 't hart ineenkrimpen; Renzoni zag telkens naar haar als ware ook hij van dat gevoelen, en erger werd het nog in de volgende akte toen de arme actrice het "air des byoux" op allererbarmelijkste wijze onder doodsche stilte verbroddelde.
Alda had op het tooneel willen springen, 't op haar manier voordragen; wat zou dan die zaal hebben gedaverd van toejuichingen, evenals die, welke haar vader te beurt vielen na zijn op onnavolgbare wijze gezongen solo "Salut demeure chaste et pure".
In 't volgend duo werd het effect van zijn stem veel verzwakt door de ellendige begeleiding van Marguérite.
Niemand begreep, hoe een kunstenaar als Renzoni met zulk een kermiszangeres had willen spelen; ieder zag hem blikken werpen naar een zekere loge, waar een jonge schoone vreemdelinge, in haar machteloosheid om hem te helpen, bitter leed.
Voor Renzoni volgde de eene triomf, de eene ovatie op de andere; de geestdrift was buitengewoon. Reinout klapte en stampte mee, alleen om het algemeene tumult te vermeerderen, totdat zijn vrouw, die onmogelijke pogingen deed haar ontroering te verbergen, hem ontevreden toesnipte:
"Houd toch op, je maakt me zenuwachtig!"
In 't rijtuig was zij meermalen op het punt hem te zeggen: "De man, die het publiek zoo in geestdrift brengt, dien men zoo verheerlijkt en vergoodt, is mijn vader."
Doch hoe zou hij dat bericht opnemen? Zou 't hem verheugen of teleurstellen? Hij dacht immers dat die vader sinds lang niet meer onder de levenden behoorde en zoo hij door een blik of gebaar verried, dat de ontdekking hem minder aangenaam was o, zij voelde het! dan zoude zij hem kunnen haten? want

[173:]

op dit oogenblik althans was de liefde tot den vader veel vuriger dan die tot haar echtgenoot. Arme Reinout, die lachte om de stem vergoding der Genèvers; en ze vergeleek bij de bedaardheid der koelbloedige Hollanders; hij vermoedde niet, hoe elk woord hem een stukje ontnam van de weinige liefde, welke Alda's hart ooit voor hem bezield had.
Dien nacht sliep zij niet; Renzonis stem klonk haar onophoudelijk in de ooren met de luidruchtige Eviva's - en het daverend handgeklap, of zij zag den regen van kransen en bouquetten, die voor zijn voeten viel. Hoe zou 't geweest zijn, wanneer een andere, een schoonere Marguérite, met een stem welluidend als klinkend goud, hem ter zijde had gestaan?
Den volgenden morgen werd steelsgewijze een brief verzonden, waarop Renzoni's adres stond, en door een opeenvolging van listen, welke de sluwste intrigante het jonge mevrouwtje zou benijd hebben, wist zij te bewerken, dat Reinout haar een boodschap naar het postkantoor opdroeg, van waar zij terugkeerde met een brief, die poste-restante aan haar was gericht.
Renzoni bepaalde haar een rendez-vous op de Villa Clara, aan den rechteroever van het meer, tegen dien middag vier uur.
Hoe zou zij zich nu naar de bepaalde plaats kunnen begeven, terwijl Reinout haar geen oogenblik alleen liet? Daags daarna moesten ze vertrekken, dus nu of nooit!
Nooit had zij Reinout zoo vervelend, zoo lastig gevonden als vandaag; duidelijker dan ooit voelde zij dat haar leven vastgeketend was; blijmoedig, juichend zelfs had zij er in toegestemd zich die ketenen, welke toen van rozen, maar nu van ijzer schenen, te doen aanleggen.
Zij peinsde zich moe, totdat een toeval haar te hulp kwam; een kennis, dien haar man zich gemaakt had, stelde hem vóór naar de bibliotheek der Akademie te gaan.

[175:]

"Gerust," zeide zij met van vreugde kloppend hart, toen hij zich scheen te bedenken, "laat het niet om mij en verwonder je niet, wanneer ik bij je thuiskomst weg ben. Ik heb ook mijn boodschappen, die ik zonder jou wil afdoen."
En zij schonk hem weer een van haar bekoorlijkste lachjes, welke hij in den laatsten tijd slechts zeldzaam had gezien.
Hij vertrok vroeger dan zij dacht en reeds om half vier verliet zij 't hotel, stapte in een fiacre en liet zich naar de Villa brengen, waar een pension gevestigd was.
Een bediende scheen haar reeds te wachten en zij werd in een salon gebracht, waar een vleugel stond, terwijl een menigte bouquetten en kransen op canapés en fauteuils lagen.
Met kloppend hart wachtte zij haar vaders komst; hij liet zich niet lang wenschen, trad neuriënd binnen, omhelsde haar teeder en vlijde haar naast zich op een der sofa's.
"O vader, wat heb ik u bewonderd," riep zij uit de volheid van haar gemoed.
"En mijn Marguérite? Wanneer zal ik er een vinden, die mij waardig kan ter zijde staan? Na Patti, met wie ik in Milaan speelde, hebben zij allen mijn spel bedorven, ces gamines-là; maar Nini, mon ange, zing me eens l'air des byoux vóór, wil je?"
Alda wilde niets liever; hij accompagneerde, zij zong eerst wat bevend, later vaster en wegslepend; toen ze geëindigd had, liet hij 't hoofd in de handen vallen en zuchtte diep:
"Eindelijk vind ik Marguérite in mijn dochter! O, wanneer Gounod, mijn vriend, u hoor en mocht! Doch het is te laat, te laat! Die man, aan wien je je gekoppeld hebt, belet mijn geluk en jouw roem. Arm kind, wat heb je versmaad!"
Met betraande oogen stond zij daar en vond geen woorden om haar levenskeuze te verdedigen. Rei

[175:]

nout's liefde, haar geëerde, gelukkige toekomst, niets scheen haar op dit oogenhlik verlangenswaardig, niets aanlokkelijk toe.
"Er is niets aan te doen," lispelde zij schier onhoorbaar.
"Niets? Niets! Tiens! dat ik er niet om dacht. In jou land is de echtscheiding geoorloofd?"
Alda sidderde.
"Vader!" riep zij, "waar denkt u aan?"
."Er is een uitweg; je kunt vrij worden, je kunt je roeping volgen. Ik zal je alles vergoeden, wat je opoffert; het goud zal je toestroomen, de roem, je ziet aan mij wat den waren kunstenaar wacht, de liefde…"
"Vader spreek zoo niet! U weet, in onzen godsdienst is 't huwelijk onverbreekbaar!"
Hij haalde de schouders verachtelijk op.
"Ah bah, avec le ciel il est des accommodements;daarenboven je laat je immers niet scheiden om te hertrouwen, maar om vrij je roeping te volgen."
"Vader, laat mij heengaan! Verleid me niet; ik heb mijn man trouw gezworen! Ik heb hem lief."
"Den man liefhebben wien je niet eens bekennen durft, dat Renzoni, wiens waarde je hebt leer en kennen, je vader is?"
Alda boog beschaamd het hoofd.
"Hij zal 't weten, als u het verlangt, vader!"
"Neen, hij mag en behoeft het niet te weten, de roover, die mij mijn kind heeft ontstolen."
"En ik zag hem aan als een bevrijder, die mij de vrijheid kwam brengen, toen mijn vader mij scheen te vergeten."
"Verwijt me dat niet, kind, ik meende te handelen in jou belang, om jou geluk; kon ik vermoeden, welke gave je bezat?"
"Ik heb geen studiën gemaakt, ik zou me niet thuis voelen op het tooneel, ik kan niet acteer en en heb geen methode."
"Met zulk een voorkomen en zulk een stem kan men

[176:]

desnoods alle actiè en methode ontberen, maar in eenige lessen heb ik je volleerd! Wil je, Nini, lieveling, wil je je ouden vader die vreugde schenken, de eenige, welke hij nog verlangt? Wil je kiezen tusschen hem en een onbeduidenden man?"
"Neen, vader, onbeduidend is Reinout niet, hij aanbidt mij en ik mag hem ook gaarne; mijn lot is aan 't zijne vastgehecht, ik kan hem niet verlaten. Vaarwel, vader, 't is mij een geluk geweest u te hebben ontmoet en gehoord, maar 't is nu gedaan, u wil mijn man niet leeren kennen, welnu, dan moet ik ook afscheid van u nemen."
"Voor altijd, kind?"
"Dat weet ik niet vader, voor lang zeker!"
"Bedenk je, Nini, bedenk je! Een formaliteit en de je bent los van dien man; ik breng je op een hoogte, waar je met lauweren zult overladen worden."
"Meent u dat een echtscheiding zoo gemakkelijk tot stand komt, zelfs in Holland?"
"Een middel is er altijd."
"En dat is?"
"Hem verlaten!"
Zij schrikte hevig en staarde haar vader aan.
"We vertrekken onmiddellijk naar Italië, hij zoekt je, maar dan is 't voor hem te laat; je bent onder mijn bescherming en weigert naar hem terug te keeren."
"Dat is te veel! Neen, vader, 't is slecht van u mij ontrouw te maken aan mijn plichten. Ik mag niet langer naar u hooren!"
En zij snelde naar de deur; hij was haar echter voor.
"Luister naar mij, Nini!" sprak hij ernstig, "ik kan je beletten te vertrekken; met mijn vaderlijk gezag mag ik je ontvoeren, daar je tegen mijn weten getrouwd zijt. Als ik deze deur sluit, ben je in mijn macht en ik tart je man uit je te vinden. Maar ik wil geen misbruik maken van mijn overwicht op je. Ga naar den man, dien je boven mij stelt, geniet volop 't echte

[177:]

hollandsche geluk, dat hij je geven kan, proef of het naar je smaak is. Ik kan wachten tot over eenige jaren. Als je stem haar vollen omvang bereikt heeft, zal je mij nog eens voor je zien en dan zal ik je mijn vraag herhalen. Ga nu, de deuren staan open!"
En Alda ging naar buiten, stapte in de fiarce en reed naar het hotel terug, waar Reinout ook sedert eenige oogenblikken was aangekomen en haar vergeefs zocht. Zij viel hem in de armen en voelde zich eerst recht veilig, toen hij haar aan zijn hart drukte en teeder vroeg waar zij geweest was.
"Ik heb een toertje gemaakt en wat gewinkeld," stotterde zij, "maar dat alleen te doen is zoo vervelend."
Hij was overgelukkig haar zoo gestemd te vinden, en zij dacht met een zweem van medelijden er aan, hoe die arme Reinout toch te moede zou zijn, wanneer zij aan haar vaders verlangen toegegeven had om naar Italië te vluchten.
Neen, het was te laat; zij kon, zij mocht niet meer zich onttrekken aan haar levensbestemming; maar vaster dan ooit stond haar besluit, Reinout nimmer iets te verhalen van hetgeen Renzoni haar had durven voorstellen.


inhoud | vorige pagina | volgende pagina