doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Melati van Java: Rosa Marina
Schiedam: H.A.M. Roelants, tweede druk (eerste dr. 1892)


XXI.

Rose-Marie behoefde weldra niet meer te vragen wat zij doen en hoe zij 't doen moest bij haar oom in huis.
Het werk ging als van zelf en de dagen vlogen om;

[184:]

juffrouw Bol zeide dikwijls dat zij nu wel van haar renten kon leven, de jongejuffrouw nam haar alles uit de hand.
"Zij is zoo vlug als water," sprak zij tot haar intimes, en voegde er op geheimzinnigen toon bij: "men zou zeggen dat zij de keuken- en werkmeid tegelijk was geweest! zoo gemakkelijk schijnt haar alles af te gaan; en vroolijk als zij is, van 's morgens vroeg tot 's avonds laat is het maar lachen en zingen. Dat doet een oud mensch toch goed aan 't hart; als men 't jaren lang zoo triestig en stil gewend is, wordt men vanzelf wat zikeneurig, en ik geloof dat de dokter ook op streek is met zijn lieve nicht, want warempel ze zegt bijna altijd oom tegen hem! Hij ziet er tegenwoordig uit of hij nog geen dertig is en hij wordt toch al vijfen veertig met Juni."
"Nu," werd er wel eens geantwoord, "wie weet wat er nog gebeurt; 't spreekwoord zegt wel: Hoe ouder, hoe gekker!"
"Mensch, je bent niet wijs!" stoof juffrouw Bol verontwaardigd op.
Maar 't was waar, de dokter leek nu veel jonger; de jeugd, die van Rose-Marie uitstraalde, scheen zich ook aan hem mede te deelen; vroeger lachte hij nooit anders dan om zich vriendelijk te toonen; nu echter wist Rose-Marie hem telkens een lach te ontlokken door haar vroolijke in vallen, haar aardige gezegden of wel alleen door haar eigen aanstekelijken lach.
Zij was gelukkig en onbezorgd; zij vroeg niet naar morgen; zij dacht niet meer aan gisteren; elke dag, hoe somber ook, was voor haar vol zonneschijn. Haar gelukkige natuur kwam thans eerst tot volle ontwikkeling; de roos van haar jeugd ontplooide zich hier, onder de frissche bries van de zee, tot volle schoonheid. Zij had altijd heimwee gehad naar geluk; hier kwam het geluk, zij wist niet van waar, zij wist niet hoe, haar geheele ziel vervullen, en de weerglans daarvan spiegelde zich af in haar oogen, in haar lach, in haar bewegingen en deelde zich aan haar omgeving mede.

[185:]

De dokter onderging het meest haar invloed; wanneer hij uit was naar een der zeedorpen, waar hij praktizeerde, en dan langs den zeekant of tusschen de duinen zich dikwijls tegen sneeuwbuien voortwerkte, hij de eenige, levende mensch in deze eenzaamheid, dan vervulde hem een smachtend verlangen naar zijn huiskamer, die niet meer hol en stil was als in de vorige jaren, maar waar zijn binnenkomen zonnelicht tooverde in een paar jonge oogen, waar hij met angstige zorg verwacht, met blijde vreugd verwelkomd werd, en onwillekeurig voelde hij daarbinnen snaren trillen, welke hij sinds lang gesprongen of verlamd waande; zijn jeugd, die hij kunstmatig verstikt had, deed plotseling weer haar rechten gelden, en dan was er één gedachte noodig, die hij uit het diepste zijn herinnering moest opdelven, waardoor hij met geweld aan zijn gevoel het zwijgen kon opleggen.
De avonden waren het aangenaamste, dan werd gelezen, gesproken, vertaald; de dokter had alle stelselmatige studie verbannen, en toch kreeg alles zijn beurt; hij had vooral ten doel haar te ontwikkelen. Daar las hij met haar de voornaamste meesterstukken alle volkeren of ten minste gedeelten er van. Door zijn aanwijzingen leerde zij hun schoonheden begrijpen waardeeren; haar fijn gevoel wees haar echter meer den weg. Zij weende of lachte dikwijls om een en woord, soms vouwde zij de handen en riep in verrukking uit:
"O, wat is dat mooi!"
Vooral van kunst wilde de dokter, dat zij op hoogte zou raken; zij moest de namen en de richtingen kennen der voornaamste schilders en hun scholen; hij liet haar afbeeldingen van hun werken zien, legde haar uit wat de jongeren zochten te bereiken en wat hetstreven der ouderen was, en zij luisterde aandachtig en verraste hem door haar puntige opmerkingen en vlug begrip.
Dikwijls ontsponnen zich uit het gehoorde of geziene gesprekken over de hoogste en belangrijkste onderwerpen.

[186:]

Rose-Marie vertelde openhartig alles wat ooit in haar was omgegaan en volgde gemakkelijk haar meester in de hooge vlucht zijner gedachten; de uren vlogen om en het werd dikwijls middernacht vóórdat zij weer tot de aarde terugkeerden.
"Wat leert u mij alles goed inzien!" riep zij opgetogen uit; "hoe heel anders beschouw ik nu de rnenschen en de wereld dan vroeger," en haar vroolijkheid kwam weer boven. "Wat zouden Rika en Daatje zeggen als zij de wijze dingen hoorden, waarover Marie het nu heeft."
Hij liet haar ook opstellen maken en hierin had haar phantasie vrij spel; als het ware stap voor stap kon hij de vorderingen nagaan, die de ontwikkeling van haar geest maakte, en vóór alles trof hem haar reine ziel, de hooge, edele eigenwaarde, waarvan haar denkbeelden getuigden. De woorden en gedachten vloeiden uit haar pen; zij vond als van zelf, met een aangeboren smaak en goed oordeel, sierlijke wendingen, fraaie beelden, geestige invallen. Haar zoo lang gesloten ziel, die in de laagste en meest alledaagsche zorgen had moeten verkeeren, opende zich nu eensklaps voor alles wat schoon en edel was, en kwam zoo tot vollen bloei.
Die bloei deelde zich ook aan haar uiterlijk mede; altijd was Rose-Marie een aardig, lief meisje geweest, nu werd zij bijna plotseling een schoone vrouw; haar gestalte werd voller en scheen langer, haar gang veerkrachtiger, haar oogen schenen nog meer dan vroeger het vermogen te hebben alle aandoeningen harer ziel uit te spreken, maar er was nu iets in van een edeler vlam, een hooger leven dat haar bezielde en vervulde.
De dokter zag met voldoening en blijdschap de verandering, die in haar omging.
"'t Zal niet lang meer duren, of zij zal, wanneer Frank haar in de "wereld" brengt, furore maken," dacht hij. "Zou de tijd nog niet gekomen zijn hem te roepen? Wat zal ik in 's hemelsnaam haar nog meer leeren? Wat zij nog niet weet, dat leert haar eigen instinct wel."

[187:]

Maar toch aarzelde hij. Uit zelfzucht misschien. Wanneer zij wegging, dan werd het weer doodsch en mistig in en rondom hem; dan was 't of hij zijn groot zeeraam sloot en alle licht en glans uit zijn kamer verbande.
In het dorp werd Rose-Marie ook spoedig populair; hij moest er om lachen zooals zij op de hoogte raakte van alle familiezaken en belangen der visschers; zij wist altijd welke botters uit waren, welke terugkwamen; zij kookte voor de zieke vrouwen, maakte koekjes voor de kinderen; zij leerde de meisjes haken en breien, de jongens nieuwe knoopsteken voor hun netten. 's Avonds als de dokter thuiskwam, had zij altijd allerlei nieuwtjes te vertellen; deze had dit gezegd, dien was dat overkomen. Zij was hier geweest en daar, en overal had zij wat opgevangen.
Over Frank en over haar toekomstig leven naast hem sprak zg als over iets, dat nog in het zeer verre verschiet lag; telkens zeide zij dan zeer onbevangen en natuurlijk:
"Later zal ik 't Frank wel eens leeren," of: "nu weet ik wel wat Frank bedoelt, en dan zal ik hem weten te antwoorden. Hij zal 't immers prettig vinden, gelooft u niet, oom, als ik met hem over alles en nog wat zal kunnen praten?"
De winter ging om en de lente brak aan; er trilde een weelde door de lucht, waarvan Rose-Marie zich geen rekenschap kon geven.
"Hoe heerlijk, hoe heerlijk!" riep zij uit, "zoo'n lente heb ik nog nooit bijgewoond!"
Zij ging met de visscherskinderen uit om lelietjes der dalen te plukken in een bosch, diep tusschen de duinen; zg stoeide en lachte met hen als ware zij zelf nog een kind. Dat zij getrouwd was en dat haar man op haar wachtte, scheen zij zich nauwelijks meer te herinneren; zij gevoelde zich zoo jong, zoo bIijde, zoo gelukkig; 't was of zij nu eerst wist, wat het was gelukkig te zijn en te leven.
's Avonds kwamen zij terug, beladen met meidoorn

[188:]

takken en bouqetten van veldbloemen; zij zag er dan zoo frisch, zoo geurig, zoo blozend uit als ware zij de lente zelf, die haar zegetocht hield over de duinen en langs de zee.
Maar haar grootste genot bleef het den dokter te vergezellen op zijn tochten naar naburige dorpen; dan was zij altijd gereed hem te volgen. Soms wandelden zij uren lang, hetzij in het goudgele strand, waar hun voeten diep in het zand hun sporen nalieten, of tusschen de zilveren duinen. Dan zagen zij de zon, ondergaande in een schitterende glorie, de golven omgetooveld in gesmolten goud, het duin gras overstrooid met donkere robijnen; de duinen in de verte doken diep weg in hun geel paarse tinten, en als eindelijk de zon in het water verdween, als een koning, die zich in zijn slaapvertrek terugtrekt en nog enkele oogenblikken zijn mantel met edelgesteenten bestrooid over de golven laat slepen, dan gebeurde het dikwijls dat Rose-Marie's hart wegsmolt in droefheid en blijdschap, een vreemd gevoel dat haar deed jubelen en weenen tegelijk.
En dan die terugkeer, als de maan langzaam, heel langzaam achter de duinen oprees, zoo stil, zacht en rustig brandend als een reusachtige lamp van opaal, hooger en hooger klom, blauwachtig staal op de golven deed trillen en de duinen in tooverbergen van gesmolten zilver herschiep, wat was het dan stil om hen heen, zoo stil dat het bijna heiligschennis werd die stilte te verbreken door hun stemmen. Dan nam Rose-Marie den arm van den dokter; zij voelde zich een weinig vermoeid en zij steunde op hem; het was zoo veilig, zoo rustig op zijn sterken arm te leunen, en hij liet haar begaan; hij was in zijn eigen gedachten verdiept en gunde haar gaarne dien steun.
Zwijgend gingen zij naast elkander voort en de visschers, die hen tegenkwamen, groetten vriendelijk en soms fluisterden zij:
"Zou men niet zeggen, dat onze dokter en de juffer

[189:]

man en vrouw waren; hij is nog lang niet oud, zelfs niet bij zoo'n jonkheid."
Maar zij hoorden het niet; zij gaven zich over aan het genoegen van hun samenzijn; voor Rose was dit genoegen onvermengd; voor den dokter verbitterd door een enkele herinnering, die hij echter hoe langer hoe verder naar den achtergrond verbande, zoo ver dat hij er nauwelijks meer aan kon of wilde denken.


inhoud | vorige pagina | volgende pagina