Melati van Java: Rosa Marina Schiedam: H.A.M. Roelants, tweede druk (eerste dr. 1892)
XIX.
Dien avond wachtte Rose-Marie vergeefs op het bezoek van Frank; hij verscheen niet. De keukenmeid was uit en zij kon dus gevoeglijk steeds de deur opendoen als er gescheld werd.
[170:]
Emile kwam wel tegen theetijd; hij nam beleefd zijn hoed voor haar af. "Mevrouw Van Haeren," zeide hij hoffelijk, "ik verzoek u mijn ongepast gedrag van dien avond te vergeven; maar hoe kon ik ook vermoeden dat mijn nicht een verkleede prinses in haar dienst zou hebben?" Rose-Marie glimlachte even. "Mijnheer," verzocht zij dringend, "ik reken op uw bescheidenheid." "Die heb ik Frank reeds tot pand gegeven." Maar Frank kwam niet, en de volgende morgen brak aan en Rose-Marie wist dat heden de zaak tot een beslissing moest komen. Vol spanning zag zij de uren voortgaan en niets gaf haar eenig licht. Zij wist niet meer wat te antwoorden, wat te zeggen als mevrouw haar ter verantwoording zou roepen. Charlotte was ook niet vrij van spanning; zij brandde van nieuwsgierigheid em te weten wat het verhoor zou uitbrengen. Zij liet het echter half twaalf worden vóór zij Marie ontbood. Eindelijk, toen zij voor de lunch gekleed beneden kwam, besloot zij het niet langer uit te stellen, zette zich in volle deftigheid in haar pluche crapaud neer, als een rechter op zijn stoel, en gaf een tikje op haar kleinen gong van nikkel. Rose-Marie kwam binnen, zeer bleek, maar kalm. "Maak de deur dicht, ik moet je spreken," beval Charlotte met alle waardigheid, die het oogenblik en de zaak vereischten. Rose-Marie gehoorzaamde en bleef voor haar staan, druk het kantje onder haar boezelaar plooiend. "De drie dagen zijn om, dat weet je!" "Ja, mevrouw!" "En je weet wat ik gezegd heb!" "Ja, mevrouw." "Je zoudt me inlichtingen geven over de wijze, waarop je je avonden doorbrengt." Rose-Marie bloosde, maar antwoordde niets. "Men heeft je gezien in gezelschap van een heer, en
[171:]
ik heb een briefje gelezen waarbij je rendez-vous werd gegeven, Wil je nu ook zeggen, in welke verhouding je staat tot dien heer en tot den schrijver van dat briefje?" Zij bleef zwijgen. "Nu, ik wacht je antwoord." "Ik heb niets te antwoorden, mevrouw!" "Zoo, heb je niets te antwoorden? Dat beteekent, je wilt niet!" "Ik kan niet, mevrouw!" "Dat spijt me, dan kan ik je niet langer houden en je moet je maar zoo spoedig mogelijk voorzien van een anderen dienst." "'t Is goed, mevrouw!" "Heb je dat er nu voor over? Me dunkt, je hebt het hier toch zoo goed als je 't maar wenschen kunt!" "Dat heb ik ook, mevrouw!" "Spijt het je dan niet heen te gaan?" "O ja, heel erg, mevrouw!" "En waarom ben je dan zoo koppig? Waarom zeg je niet eenvoudig: 't is mijn vrijer, hij meent het ernstig. Je weet, ik heb een fatsoenlijk huis, wij zijn zeer op nette meiden gesteld, mijn man en ik; straatmeisjes kunnen wij niet gebruiken." Rose-Marie's lippen trilden en tranen sprongen in haar oogen. "Mevrouw, waar ziet u mij voor aan?" vroeg zij zacht verwijtend. "Ik zie je er niet voor aan! Neen, waarlijk niet! Ik zou het nooit van je gedacht hebben, 't valt me vreeselijk van je tegen. Maar waarom wil je het mij niet zeggen? Ik zal er geen misbruik van maken. Beschouw mij als je moed ik bedoel als je oudste zuster." Het meisje wendde haar hoofd af, en zij drukte de lippen vast op elkander, terwijl zij met de vingers een paar tranen haastig wegveegde. "Wanneer het 't licht mag zien, waarom ben je er dan zoo geheimzinnig mee? Kom, toe! wees verstandig! Beken mij nu alles, ik wil je heel graag houden, maar
[172:]
als je zoo raar doet, dan gaat het niet, begrijp je dat?" "Ja, mevrouw, ik begrijp 't heel goed." "En als je mij niet antwoordt, dan zal je toch elke andere mevrouw, bij wie jij je presenteert, moeten antwoorden. Niemand zal je aannemen, zooals ik, alsof je uit den grond vandaan kwam. Heb je dat alles bedacht?" "Ja, mevrouw!" "Nu, dan is er niets aan te doen, ik heb geduld genoeg gehad." Er werd gebeld; Rose-Marie maakte een beweging alsof zij naar de deur wilde gaan. "Neen, neen," riep Charlotte, "Daatje zal 't wel doen, ik heb niet graag dat mijn meid met een behuild gezicht de deur opendoet." Alsof dit woord een dam doorstak, begonnen plotseling Marie's tranen te stroomen; met onbedwingbare kracht vloeiden zij langs haar wangen. Zij snikte niet, maar drukte den boezelaar voor het gelaat om den stroom te stelpen, die stil en overvloedig losbarstte. Charlotte werd er verlegen mee. "Maar kind, wat scheelt je?" "Mevrouw, Ik kan 't niet helpen," bracht zij er met moeite uit en keerde zich om; zij kon haast niet meer, rechtop staan, de laatste dagen had zij niet meer gegeten of gedronken, zij voelde zich zoo zwak, dat zij de kracht miste haar zenuwen te beheerschen. Daatje, die vol nieuwsgierigheid den uitslag van het onderhoud afwachtte, had, zoodra er gescheld werd, haar bak met aardappelen, waaraan zij schilde, neergezet, en liep naar boven om open te doen. Een heer in eenigszins vreemde kleeding, "een echte heer van buiten", dacht zij, stond voor de deur en vroeg: "Wel, vrijster, is je mevrouw thuis?" "Ja wel, mijnheer!" antwoordde Daatje een beetje knak, dat er geen "juffrouw" voor haar af kon. "Nu, zeg mevrouw dat dokter Adrichem er is." De meid had dien naam nooit gehoord en wist dus nog minder dat de vreemde man mevrouw's oom was;
[173:]
zij liet hem dus even op de mat staan, tikte aan de deur der huiskamer, wierp een snellen blik op haar nog steeds preekende meesteres en op de schreiende Marie en diende Dr. Adrichem aan. "Wat, oom hier?" riep Charlotte, vergat al haar huishoudelijke zorgen, en liep de gang in, haar oom tegemoet, die daar nog geduldig wachtte. "Wel, oompje! Wat een verrassing! U hier? En waaraan heb ik het genoegen en de eer van uw bezoek te danken?" "Nu, kind, dat kan ik je niet in drie woorden zeggen." "Kom u binnen, oom, Zandberg zal dadelijk thuis zijn. Hoe heerlijk! Weet Ma al dat u in de stad is?" Terwijl mevrouw haar oom zoo hartelijk verwelkomde, was Daatje brandend van nieuwsgierigheid op haar kameraad toegeloopen en vroeg haar: "Hoe is 't, moet je weg?" Marie kon niet antwoorden, al wilde zij ook. "Nu, trek je dat maar zoo niet aan. Hij is er ook nog! Hij is oorzaak dat je in de knoei zit, laat hij er je nu ook uit halen. Voor mijn part ga je maar heen! Ik ben op mijn fatsoen gesteld en weet je, ik heb 't altijd gedacht dat jij de rechte zus niet was." Mevrouw kwam met haar oom binnen en de beide meiden trokken af. Marie schoof snel door de portebrisée in het salon, Daatje verzette voor het oog iets aan de koffietafel en ging heen door de gangdeur. "Ja," zeide oom, toen zij alleen waren, "ik begrijp dat je vreemd opkijkt nu ik zoo in eens uit de lucht kom vallen, want zoo dikwijls kom ik jelui niet ophouden; ik zal ook niet veel tijd verliezen aan pourparlers, maar je liever dadelijk zeggen waar 't op staat." "Oom, u drinkt toch een kopje koffie mee?" "Ja, dat kan ik wel doen. Ik ga met den trein van 2.10 weer weg." "Naar Duinwijk terug?" "Waar anders? Ik kan niet lang gemist worden, juist nu!"
[174:]
"En is u al in de Vondelstraat geweest?" "Neen, daar heb ik geen tijd toe." "Maar oom! wat zal ma zeggen?" "Ja, dat kan me niet schelen! Doe mijn groeten en zeg tot een volgenden keer; dat gebeurt misschien over een jaar of tien op zijn vroegst." "Maar oom, u is nog nooit bij mij geweest en ik ben toch al zes jaar getrouwd." "Nu, je hebt er toch wel om kunnen eten en drinken, hoop ik? Maar laat mij je nu eerst gauw zeggen, wat ik eigenlijk hier kom doen, want 't spijt me wel dat ik 't je bekennen moet. Ik kom niet om jou of je man, maar om je tweede meid." "Om Marie... Ach God! Oom, wat is er dan, wat is er... zeg me spoedig! Is er iets niet in orde? Heeft zij wat met de politie?" "Maar kind, houd je toch bedaard! Wat scheelt je?" "Och, oom, die meid!" "Nu, wat zou dat? Heb je er zoo'n last van?" "Dat niet, maar ik weet niet wat ik er aan heb. Ik vertrouw ze niet meer. Zoo juist was ik met haar bezig, maar dat vertel ik u later. Zeg u mij eerst: wat weet u van haar? Er is zeker iets heel belangrijks, dat u zich expres voor haar zoo derangeert." "Zeker, is 't iets belangrijks. Ik heb toevallig gehoord dat zij een meisje is, waar ik al sedert jaren naar zoek, de dochter van een vriend die met mij in dienst was. Ik had beloofd voor haar te zorgen, en nu moet ik hooren dat zij bij jou dient. Hoe noem je haar?" "Marie!" "En verder?" "Ja, verder... hoe heet zij ook? Dor... Door... Iets van Doornkamp, Doornbosch, Doornman of zoo iets..." "Dat komt uit. Je stelt wel belang in je dienstpersoneel, hoor nichtje! Hun namen niet eens te kennen." "Maar, oom!" en Charlotte werd vuurrood, "hoe kan ik ze onthouden, je krijgt er zooveel, en daarbij is Marie over haar familie en haar eigen zaken zoo gesloten als
[175:]
een bus. Je krijgt er nooit een stom woord uit." "Haar vader heb ik goed gekend!" "Was hij matroos bij u?" "Matroos? Hij vaarde met me, ja! Ik ben steeds van plan geweest, zooals ik je zei, voor zijn kind te zorgen, maar ik dacht dat zij goed en wel in Indië zat." "En hoe weet u nu dat zij bij mij dient?" "Ja; nichtje, dat is nu een al te ingewikkelde geschiedenis om je dat in een paar woorden te vertellen. Je hebt er ook niets aan." "Och, oom! Vertel u het mij, dan zal ik u van haar op de hoogte brengen." "Dat is niet noodig! Ik kom mij wel wat laat van mijn plicht kwijten, maar beter laat dan nooit." "Dat weet ik niet oom! 't Is een raar schepsel. Zal ik haar roepen ?" "Ja! Ik wou ze dadelijk meenemen, als het je schikt." "Maar, oom, zoo op staanden voet? U moet weten, ik had juist quaestie met haar; ik heb baar den dienst opgezegd. Laat mij u eerst even de historie vertellen!" "Neen, neen, neen! Ik heb geen tijd, zij moet met mij mee. Ik wil haar eerst spreken onder vier oogen en dan maakt zij zich dadelijk klaar om met mij te vertrekken." "Maar, oom, zoo op stel en sprong! Wat zal Zandberg zeggen, en u ontrieft me erg!" De dokter haalde iets uit zijn vestzak en duwde dat Charlotte in de hand. "Daar, dat is om je een St.-Nicolaas-cadeautje te koopen," zeide oom, en het gelaat der jonge vrouw schitterde van vreugde, toen zij het vodderige papiertje openvouwde. "Tweehonderd gulden! Maar, oom, dat is veel te veel." "Kom, kom! doe er mee wat je wilt. Laat je meisje nu komen, schenk me dan een kop koffie in en bestel een vigilante om ons naar het station te brengen; 't is kwart over twaalf." "Ik zal haar roepen, oom." En mevrouw Zandberg riep aan de trap van het souterrain:
[176:]
"Marie! Marie!" Daatje kwam voor den dag en zeide dat Marie naar boven was. Charlotte bedacht zich een oogenblik; toen ging zij zelf de vijftig trappen op waar het meidellkamertje, waar, zooals zij verwachtte, Marie zich opgesloten had. Het meisje zat nog altijd, onmachtig om haar tranenstroom te stuiten, op den rand van haar bed; zij had een gevoel of zij altijd maar door moest schreien. "Zit je daar nog te huilen?" vroeg mevrouw. "Ja mevrouw, ik kan er niets aan doen," snikte zij, "niets." "Nu, knap je gauw op. Er is iemand om je te spreken." "Frank?" wilde zij vragen. Gelukkig hield zij het woord nog tegen. "'t Is of je vermoord wordt, zoo'n spektakel maak je. Ik ben je zelf komen halen, omdat ik wel begreep dat je nog van streek was. Kom gauw beneden!" "Ja, mevrouw!" Met een bijna bovenmenschelijke krachtsinspanning stond zij op, en terwijl Charlotte naar beneden ging waschte zij haar gelaat en oogen uit. "Zij is erg bedroefd," zeide Charlotte, "ik heb haar juist den dienst moeten opzeggen. 't Speet me wel, want ik krijg nooit zoo'n meid weerom en zij is hier ook heel graag, dat bewijst het wel, anders zou zij niet zoo aangaan, omdat zij weg moet. Maar, oom, daar u zoo'n belang in haar stelt, moet ik het u toch vertellen..." "Later, later, hoor! Ik weet er trouwens alles van." "Ja, weet u het? Ook dat zij uitgaat met een heer?" "Ja, zeker, 't is alles in orde! Marie is niet minder fatsoenlijk dan jij en je zusters. Komt ze daar aan, dan ga ik even met haar in de voorkamer." "Zooals u wil, oom!" Charlotte liet haar oom in het salon, maakte de porte-brisée zorgvuldig toe, en toen Marie beneden kwam liet zij haar er in. Het meisje trad met rood beschreide, gezwollen oogen binnen, zeer verlegen en bedeesd.
[177:]
"Marie," zeide de dokter hardop, "ik heb je vader goed gekend en ik zocht je al een heele. poos. 't Is mij opgedragen voor je te zorgen, en nu vindt mevrouw het goed dat je dadelijk met mij meegaat naar Duinwijk." De dokter sprak zeer luid, want nu Charlotte zoo sekuur de deur had toegemaakt, wist hij zeker dat zij daarachter stond te luisteren. Rose-Marie zag hem verbaasd aan; hij greep haar bij de schouders en fluisterde haar snel toe: "Frank is bij me geweest. Ik weet alles, je blijft zoolang bij mij - begrepen?" Haar doffe oogen kregen nieuwen glans. "O, dokter, wat ben ik blij!" "Nu gauw ingepakt, één, twee, drie. Ik ga even ontbijten en dan vertrekken wij onmiddellijk!" Hij keerde naar de huiskamer terug. Charlotte was zoo druk met de koffiekan bezig alsof zij die 't eerste halfuur niet verlaten had. Zandberg kwam thuis; men dejeuneerde samen, en toen dat afgeloopen was, stond Marie's koffer in de gang en de vigilante wachtte. De koffer werd opgeladen, mevrouw wilde nog met Marie afrekenen. "Dat hoeft niet," zeide de dokter haastig, "geef dat een arm mensch! Mijn pleegdochter heeft geen meidenloon meer noodig." Nadat het rijtuig weggereden was, keken Zandberg en zijn vrouw elkaar verbluft aan en hij zeide: "Zoo'n zaak heb ik nog nooit bijgewoond." En toen zij 's avonds haar moeder en zusters sprak terwijl Frank er bij stond, was 't eerste wat zij uitriep: "Maar als u nu wist wat ons van middag is overkomen!... 't Is een roman - die meid..."
inhoud | vorige pagina | volgende pagina