doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Melati van Java: Rosa Marina
Schiedam: H.A.M. Roelants, tweede druk (eerste dr. 1892)


[13:]

II.

"Wel jongen, als ik mij niet vergis was je daar bezig iets heel moois te doen. Dit ben ik niet van je gewoon. Mooidoenerij viel nooit in je smaak!"
Hij, die zoo sprak, was een goede veertiger, krachtig, breedgeschouderd, met een aangenaam, open gelaat en grijzend dik haar, die in zijn eenvoudig krachtige gezondheid een groote tegenstelling vormde met het bleeke, gesoigneerde, blonde voorkomen van den jonkman.
Frank van Haeren was de zusterszoon van Dr. Adrichem en het was zijn gastheer voor de volgende weken, dien hij daar zoo onverwacht ontmoette.
"Ik heb me geamuseerd," sprak de jonkman met bestudeerde langzaamheid, geheel verschillend van zijn opgewektheid van daareven.
"Met die twee kinderen?"
"Ja, de eene zal wel een patiënt van u worden. Een geteekende zoo heel ordinair bij de hand; de andere daarentegen heeft niets gedaan dan mij impressies te geven."
"En daarvoor ga je immers op reis?"
"Ja, om niets anders! De mensch is op de wereld om impressies te ontvangen; het leven zelf bestaat alleen uit impressies en is zelf een groote impressie."
"Zoo, ik meende tot nu toe dat het bestond uit handelingen."
"Nu ja, dat is goed voor het gros, maar er moeten toch altijd lui zijn, die doen, en anderen die toezien; de eenen maken het leven, de anderen kijken er naar."
"En je rangschikt je zelf onder de toeschouwers?"
"Ja, ik betaal mijn entrée en noteer mijn indrukken."
"Dan was dit zeker ook een soort van entrée of honorarium of wat je het noemen wilt, dat ik je zag betalen in het dragen van het meisje."
Frank glimlachte flauwtjes.

[14:]

"Een actie, die een impressie betaalde. Ik verzeker u, oom, ik ben goedkoop uit geweest. Wat dat kind mij te genieten gaf is misschien met geen goud te betalen."
"Maar waardoor toch? Het moet, dunkt me, zwaar werk zijn jou iets te doen genieten. Ik meende dat hemel en aarde daartoe niet meer in staat waren."
"Ik meende dat ook, maar dat kind heeft het mij anders geleerd. Verbazend, wat een mobiliteit."
"Waarvan?"
"Van sentimenten, en dan een capaciteit om ze uit te drukken, het ging als met een electriteit draad op en neer; in één minuut liep het de heele scala langs van alle impressies, van majeur telkens in mineur; het was een symphonie, een kleurengamma van gloeiend rood tot ziekelijk blauwen zilverwit, alles even fijn van toon, even zacht van schakeering. Zoo'n model is schatten waard, schatten!"
"Frank, ik feliciteer mezelf. Is het de zeelucht reeds, die je zoo opgewonden maakt? Het zal je moeder pleizier doen en ik zal weinig moeite hebben je te genezen van je overspanning."
"Overspanning?"
"Ja, je moeder schreef me ten minste toen zij belet voor je vroeg, dat je zoo overspannen waart van je intensief werken."
"Schreef mama dit? Juist iets voor haar! Ik heb den heel en winter niets gewerkt, of liever ik heb veel gewerkt, al is 't met afwisselend geluk."
"In impressies."
"U houdt me voor den gek, oom! Maar 't is waar, ik ben op impressies uit geweest, en kon ze niet vinden. Waar in de wereld vind je nog iets nieuws? Ze hebben er mij een mooien boel van gemaakt, van die wereld; alles even conventioneel, banaal en vécu. AIles even onfrisch, en daarom wilde ik vluchten naar de zee; de aarde hebben zij bedorven, maar aan de zee kunnen ze voorloopig niet knoeien."
"Nu, ga je gang, hoor! Haal uit de zee, wat er uit

[15:]

te halen is; er zal genoeg overblijven, al heeft Mesdag het gras of liever de golven voor je voeten afgesneden en zoo velen na hem."
"O, Mesdag, ik ben Mesdag niet, en zijn navolger nog minder."
"Maar je bent toch van plan in hun genre te werken?"
"In hun genre? Wel neen! Ik werk in mijn eigen genre. Hoe zou een artist in andermans genre kunnen werken? Dan was hij werkman, meer niet. Ik ben Mesdag niet, dus kan ik geen Mesdags genre leveren maar i k ben i k en 't is mijn persoonlijkheid, het leven van mijn ziel, mijn voelen, mijn zien dat ik in mijn werk tracht te doen overgaan. Gelukt mij dit niet, dan... dan, ja dan zou ik beter doen tramconducteur te worden."
"Zoo kwaad niet! Neem me niet kwalijk, hoor! Ik ben nog van het oude licht of de oude duisternis. Maar 't zal me pleizier doen als de zee je hier inspireert tot iets, waarmee je naam zult maken en geld."
"Naam, geld! Daarvoor werkt een artist niet! Hij geeft. zichzelf en vraagt naar niets anders."
"Gelukkig dat je vader in zijn tijd gewerkt heeft van 's morgens vroeg tot 's avonds laat; nu heeft zijn zoon geld en tijd om zichzelf te zoeken, te vinden en weer terug te geven."
"De zee valt me hier toch niet mee; ik vind haar onbeduidend vergeleken bij 't gezichtje van mijn reiskameraad."
"Was 't zoo'n mooi kopje "
"Mooi! Goddank niet! Wat is er vervelender en banaler dan iets moois! Maar er zit leven, karakter, toon in elk van haar bewegingen, in elk van haar trekjes, of liever er zitten twintig, dertig, misschien wel honderd karakters in; de kunst is ze uit te vinden."
"Nu,ik ben nieuwsgierig dat wondermeisje te zien. Vrouw Krijns haalde ze af; ze vertelde me juist dat zij "dames" uit Amsterdam verwachtte; ik had niet gedacht mijn neef in zulke nauwe aanraking met die

[16:]

"dames" te vinden. 't Schenen mij eenvoudige kinderen toe en ik dacht ook wel, dat het iets heel bescheidens zou wezen, van fortuin namelijk - over het andere kan ik niet oordeelen. Ik ken het intérieur van vrouw Krijns."
"Praktizeert u daar?"
"Ik ben de eenige dokter, ik kom dus overal."
"Oom, wat heeft u aan dit plantenleven, of liever 't is in het geheel geen leven dat u hier leidt. Ma zei 't laatst nog: "Oom Théodoor versuft en verboert daar heelemaal. Als hij zich in Amsterdam vestigde, zou hij een praktijk kunnen krijgen zoo groot als hij maar wou. Vooral met onze relatiën." Er zijn juist een paar dokters dood; 't oogenblik is gunstig."
"Dank je. Ik ben hier goed."
"En nooit komt u er uit: U leeft hier als een gevangene."
"Mijn gevangenis is nogal ruim, moet je bekennen.. Hier de zee, daar de duinen!"
"En is u gelukkig?"
"Ben jij 't?"
"O, geluk; het geluk voor ons artisten is heel iets anders, heel iets aparts. Van artist gesproken, dat kind daar in de tram is ook een artist in de hooge, de volle beteekenis van het woord, meer dan menigeen die zich tevreden stelt kunst-kunst aan de markt te brengen; zij is in de hoogste mate artistiek begaafd."
"Welke kunst beoefent zij dan?"
"Geen enkele kunst hoogstwaarschijnlijk, maar de kunst."
"Zoo, wij zijn er, de tram stopt. Stap maar uit!"
Het huis van den dokter was, zooals meer huizen in het dorp, van planken, heldergroen geverfd; ruiten blonken in de zonnestralen en het rood der pannen stak frisch tegen de groene muren af; ook het hekje was groen, en in het tuintje, dat tusschien hek en huis een smalle strook vormde, stonden zeer stijve bloemen, stokrozen, anjelieren, zonnebloemen, phloxen

[17:]

cineraria's; een kneuterig klinkerpaadje leidde van de huisdeur naar den weg.
"Oom, hoe houdt u, een man van beschaving en ontwikkeling, het in zoo'n omgeving uit," riep Frank uit, "zoo iets door en door épicierachtigs, want zelfs de zee is hier burgerlijk, dom."
De dokter lachte even en haalde de schouders op.
"Ik heb 't te druk om aan mijn omgeving te denken. Ze is net en dat is mij voldoende."
"Net, net! Net is het ongeluk van de Hollanders."
"Nu, probeer ze op te leiden tot een volk van smeerpoesen, als je dat artistieker of stijlvoller vindt."
"Zoolang Holland zijn netheidsmanie niet van zich kan afschudden, komt er van zijn kunst niets terecht. De Hollander is er nog te veel van overtuigd dat zijn schoon het net-schoone is; vandaar onze sympathie voor schoonmaaksters, vandaar hetzelfde woord voor twee zulke verschillende begrippen. 't Is onze artistieke zin die zich ook uitspreekt in onzen smaak voor schilderijen. Wat niet netjes afgewerkt, keurig vernist, regelmatig opgezet is, deugt niet. Het volle, rijke leven der menschen en dingen willen ze niet zien dan door een paar helder gewasschen ruiten."
"Och ja, van vegen en kladden en doffe ramen moeten wij 't niet hebben. Kom binnen! en redeneer niet op straat!"
Alles zag er binnen uit in overeenstemming met buiten; een heldere met looper belegde gang, glimmende deuren en muren. Links het spreekkamertje van den dokter, tevens apotheek, rechts de huis-, studeer-, ontvangst- en eetkamer; alles even regelmatig en stijf gemeubeld, inproper en glimmend.
"Hoor eens jongen!" zeide de dokter gul, "als je een atelier noodig mocht hebben, spreek er dan met de juffrouw over. Ze heeft zeker wel een kamertje op zolder, waar jij je kunt opschieten."
"Dank u wel, oom! Een atelier heb ik niet noodig; de open lucht is het beste, het eenige atelier."

[18:]

"Ook al goed! Die vind je hier naar hartelust. Kijk eens aan! Dat is nu mijn kijkje in de wereld der poëzie!"
Hij wierp het raam tegenover die, welke op de straat uitkwamen, wijd open en Frank staarde over een aardappel veld en een breed stuk strand, op de thans in vollen zonneglans tintelende zee.
"Dit is mijn poëzie, mijn kunst, mijn comedie, mijn concert, mijn schilderijententoonstelling, alles wat je verlangt!"
"Ik maak u mijn compliment, oom Théo! U heeft een goede keuze; de loge laat wat te wenschen over, maar het stuk en zijn mise en scène vind ik subliem."
Het was inderdaad een prachtig zeestuk, de thans zoo kalme, licht kabbelende, in duizendvoudigen weerglans vonkelende, zacht deinende golven, waarover de lichten als kleine sterren huppelden en trilden, nu eens in de diepte verdwijnend, dan even tippend boven op de punt der witte, vlokkige kammen, schalk stoeiend met kleuren en schaduwen; in de verte een witte pluim, aan een stoomboot ontsnapt, en twee, drie zeilen van visscherspinken, zich loom wiegelend onder de zachte liefkoozingen van het briesje.
De lijst om het stuk vormde het raam; dat geheel met wilden wijnrank was omslingerd.
"Zie van hieruit, dan stoort de voorgrond niet; 't is de zee en niets meer dan de zee, wat je voor je hebt!" sprak de dokter en Frank zette zich peinzend neer op den kantoorstoel van zij oom, die zich juist op de plek bevond.
"Ja, 't is mooi, knap!" verzekerde de artist; "toch prefereer ik een andere stemming dan die van het oogenblik. Grijze golven, zware luchten! Woeste jacht! Niet zoo sufferig kalm, niet zoo net!"
"Kan je ook krijgen, als je maar geduld hebt. Zie je, dan doen wij zóó!"
En met zijn krachtige handen schoof de dokter een groote glasruit van terzijde voor het raam.
"Zo, nu is er een glas voor het schilderij, en dan

[19:]

hindert het niet, of het winter of zomer, nacht of morgen is "
"Oom!" riep Frank na een oogenblik zwijgens, "mag ik haar eens hier brengen?"
"Wie?"
"Dat meisje waarmede ik getramd heb!"
"Waarom niet? 't Is waar, ik ben een oud-vrijer en jij een jongmensch, maar mijn juffrouw is respectabel genoeg om als chaperon-gastvrouw te spelen."
Op hetzelfde oogenblik kwam de huishoudster van den dokter binnen, een lange vrouw tusschen de vijftig en zestig, met een klein gerimpeld gezichtje, door een zwarte muts omlijst, en een hoofd veel te klein voor haar lange, hoekige gestalte.
"Juffrouw Bol, dat is mijn neef Frank van Haeren! Gaan we spoedig eten?"
"Als het tijd is, dokter! Mijnheer Van Haeren, wil u je eens wat opknappen? De kamer is klaar, dan zal ik ze u wijzen."
"Met pleizier, juffrouw!"
"Nu juf, erger je maar niet," zeide de dokter. "Mijn neef is een kunstenaar, dat weet je, en zulk volk is altijd verbazend slordig en onregelmatig; 't plast met het water en laat alles slingeren."
"Erger dan u 't doet kan 't moeilijk, dokter! Kijk, daar ligt nu waarlijk uw hoed en daar uw stok! Waarvoor heeft men toch standaards in de gang staan? Ik heb er anders met mijnheer wel op gerekend, want ik denk altijd zoo oom, zoo neef! Het bloed kruipt waar het niet gaan kan en de appel valt niet ver van den boom."
"Nu, juffrouw, 't zal wel meevallen, denk ik," zeide Frank.
Zoodra hij met menschen sprak die het niet over de kunst konden hebben, klonk zijn stem veel natuurlijker en eenvoudiger. De weg, dien juffrouw Bol den logé van haar mijnheer liet maken, ging langs een heldergeschuurde trap met drie op elkander liggende loopers

[20:]

belegd; de logeerkamer was blijkbaar van den zolder afgeschoten en zag tot Frank's teleurstelling op de dorpstraat uit; zij maakte toch een gezelligen en helderen indruk, ondanks het hoogst eenvoudige meubilair.
Juffrouw Bol streek hier en daar met haar vingers langs, om te zien of er misschien nog ergens een stofje was blijven liggen, en zag toen met welgevallen rond.
"'t Is alles wat wij hebben, mijnheer '" verklaarde zij. "'t Zal u wel wat simpeltjes voorkomen, maar ziet u, de dokter is een eenzelvig mensch; hij houdt om zoo te zeggen nooit logés, zelfs niet uwes Ma, en nu heb ik 't maar ingericht zoo goed en zoo kwaad als het kon."
"Nu juffrouw Bol, ik vind 't keurig, zoo recht inkeurig en ik houd van keurigheid in mijn slaapkamer."
"Mijnheer zal 't in Amsterdam wel anders gewoon zijn," vervolgde de juffrouw, innerlijk gevleid door de goedkeuring van haar gast, "daar zijn de menschen zoo precies."
"'t Kan niet halen bij u, juffrouw Bol."
Toen Frank een kwartier later bij zijn oom terugkwam, zeide deze lachend:
"Wel neef, 't zal niet lang duren of je krijgt hier den naam van een echten Don Juan, die de zielerust van alle Duinwijksche schoon en komt verstoren. Eerst die twee reizigsters en nu mijn eerzame huishoudster."
"Hoe zoo, oom?"
"Je hebt haar conquête gemaakt! Geheel en al. Zij kwam me hier een lofrede op je houden, van belang. Wat een nette mijnheer is dat en zoo in de puntjes, alles even fijn. Hij pakte zijn valies uit en rangeerde alles zoo keurigjes op de waschtafel, zijn borstels, zijn fleschjes, zoo heel anders dan u, die smijt het maar neer. Waar het terechtkomt, daar komt het terecht!"
"Zoo ziet u, oom! Wat een verschil er bestaan kan tusschen principes en handelingen van een mensch. Ik haat netheid met een hartgrondigen haat en ik ben in mijn privaatleven zoo ordelijk als een kostschoolmeisje, en u dweept er mee en is in de practijk slordig en nonchalant!"

[21:]

"Hoe bevalt je anders je kamer? 't Is geen Amstel hotel, hè?"
"Typisch. Echt Duinwijksch! niets mankeert er aan dan de zee!"
"Die kan je hier naar hartelust genieten! Verbeeld je, hoe je reeds hoog aangeschreven staat bij mijn huisplaag, zij heeft de karafjes klaargezet, hoewel 't pas tien minuten vóór half twee is, alleen om jou pleizier te doen. Wat voor indruk heeft ze nu op jou gemaakt?"
"Volstrekt geen!"
"Des te beter, dan maak je ze mij niet afhandig. Een bittertje, een cognacje, wat belief je?"
"Een glas water!"
"Maar je brengt mijn Bolletje het hoofd op hol. Die sympathie steelt haar hart. Zij is voor de afschaffing, moet je weten, en het eenige bittertje, dat ik mij voor het eten gun, ergert haar telkens als ik 't neem. Juffrouw Bol, een glas water, voor mijnheer!"
De dokter riep dit door de deur in de gang.
"Truitje zal het brengen!" werd op hooghartigen toon van uit de keuken geantwoord; maar na haar meester dit lesje te hebben gegeven scheen juffrouw Bol besloten te hebben, de daad niet bij het woord te voegen en kwam zelf het heldere water in een kristallen karaf op een blaadje binnenbrengen.
Een vriendelijk lachje bracht haar dorre lippen in beweging toen zij met een zalvend:
"Als je belieft mijnheer van Haeren," hem een glas inschonk en toen aanbood.
Op haar meester wierp zij een minachtenden blik, en naar buiten gaande, mompelde zij:
"De jongelui zijn tegenwoordig wijzer dan de oude."
"Nu vind ik haar ook typisch; heel in het karakter van haar rol."
"Omdat zij je een pluimpje geeft," schertste de dokter en bracht zijn kelkje aan de lippen.


inhoud | vorige pagina | volgende pagina