doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Melati van Java: Rosa Marina
Schiedam: H.A.M. Roelants, tweede druk (eerste dr. 1892)


[130:]

XIV.

Den volgenden morgen kreeg Marie een brief; voor 't eerst in al dien tijd dat zij bij mevrouw Zandberg woonde.
Het was een witte enveloppe en er stond alleen op:

Aan mejuffrouw Marie, ten huize van mevrouw
Zandberg. Plantage Middenlaan.

De keukenmeid had dien brief aangenomen en vertelde de bijzonderheid dadelijk aan mevrouw, en ook dat Marie zoo'n kleur kreeg toen zij haar dien overreikte.
"Nu heb je ook eens krispendensie," had de kindermeid gezegd, "'t is zeker van iemand, die kennis met je wil maken."
Marie stak den brief in den zak en ging voort met haar werk.
"Of is 't van een oude kennis?" vroeg de nieuwsgierige kameraad,
"Hoe kan ik 't weten als ik den brief niet gelezen heb?" vroeg zij terug.
"Maak hem dan open."
"Ik heb den tijd wel!"
Woordelijk werd dit gesprek aan mevrouw overgebracht, en deze besloot Marie goed te surveilleeren; 't stond bij haar vast dat de brief van Emile moest zijn.
Marie opende de enveloppe eerst toen zij boven alleen op haar kamertje was en de deur goed gesloten had; haar vingers beefden toen zij er een correspondentiekaart uit trok, waarop deze regels stonden:
"Ik vertrouwde mijn oogen gisteravond niet. Ik moet je spreken; als ik van avond kom, zeg dan waar dit gebeuren kan en anders schrijf me: Je weet mijn adres.
F. v. H."

Zij deed de kaart weer in de enveloppe en sloot toen beide weg; een vastberaden trek had zich om haar

[131:]

lippen gegrift. 's Avonds na het eten werd er gebeld; Marie opende de deur en Frank kwam binnen.
"Heb je mijn brief ontvangen en wat is 't antwoord?" vroeg hij haastig.
"Niets," antwoordde zij.
"Daar neem ik geen genoegen mee; ik moet je ergens vrij kunnen spreken. Morgenavond in een melkinrichting."
"Ik wil 't niet. Er valt niets te spreken!"
En snel aan de deur van de huiskamer tikkend, diende zij aan:
"Mijnheer Van Haeren,"
Frank beet zich op de lippen; hij trad binnen en Marie ging de trap af naar de keuken, beneden in het souterrain.
Charlotte was zeer verwonderd haar broer te zien; hij bleef maar even, 't deed er niet toe; het was toch erg hartelijk en aan haar man, voor wien zij vandaag na de scène van gisteravond bijzonder lief wilde zijn, verzekerde Charlotte:
"Frank komt graag hier! 't Is hier ook veel gezelliger dan bij Ma aan huis. Sophie wordt een beetje old maid, Meta kan zoo kinderachtig druk zijn en mama zeurt soms wat al te veel."
Frank herhaalde zijn bezoek dikwijls, maar wat hij verlangde kon hij niet gedaan krijgen; hij moest het bij verzoeken laten, want dreigen durfde hij niet. Waarmede zou hij ook dreigen? Niemand vermoedde het dat hij Marie kende; Charlotte's scherpe blik zag niets, daar deze ergens anders heen gericht was. Men kon zich boven alle wereldsche dingen verheffen, maar 't was toch zeer onaangenaam te weten dat zijn vrouw als meid diende bij zijn eigen zuster. Ook Emile kwam meermalen en 't ontging Charlotte niet hoe hij telkens naar de deur keek, als deze geopend werd. Frank daarentegen had, meende Charlotte, de meid nog niet aangezien, en wist stellig niet of zij vijftig dan wel twintig jaar oud was. Hij had het te druk met andere dingen, maar Emile was een leeglooper en tot een aardigheid met een mooi meisje achtte zij hem wel in staat.

[132:]

Als Marie de deur voor hem opende, had hij werkelijk altijd een paar lieve woordjes voor haar; doch zij deed telkens of zij hem niet hoorde.
"Versta je geen Hollandsch?" vroeg hij haar eens.
"Ik versta alleen wat ik wil verstaan," was het trotsche antwoord.
"Nu, hoe kan ik maken dat je mij eens verstaan wilt?"
"Door u niet met mij te bemoeien!"
"Je bent een lief poesje maar ook een geduchte kat," antwoordde hij lachend; "ik ben toch niet bang voor je nageltjes. Ga je eens met mij uit?"
"Waarom?"
"Wel om pleizier te hebben."
"Wil u mevrouw vragen wanneer ik 't mag?"
Emile trok een leelijk gezicht; haar tegenstand prikkelde hem en deed zijn belangstelling in het zonderlinge meisje met den dag toenemen.
Eens stak hij de hand uit om haar te liefkoozen; als een beleedigde prinses weerde zij hem af.
"Handen thuis, mijnheer! of anders schreeuw ik dat mevrouw het hoort!"
Haar verzet was ernstig gemeend. Emile had te veel ondervinding op dit punt om zich te vergissen!
"Kijk me vriendelijk aan! dan krijg je een mooi juwee!en ringetje," vleide hij half ernstig, ha!fschertsend.
"Ik zou nog liever… "
Zij keerde zich minachtend om en wist het voortaan zoo in te richten, dat hij geen gelegenheid meer vond haar een woord te zeggen.
"Ik ben smoorlijk van die meid," zeide Emile eens, toen zij samen naar huis gingen, tot Frank.
"Welke meid bedoel je?..."
"Die drommelsch mooie meid van je zuster. Heb je haar wel eens aangekeken? Wat een oogen heeft zij in haar kop!"
Frank had een rottinkje in de handen; eensklaps voelde hij een onbedwingbaren lust het op te lichten en er zijn neef duchtig mee toe te takelen; die lust

[133:]

kwam op uit het diepste van zijn hart; hij was zelf verbaasd van dien bijna onweerstaanbaren wensch.
"Ik zou je raden haar met rust te laten," sprak hij scherp.
"Waarom? Je bent een getrouwd man en zal je toch niet meer voor elk mooi meisjeskopje interesseeren. Of is je artistiek gevoel ook door haar opgewekt?"
"Het meisje behoort niet tot het soort, waarmee jij gewoon bent dwaasheden uit te halen. Mijn zuster is tevreden over haar en jij zoudt haar door je flauwiteiten oompromitteeren. Pas dus op!"
Emile zag hem van terzijde aan.
"Stille waters hebben diepe gronden," dacht hij, "ik moet een oogje in 't zeil houden. Misschien is hij mij wel voor geweest."
Op zekeren morgen kwam Frank weer bij zijn zuster "invliegen" zooals zij het noemde; waar hij ook was, nergens voelde hij rust; hij wilde en moest het meisje spreken; in stilte hoopte hij dat het eens bij afwezigheid zijner zuster bij haar aan huis zou kunnen gebeuren, maar 't trof nooit!
Nu kwam hij juist midden in den kamerdag; de eetzaal werd gedaan en mevrouw hielp dan altijd een handje mee als de blauwe schotels van den muur genomen werden om ze af te vegen.
Het tapijt was weer grondig bekeken geworden en het bleek nu dat de vlek niet heel weg was; mevrouw scheen druk aan het brommen toen haar broer door de toevallig geopende deur de voorkamer binnentrad.
"Nu, ik wist niet dat mijn lieve zuster zoo brommen kon," dacht Frank, en luisterde een poosje toe; "zij zou het juffrouw Bol kunnen verbeteren als zij wilde."
Daar ging het als van een leien dakje! Men kon nooit op die meiden aan; zij bedierven alles. Nooit waren zij' met hun gedachten bij het werk. Het was altijd maar sukkelen; ze keken naar alles behalve naar hetgeen zij moesten zien, zij dachten aan alles behalve aan hetgeen, waaraan zij moesten denken.

[134:]

Marie ging voort met de meubels op te wrijven, zonder een woord tegen te zeggen. "Maar zeg dan toch eens iets," en het voetje der meesteres stampte op den grond, "je laat mij praten of jij een steen en beeld en ik een gek ben. Luister je of niet? Je denkt maar, ik laat mevrouw zaniken naar hartelust en ik ga mijn gang; maar 't is nog brutaler, zoo te zwijgen dan een keel tegen mij op te zetten, als je dat maar weet."
"Ik kan niets zeggen, want mevrouw heeft groot gelijk. 't Was heel lomp van mij het bord te laten vallen en 't spijt mij erg, maar ik kan er niets meer aan doen. Als mevrouw van mijn loon wil afhouden wat ik bedorven en gebroken heb, zal 't mij pleizier doen."
"Ja, dat helpt me wat! Ik kan toch geen stuk in mijn kleed laten zetten. 't Eenige wat helpt is een heel nieuw tapijt, maar daar moet je juist bij mijnheer mee aankomen, en jou loon van drie jaar achter mekaar zou nog niet voldoende zijn het te betalen. Het is zoo jammer, zoo jammer! Zelf heb je zooveel zorg voor je goed, en dan moet zoo'n suffert, zoo'n lompert het je bederven in een oogenblik. Wat had je toch? Keek iemand je aan of had je iets dat je afleidde?"
Marie bleef zwijgen met den rug naar haar mevrouw gekeerd.
"Kan het je nu niets schelen wat ik zeg? Wat ben je toch een rare meid. Alle menschen zeggen dat ze nog nooit zoo'n wonderlijk schepsel gezien hebben. Je bent al zoo lang hier, zal je mij nu nooit eens vertellen waar je eigenlijk vandaan komt en waarom je gaat dienen, terwijl je toch een manier hebt om alles te doen of je zeggen wilde: "Ik doe 't nu, omdat ik er mijn reden voor heb, maar eigenlijk is 't mij te min, veel te min.""
Nu maakte Frank een einde aan het gesprek of liever de alleenspraak door binnen te komen en zijn zuster vriendelijk te groeten, hoewel hij inwendig woedend op haar was.

[135:]

"Ben jij dat weer, beste jongen ?" vroeg zij, nu één en al liefheid.
"Kom ik ongelegen?"
"Ja, eigenlijk wel, maar toch ben ik altijd blij je te zien. Wacht een oogenblik, blijf hier niet staan in het stof. Ik zal mijn handen even wasschen en mijn keukenschort afdoen. Ga in het salon, ventjelief!"
Maar Frank had een blauwen schotel in de handen genomen en bekeek dien oplettend. Charlotte snelde weg, Frank zette het bord neer en zeide haastig tot Marie, die voor het buffet knielde om de koperen medaillons te poetsen:
"Rose, er moet een eind aan komen. Het geldt mijn… onze toekomst! Zeg spoedig vóórdat mijn zuster komt waar en wanneer ik je ontmoeten kan."
Zij keerde zich om en zag, hem even aan met een paar oogen zoo zacht en smeekend als die van een gewond duifje.
"Dan is 't goed, Frank!" antwoordde zij, "morgenavond zeven uur in de melkinrichting op den Nieuwendijk. Maar ga nu naar voren; mevrouw komt reeds de trap op."
Frank zat rustig in het salon, toen Charlotte bij hem kwam en glimlachend vroeg:
"Heb je mij hooren knorren, Frank? Toch niet, hoop ik?"
"Wel zeker, en ik begrijp niet hoe je zoo je gezag te grabbel kunt gooien. Ik heb maar eens iemand gehoord, die 't zoo goed kon als jij, en dat was juffrouw Bol, de huishoudster van oom Théo."
"Als het tegen mijn oude Daatje was, zou je er niets in vinden," zeide Charlotte pruilend, "maar die mooie Marie met haar schijnheilig gezicht heeft jelui hoofden allemaal op hol gebracht."
En tot Meta sprak zij dien middag:
"Ik denk er stellig over Marie weg te doen; nu ik zooveel jongelui over den vloer krijg is zoo'n knappe meid bepaald een kruis."
"Maar zij geeft toch geen aanleiding, wel?"

[136:]

"Och, ik weet het niet. Ik vertrouw ze ook geen zier meer."
Dien avond verbaasde Marie haar mevrouw nog meer door te vragen of zij den volgenden avond uit mocht.
"En 't is morgen Daatje haar beurt," zeide Charlotte, haar doordringend aanziende; het meisje bloosdte hevig.
"Ik heb daar niet aan gedacht," antwoordde zij, "maar ik zal Daatje vragen of zij voor mij wil inschikken."
"Nu; dan is 't mij goed. Waarom moet je nu uit, je doet het anders nooit?"
"Ik moet iets noodzakelijks doen," klonk het een weinig haperend.
"Daar heb je 't al! Het meisje is niet te vertrouwen," zeide Charlotte tot haar man, "zij heeft nooit getaald naar uitgaan en nu komt zij er in eens mee aan. Wat er aan de hand mag zijn?"
"Charlotte, je verveelt me," riep Zandberg uit, eindelijk zijn geduld verliezend. "Eerst steek je alle dagen de loftrompet van die meid, en nu kan zij geen goed meer bij je doen. En wat is er eigenlijk voorgevallen? Zij heeft een bord gebroken en zij vraagt voor den eersten keer sedert bijna een jaar om uit te gaan. Als men zulke grieven zoo verbazend hoog opneemt is 't ook geen wonder dat men om de andere maand van meiden verwisselt."
"Dat is 't niet! Maar ik zie meer dan ik wel ze of zeggen kan. Er is iets dat haar erg occupeert, zij is bijna altijd in gedachten. Zij vergeet nu eens dit, dan weer dat!"
"En als ze nu eens een vrijer had, is dat dan zoo heel erg? Zo heeft er de jaren voor."
"Och, je bent een goeie, beste man! maar je begrijpt niets van booien," zeide Charlotte medelijdend.
Daatje wilde het wel schikken met haar avondje.
"Je bent zoo dikwijls voor mij thuisgebleven," verklaarde zij genadig, "ik gun je ook wel eens een uitje. Ga je met hem uit?"
"Met wien?"

[137:]

"Met je weet wel - van den brief."
"Neen, ik ga alleen!"


inhoud | vorige pagina | volgende pagina