Melati van Java: Rosa Marina Schiedam: H.A.M. Roelants, tweede druk (eerste dr. 1892)
[178:]
XX.
Nog vóór de vigilante aan het station was gekomen, brak de zon op Rose-Marie's gelaat door de wolken heen. Zij was zoo gelukkig, zoo vroolijk, zoo licht van harte, zoo vol hoop; zij zag den dokter aan met stralende oogen en deed hem honderden vragen. Hij sloeg haar gade met zekere aandoening, een weemoedige vreugde of liever een weinig angstig medelijden, maar zij gaf er zich geen rekenschap van. "O, dokter, als u wist hoe wanhopend ik juist was. U kwam als redder in den nood. Ik vertrouw mij aan niemand zoo gaarne toe als aan u. En waar is Frank? Komt hij ook in Duinwijk? Of blijf ik er alleen bij u?" "Je blijft er, vrouwtje, tot hij verstandiger is geworden en je op prijs weet te stellen." "Mij op prijs stellen!" En daar verduisterde de zon, en een wolkje kwam aanzetten; "waarom zou hij mij op prijs stellen? Ik ben niets voor hem waard dan als model en het zal nooit anders worden, dat weet ik heel goed. 't Spijt hem dat ik zijn vrouw ben... " "Kom, kom, kom! Praat zoo niet! Je weet jezelf zoo goed op prijs te stellen, dat heb je wel getoond. En de tijd zal komen dat je man je ook zal leeren waardeeren." De wolk werd dreigender. "Dokter," zeide zij en vouwde haar handen, "heb ik verkeerd gedaan? Maar ik kon niemand om raad vragen. Ik heb zoo dikwijls gedacht aan u, zoo dikwijls u willen schrijven of bezoeken, maar... maar ik durfde niet." "Waarom dacht je dan aan mij " Een allerliefst blosje bedekte haar gelaat. "Ik weet het niet, omdat... omdat u de eenige man is, die mij vertrouwen gaf. U is zoo heel anders als mijn stiefvader en zelfs als Frank. U weet wat u wil, en waarom u 't wil."
[179:]
De dokter lachte. "Wel, wel! Doe je zoo aan karakterstudie? En toch, waarom durfde je niet?" "Frank zei dat u zoo tegen zijn huwelijk was." "Dat is waar, maar niet omdat hij jou nam, alleen omdat ik wist, welke reden hij had je te trouwen." "U wist dat?" "Ja, en ik had de lafheid er mij niet in te mengen. Ik wist toen niet met welk recht ik 't mocht doen. Als ik toen geweten had, wat ik nu weet..." "Wat dan, dokter?" "Dat je de dochter van je vader bent." "U heeft mijn vader dus werkelijk gekend?" "Ja, ik heb hem gekend." "En dan vertelt u mij veel van hem, niet waar? Ik was vijf jaar toen hij stierf, dus toen hij te Soerabaija afscheid van ons nam was ik nog jonger. Mama hield zooveel van hem, veel meer dan van Gresinger. Maar het was dan ook geen verschil! Niet waar, dokter, mijn lieve vader was een goed, een edel man?" "Ja, Rose, dat was hij!" "Ik stel mij hem steeds voor als u, ernstig maar goed, vriendelijk, verstandig, een man om tegen op te zien. Dat zei mama altijd! O, dat zij later een Gresinger heeft kunnen trouwen, dat is de oorzaak geweest van alles!" De dokter liet haar praten; het was reeds donker toen zij in Duinwijk aankwamen. De branding deed haar eentonig en zelfs heftig gedruisch hooren; dreigend en somber zag men van weerszijden de kale silhouetten der duinen oprijzen. De scherpe zeewind deed de olielampen in de lantaarns onrustig flikkeren en tusschen de reten der venters schemerde hier en daar een streep geelachtig licht. "Kind! Dat zal je tegenvallen, 't is hier zoo donker en somber in vergelijking met Amsterdam." Zij lachte vroolijk, zooals zij sedert haar verloving niet meer gedaan had.
[180:]
"O dokter, hoe kan u dat zeggen? Ik vind het hier zoo vrij, zoo luchtig; daar in de stad is 't zoo bekrompen en in de keuken met een muts op... o... ik dacht het zoo dikwijls. Mijn ouders hadden het moeten weten!" "Een Doremael van Asperen, meid van Lotje van Haeren," schertste de dokter, "ja, 't is bar!" "Maar nu nog iets, dokter, moet ik u dokter noemen of mag ik zeggen: Oom?" "Beste Rose! Ik ben je oom, dat wascht al het water der zee niet af, en God is mijn getuige, dat ik niemand liever tot mijn nichtje heb dan jou, maar ik heb een bedilachtige huisplaag en in een klein nest als Duinwijk wordt er natuurlijk veel gepraat. Ik vind het beter je voorloopig niet als de vrouw van Frank te introduceeren. Een vrouw die niet bij haar man is, dat wekt wantrouwen op en de familie in Amsterdam zou er licht achterkomen. Eerst als ik Frank waarschuw, komt hij je opeischen en brengt je in kennis met zijn familie, die je van zoo'n heel andere zijde heeft leeren kennen. Begrepen?" "Ja, dokter, heel goed!" "Je bent dus mijn pupil. De dochter van mijn ouden kameraad. Wil je mij oom noemen als wij alleen zijn, niets is mij liever, maar anders is het voorzichtiger 't niet te doen." "Maar, oom, juffrouw Bol kent mij. Weet ze dan niets van mijn huwelijk?" "Wel neen, ik heb er haar geen kennis van gegeven." "Dan zal ik altijd dokter zeggen; ik mocht me anders licht verspreken." Juffrouw Bol verwaardigde zich de nieuwe logée, zoo niet hartelijk, dan toch beleefd te ontvangen. De dokter had eenvoudig gezegd, dat de zuster van het gebrekkige meisje, dat den voorlaatsten zomer in het badhuis logeerde, gebleken was zijn lang gezochte pupil te zijn; zij zou nu eenige maanden hier blijven en juffrouw Bol in de huishouding helpen. "Nu, dat komt goed uit," had zij genadig geantwoord,
[181:]
"want alleen kan ik 't niet meer af, en met die duizendpooten is geen huis te houden." "Als je dit maar bedenkt," voegde de dokter er nu bij, "de juffrouw zal je niet meer helpen dan zij zelf verkiest. Je hebt haar niets op te dragen." "Zij zal me toch niet commandeeren?" De dokter merkte dat er een onweer kwam opzetten en deed zijn best het te doen afdrijven. "Neen, stellig niet. Je bent een oude, getrouwe, en niemand heeft het recht je iets te bevelen dan ik alleen. De juffrouw is hier logée, meer niet, en je weet, een logée behandelt men gastvrij en vriendelijk, vriendelijker zelfs dan of zij een huisgenoot was." Juffrouw Bol had de laatste veelbeteekenende woorden begrepen; zij zeide er niets op, maar haar geheele houding toonde dat zij zich verwaardigde in de bedoeling van haar meester te treden en hem niet tegen te werken. Haar taak werd haar niet moeielijk gemaakt; Rose-Marie wist onmiddellijk den rechten toon tegen haar aan te slaan. Zij was hier voor 't eerst van haar leven misschien geheel zichzelf. Zij wist zelf niet hoe 't kwam, maar zij voelde zich hier zoo goed, zoo echt tehuis; zij durfde praten, lachen zoo hard en zooveel als zij wilde. De dokter zag haar glimlachend aan, zooals zij door de groote huiskamer heen en weer zweefde, hier stilstaande, daar snuffelende met oogen stralend als twee 'zonnen, en een lach, klaterend als een regen van zilver. "'t Is of de lente hierbinnen is gekomen, en daarbuiten speelt de winter nog den tiran," dacht de dokter. Toen zij 's avonds tegenover elkander zaten voor het helderwitte tafellaken, waarop het eenvoudige middagmaal werd voorgediend, en de dokter zijn nieuwe huisgenoot vriendelijk toelachte, barstte zij plotseling in tranen uit. "Wat is er nu?" vroeg hij verschrikt. "O, dokter, ik ben zoo gelukkig, zoo gelukkig! 't Is of mijn hart breken moet van geluk, omdat ik hier ben, omdat ik niet meer behoef te zoeken naar een dienst,
[182:]
besteedsters nalopen, mevrouwen spreken, altijd hetzelfde antwoorden: "Ik heb geen getuigen," en dan met wantrouwen aangezien te worden, en met allerlei kameraden omgaan en praatjes aanhooren en familiariteiten afwachten... O, neen!... Ik weet niet hoe ik Onzen Lieven Heer en U genoeg zal danken voor zooveel goeds." De dokter zag haar diep ontroerd aan. "Kind," zeide hij, en zijn stem trilde, "je weet niet hoe dankbaar ik ben, dat ik iets voor jou doen kan en hoe bitter ik 't betreur niet vroeger in je leven te hebben getast. Dit ware beter geweest, veel beter voor allen." Zij lachte door haar tranen heen. "Gedane zaken nemen geen keer, maar voortaan wil ik alles doen wat. U zegt. Ik ben bIij dat ik iemand gehoorzamen kan, dat ik niet meer alles moet doen op eigen verantwoordelijkheid. En U zal me immers Ieeren een lief, verstandig vrouwtje voor Frank te worden, een vrouw voor wie hij zich niet behoeft te schamen?" De dokter had gelijk gehad: jeugd en lente waren met Rose-Marie in huis gevaren; juffrouw Bol, anders volstrekt niet overpoetisch gestemd, onderging als van zelf den invloed van haar nieuwe huisgenoot. "Dokter, wat moet ik nu doen?" vroeg Rose-Marie den morgen na haar aankomst. Dr. Adrichem nam haar fraai gevormde, maar door het ruwe werk van den laatsten tijd grof geworden handen in de zijne. "Zorg maar eerst," zeide hij glimlachend, "dat die handen weer zoo worden als het die van mevrouw Van Haeren past, en verder doe je alles wat je hart je ingeeft. 's Avonds alleen krijg je les." "Hoe heerlijk!" riep zij en klapte in haar handen, "en waarin, dokter, als ik vragen mag?" "In alles wat je maar verkiest." "In Fransch en in geschiedenis en aardrijkskunde en natuurlijke historie en ook in Engelsch?" "In alles wat ik zelf kan; de fijnste puntjes zijn er wel af, vrees ik, maar je hoeft niet voor je examen te
[183:]
studeeren; zoo'n tintje van alles dat wordt in onzen tijd toch meestal alleen van de dames verlangd, die niet op mannen willen of moeten lijken." "Ik zal mijn boeken voor den dag halen, want u moet weten, ik heb mijn studies altijd aangehouden, zelfs bij mevrouw Zandberg; maar 't is zoo vervelend alles geheel alleen en in stilte te moeten doen, niemand om raad te kunnen vragen, geheel zonder leiding voort te gaan, en met Engelsch vooral komt men niet verder door de uitspraak." "Nu, als je zoo vol vuur bent, laten wij dan reeds van avond beginnen." "O, dokter, neen, beste oom, wat is u goed voor mij." Zij nam zijn hand en nog vóór hij ze loslaten kon, drukte zij die aan haar lippen; verschrikt trok hij ze terug. "Neen, Rosa, neen! Dat moet je niet doen... 't is de moeite niet waard! Ik wou dat ik je gelukkig kon maken, juist zooals je het wenschte, maar er is nu slechts een weg, een enkele weg. Je heele leven hangt af van Frank en..." Hij nam zijn hoed en stok en voltooide den volzin In gedachten: "Frank was de laatste aan wien ik je zou hebben toevertrouwd." "Tracht het met juffrouw Bol te vinden!" en hij streelde. haar lokken, "als zij met iemand opheeft, dan krijgt die een konijntjesleven, maar vergeet geen oogenblik dat je mevrouw Van Haeren, geboren Doremael van Asperen, en niet Marie de tweede meid van Lotje Zandberg bent." "Ik beloof u, oom, dat ik er altijd aan denken zal."
inhoud | vorige pagina | volgende pagina