Melati van Java: Rosa Marina Schiedam: H.A.M. Roelants, tweede druk (eerste dr. 1892)
XXV.
Het werd een zware reis voor Frank; het hart was in hem ontwaakt, de mensch wakker geworden; aan zijn werk dacht hij niet meer, Rosa Marina was zijn geest ontvlogen; hij kon zich haar nauwelijks meer herinneren, maar zijn vrouw zag hij telkens,zooals zij daar, wanhopend en troosteloos, aan het strand had gestaan. Onder het werken was telkens wel de gedachte in hem opgekomen: "Wat bezielde haar toen? Wat dreef haar uit het veilige huis van oom naar de zeekust in dat onstuimige weer? Verlangen om mij te zien? Afkeer wellicht? O, die heb ik verdiend! Ja, dat zal het zijn! Oom heeft haar gedwongen mij, te ontvangen en zij wilde niet, en zij is er ziek van geworden, misschien ook gestorven; maar dan ligt haar dood op mijn geweten, dan zal ik 't mij altijd verwijten dat ik haar getrouwd heb, alleen om mij te dienen tot model!" Het koude zweet parelde op zijn voorhoofd; toen hij in het kleine station uitstapte, herdacht hij zijn eerste ontmoeting met haar op deze plek! Zij was toen arm, in treurige omstandigheden, maar toch, hoeveel beter had zij 't destijds dan thans. Een soort van bevrediging trad in zijn hart toen hij dacht aan Jansje; tegenover het gebrekkige kind ten minste had hij zich niets te verwijten; zij was gestorven, hem bedanken de voor de laatste heldere dagen, die zij doorleefd had, maar Rose- Marie! Oom had gelijk, de kunst moet achterstaan bij het
[217:]
leven, met kunst maakt men het leven niet; het schoonste kunstwerk dat een mensch maken moet is zijn eigen leven, doch daarvoor dient men plichten te vervullen, verantwoordelijkheid te dragen. En hoe had hij zijn leven tot nu opgevat? Als een spel, als een comedie! O, kon het nog maar anders worden! En hij smachtte naar het meisje met haar onschuldige oogen, waaruit alle aandoeningen van haar ziel spraken, en die hem zoo smeekend en droevig konden aanzien. Neen, nooit zou hij haar gevoel meer geweld aandoen, nooit zou hij haar kunstmatig opwinden tot sensaties, welke hij voor zijn werk noodig had. Neen, zij zou nooit meer voor hem poseeren! nooit meer! Vreemden mochten het gezicht van zijn vrouw nooit meer koopen! Hij zou critici het recht niet meer geven haar trekken te bespreken, haar vormen te bevitten, haar gevoelens te ontheiligen. Dat hij het niet eerder inzag! Eerst nu, nu zij misschien voor hem verloren was, nu dat fraaie lichaam misschien reeds misvormd was door den dood, die oogen gesloten voor altijd, begreep hij eerst haar edele schaamte, haar teedere reinheid in vollen om vang. Hij zat alleen in den wagen; honderdmaal was hij op het punt den conducteur een vraag te doen over de logée van den dokter; als zij gestorven was zou de man het zeker weten. Hij durfde het niet, een onverklaarbare angst weerhield hem. Als hij 't eens hooren moest hier... Eindelijk hield de tram stil voor de halte van Duinwijk, en toevallig, evenals de eerste keer toen hij hier aankwam, stapte de dokter weer in. Frank schrikte toen hij het veranderde gelaat van zijn oom zag. "Wat, jij hier? 't Wordt ook tijd, dunkt me?" zeide dokter met gefronste wenkbrauwen. "Oom!" riep hij, "oom! Leeft zij?" "Boezemt je dat nog belang in? Je hadt dan waarlijk eer kunnen komen." "Ik heb uw brieven pas straks gelezen."
[218:]
"Waarom ben je dan vertrokken vóór je mijn antwoord hadt? Ik heb je denzelfden dag nog geschreven." Frank boog diep het hoofd. "Om Rosa Marina." De dokter maakte een gebaar van afkeer en ergernis. "Is die dwaasheid nog niet voorbij? Hoe kan je nu ooit een man worden en dan nog wel haar man?" "Oom," drong hij aan, "ik verdien uw verwijten, maar ik zie nu in dat ik gedwaald heb, dat mijn opvatting van het leven verkeerd was. Antwoord mij eerst, hoe is 't met haar? Is zij herstellend?" De dokter zag hem doordringend aan. "Is 't weer comedie die je speelt, of hoort dat bij je kunst?" "Oom, wees niet zoo wreed!" De tranen sprongen hem in de oogen en hij had groote moeite niet in snikken uit te barsten. "Nu dan, zij leeft en is herstellend " "Dan heeft u haar gered," riep hij uit, en greep beide handen van den dokter, die ze losrukte; "ik dank u, ik dank u!" "Je hebt niets te danken, ik deed mijn plicht, anders niet. Het kostte veel moeite, en dikwijls vroeg ik mij af of het leven, dat ik trachtte te redden, wel de moeite van het redden waard was. 't Is aan jou, dit te beslissen!" "Oom, ik zweer u..." "Een zware taak rust op je, zwaarder dan je denkt; ik hoop, dat je er tegen opgewassen bent, maar dit zeg ik je vooraf: als model kan je) haar niet meer gebruiken, haar schoonheid is weg, misschien voorgoed!" "Des te beter! Ik wil toch niet meer dat zij voor mij poseert; ik zweer het u plechtig." "Bedaard, bedaard. Beloof niet meer dan je volbrengen kunt." De tram hield stil. "Mag ik haar zien?" vroeg Frank. "Ik zal haar voorbereiden."
[219:]
De dokter trad in de huiskamer: Rose-Marie zat in een gemakkelijken stoel, bleek, met gesloten oogen, die zij opsloeg toen de dokter binnenkwam; daar buiten spreidde zich de zee uit, kalm als een uitgestrekt, nauwelijks doorploegd veld. "Rose," zeide de dokter zacht, "hoe is 't vandaag?" "Bijzonder goed, oom! Ik voel me geheel beter!" "Nu, dat komt goed te pas! Ben je sterk genoeg om iemand te ontvangen?" Zij zag hem vragend aan. "Frank?" Hij knikte van ja; zij glimlachte bitter. "Denkt hij dan nog aan mij? Ik dacht dat hij mij niet meer noodig had!" Er kwam een pijnlijke uitdrukking in de oogen van den dokter; zij zag het, en eensklaps zich oprichtende, als kostte het haar moeite iets te overwinnen, zeide zij haastig: "Laat hem komen, ik wacht hem, oom!" "Ontvang hem vriendelijk, Rose ; door een toeval heeft hij mijn brieven niet ontvangen, en hij is hevig geschokt door het bericht van je ziekte, dat hij zoo pas ontving." De dokter opende de deur en Frank kwam binnen; Rose stond op en wilde hem tegemoet gaan, maar zij kon geen stap doen. Hij snelde naar haar toe en sloot haar in zijn armen. "Kan je mij vergeven?" vroeg hij, en zijn stem eindigde in een snik. "Ik jou vergeven?" "En ga je nu met mij mede, naar mijn moeder!" "Vandaag nog?" "Als je wilt en oom het toestaat!" "Ja, neem mij mede, dadelijk!" "Liever vandaag dan morgen!" Hij zag haar aan. "En oom zeide dat je je schoonheid verloren had; ik vind je mooier dan vroeger." "Frank, ik ben nu wijzer. 't Is me onverschillig, of je mij wilt laten poseeren of niet! Ik zal niet zoo
[220:]
halsstarrig meer zijn, doe wat je wilt met mijn gezicht." "En nu wil ik 't niet meer, Rose, je bent mijn vrouw, en zoo alleen zal ik je liefhebben en eeren!" De dokter gaf zijn toestemming voor haar vertrek nog op dien dag, mits zij zich niet vermoeide met de toebereidselen der reis, en in een rijtuig, niet in de stoomtram, naar het station reed. Juffrouw Bol, die Rose-Marie goed had opgepast, zag haar, nu zij geheel op de hoogte gebracht was van haar familiebetrekking met den dokter, met leede oogen vertrekken. "Had me dan maar dadelijk gezegd, dat de juffrouw of de mevrouw met uwes neef getrouwd was, dan had ik geen zotte praatjes gehouden en geen mooie complimenten van u hoeven te verwachten. Een mensch kan toch niet alles weten!" pruttelde zij. Terwijl Frank met juffrouw Bol alles in het rijtuig gereedmaakte om Rose-Marie zoo gemakkelijk mogelijk te vervoeren, nam zij met een langen blik afscheid van de huiskamer en van het gezicht door het zeeraam. De dokter kwam binnen en naderde haar. "Rose," vroeg hij, "zal je nu je best doen gelukkig te zijn?" Zij sloeg de oogen neer en antwoordde zacht: "Ja, oom, zooveel ik kan!" "Dan is 't goed! Je hebt een opgewekt karakter, je bent niet gemaakt om ongelukkig te zijn. En Frank zal het je gemakkelijk maken. Ook hij is nu wakker geworden en begrijpt beter zijn plicht!" "Maar u dan, oom! Ach, wat blijft u eenzaam achter!" "Dat zoek ik immers." "Mogen wij u komen bezoeken?" Hij glimlachte droevig. "Wat hebt ge er aan? Ik ben altijd uit en zoo druk!" Rose-Marie zuchtte en zag nog eens rondom haar. "Ik heb alles hier zoo liefgekregen; ik geloof niet dat ik ooit zoo gelukkig zal worden, als ik 't hier was, zoolang ik droomde." "Maar daarna ben je ontwaakt en je hebt het leven
[221:]
gezien zooals 't werkelijk is, niet waar, Rose, en je weet dat alleen plichtsvervulling ons gelukkig kan maken. Wie dat miskent, moet er voor boeten vroeg of laat!" "Oom, ik ben nog zoo jong..." "En er is nog niets in je leven verknoeid. Alles kan goed worden, alles. Een ding alleen is niet te herstellen. Naberouw over onze eigen schuld! Je belooft het mij dus, je wilt gelukkig worden?" Zij knikte van ja, want spreken kon zij niet. "Dan is 't goed, dat wordt de laatste zonnestraal in mijn leven." Hij ging naar het raam en zag naar buiten. Rose kwam naast hem staan. "En zal u altijd zoo blijven leven, oom, totdat..." "Totdat mijn straf is geëindigd, mijn boete is aangenomen." De zacht deinende golven droegen een fijne tint van smaragd; goud en purper' stroomde over hen in een rijkdom van glinsteringen, trillend en tintelend als het licht uit een schooner wereld; aan den gezichteinder hulde zich de hemel in een matten glans van glanzend opaal, alles ademde kalmte, majesteit en vrede uit. "Rose, als je hoort dat ik rust heb gevonden in dat land, waarvan wij hier alleen de poorten zien, denk dan zonder bitterheid aan hem, die je vader.. " "Niet dat wreede woord, oom!" viel zij in, "u weet het genoeg. Al zou 't ook zonde zijn, ik kan niets bitters voelen tegen u." Zij nam zijn hand en vóór hij 't verhinderen kon bracht zij die aan de lippen. "Hij heeft u vergeven en ik... ik dank u!" Frank kwam binnen en de dokter zeide op zijn gewonen vroolijken toon: "Frank, ik geef je nu je vrouwtje terug; zij is bezig redevoeringen tegen mij te houden en 't gaat haar heel goed af, dat verzeker ik je. Neem ze gauw mee, dan krijgen juffrouw Bol en ik eindelijk rust. Wij zijn oude menschen en op ons gemak gesteld. Pas nu maar op dat zij niet meer van je wegloopt!"
[222:]
Rose-Marie was doodsbleek geworden; de dokter hield haar arm vast terwijl hij haar naar Frank bracht. "Dag, nichtje," zeide hij, "houd je goed, word nu niet meer ziek, hoor! want dan is oom er niet om je te behandelen. En pas goed op je man; hij heeft je zorg wel noodig! Maar niet te streng zijn; hij is een artist en dat moet in onzen tegenwoordigen tijd veel goedmaken!" Zijn stem beefde eenigszins; hij kuste haar op het voorhoofd en fluisterde: "Blijf sterk, Rose, blijf sterk en God zegen je!" Toen duwde hij haar en Frank zachtkens de deur uit. Frank begon nog iets te stamelen over dankbaarheid en vergelden. "Jawel, dat weten we, zorg maar goed voor haar en veel groeten aan de familie." Hij bracht hen tot de huisdeur; zwijgend kuste Rose-Marie juffrouw Bol, die men, o wonder in haar tranen kon wasschen. Frank en zij stapten in en wuifden nog lang met den zakdoek. Juffrouw Bol beantwoordde alleen den groet, want de dokter was in zijn kamer teruggekeerd; hij zat voor het raam en tuurde weer naar de zee met gebogen hoofd, inééngedoken als een oud man.
inhoud | vorige pagina | volgende pagina