doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Melati van Java: Rosa Marina
Schiedam: H.A.M. Roelants, tweede druk (eerste dr. 1892)


XXVI.

Mevrouw Van Haeren ontving dienzelden avond haar zoon en schoondochter. Het was een moeilijk oogenblik, maar de zwakte van Rose-Marie maakte de ontmoeting licht.
Zij moest dadelijk gaan rusten en de schoonmoeder vertelde later met tranen in de oogen, dat zij zoo hartelijk en echt kinderlijk haar omhelsd en beloofd had voor haar een lieve dochter en voor Frank een goede vrouw te zijn.

[223:]

"En nu verwondert het mij niets, dat oom Theo zich haar zoo aangetrokken heeft, want zij is immers een Doremael van Asperen en haar vader was eenmaal zijn commandant," voegde zij er bij.
Den volgenden dag kwam Charlotte haar bezoeken.
Nu de zaak eenmaal zoo stond, was men besloten haar geheel als een lid der familie te beschouwen. Rose-Marie's natuurlijke vroolijkheid bracht haar even aan het lachen toen haar vroegere mevrouw binnentrad.
"Mijn hemel, Marie! je hadt actrice moeten worden," zeide mevrouw Zandberg half boos, half lachend. "Maar ik ben toch altijd lief voor je geweest, is 't niet?"
"Ja, mevrouw, altijd..."
"Neen, nu moet je natuurlijk Charlotte zeggen, en je kunt gerust bij ons komen op visite of als logée, want Daatje is weg sinds Februari; ik zal 't je nog eens vertellen, wat ik mg in haar bedrogen heb. Dat beweer ik altijd, zoo'n meid als jij krijg ik nooit weerom. Ik heb toen alleen op de getuigen van mijn oogen en ooren vertrouwd, maar al bedrogen zij mij toen niet, ik doe, 't toch nooit weer; ik kon eens zwaarder leergeld betalen!"
Meta en Sophie dweepten dadelijk met hun nieuwe zuster. Rose-Marie vertelde hun gaarne wat de oorzaak was van haar scheiding van Frank, en zoo kwam men eindelijk op de hoogte. Zelfs Henri en Louise hadden vrede met zijn keus; ze was een gewoon meisje, dat was veel waard, verzekerden zij. Stormenderhand nam zg alle harten in; de afleiding in Amsterdam deed haar goed, maar toch dacht zg steeds met een smachtend verlangen, dat zij zich dikwijls genoeg als een fout verweet, naar de stille kluis van Duinwijk terug.
Frank begon het uitgaan en het gesol met zijn vrouw zooals hij 't niet zeer vleiend noemde te vervelen; hij verlangde met haar alleen te zijn en vertrok naar Parijs, waarheen ook Rosa Marina hem langzamerhand meer begon te trekken.
"Rose," zeide hij, "het lot van mijn schilderg hangt

[224:]

van jou af. Je moet beslissen, wat ik er mee doen moet!"
Maar dat het gezicht van het doek haar zoo sterk, zou aangrijpen, had hij niet verwacht; doodsbleek stond zij het aan te staren, als doemde een vreeselijk visioen voor haar oogen op.
"Je hebt mij toen gezien, Frank, dien avond..."
"Ja, en daarom ging ik dadelijk heen en liet niets van me hooren."
"En wil je dat verkoopen?"
"Als je het niet wilt, dan nooit! Ik zal het 't volgende jaar naar het Salon zenden, misschien wordt het aangenomen; maar ik heb je beloofd, dat ik niets met je beeld zou doen tegen je wil!"
"Ik kan het niet meer zien; als het hier moet blijven, hang er dan een doek over."
"En waarom niet, lieveling? Omdat je daarna ziek werdt?"
"Misschien!"
Hij eerbiedigde haar wensch en sloot het op in zijn atelier, maar het volgende jaar verscheen het op het Salon en verwierf een gouden medaille; van dien dag was Frank een beroemd man. En vreemd, hoe beroemder hij werd, hoe minder "artiest" hij scheen; alle aanwensels, die de wereld moesten verkondigen dat hij aan kunst deed, liet hij varen. Hij werd eenvoudig en natuurlijk; hij poseerde niet meer nu hij werkelijk geworden was wat bij vroeger schijnen wilde - een groot kunstenaar.
Rose-Marie hield haar belofte aan Dr. Adrichem; zij deed haar best gelukkig te zijn.
"Oom," schreef zij, kort na de geboorte van haar Marietje, "nu ontbreekt mij niets. Frank is zoo goed en hartelijk voor mij, en bij is dol op onzen kleinen engel."
Hij schreef haar slechts een regel terug.
"Heer, laat thans uw dienaar in vrede gaan.. "
Eenige weken later kwam er een brief van mevrouw Van Haeren aan Frank en Rose:

[225:]

"'t Is een treurige tijding, die ik u heden te melden heb. Ik heb mijn goeden broeder verloren. Zijn dood was, als zijn leven, één opoffering; hij is gestorven als een soldaat op het slagveld, met de wapenen als 't ware in de handen.
"Hij was sinds lang de oude niet meer, zeide juffrouw Bol. Sedert de jonge mevrouw weg was, scheen de pit er uit. 't Scheen dat hij zich niet meer zoo goed als vroeger aan de stilte wennen kon. Hoe dwaas, vindt ge niet? Waarom niet in Amsterdam gekomen, of een reis gemaakt om zich op te frisschen? Maar hij beulde zich hoe langer hoe meer afl En nu wilde het ongeluk dat de typhus een week of wat geleden in Duinwijk losbrak; hij bleef dag en nacht in de kleeren tot hij niet meer kon; toen kreeg hij een longontsteking en binnen drie dagen was het afgeloopen.
"Bol telegrafeerde mij, en Henri en ik reisden onmiddellijk er heen, maar het was te laat; ik trof hem niet meer levend aan. O, 't was zoo'n mooie doode, zoo vredig, zoo kalm, zoo glimlachend, of hij blijde was dat hij gedaan had met het leven, of hij nu iets beters genoot.
"Zijn papieren waren allen in orde, maar we vonden niets dat eenig licht kon werpen op zijn zonderlingen levensloop.
"En verbeeld u! zijn universeele erfgenaam is uw kleine Marie; hij heeft legaten gemaakt aan de visschers en aan juffrouw Bol, maar dat is ook alles. Ge moet maar spoedig overkomen om de zaken te regelen. 't Verheugt me erg voor de kleine meid, hoezeer het mij ook bedroeft mijn broer verloren te hebben, al was hij eigenlijk sinds lang voor ons dood; 't denkbeeld is zoo hard, dat hij nu niet meer daar is en als wij hem noodig hebben ons geen raad en hulp kan geven. Maar 't is Gods wil en wij moeten ons onderwerpen. ..."
En zoo ging de brief nog een poosje op zalvenden toon voort, maar Rose-Marie luisterde niet langer; wan

[226:]

hopig lag zij te snikken, met het hoofd tegen den schouder van haar man geleund.
"Ja, wij hebben oom veel te danken, Rose-Marie!" zeidé hij.
"O, Frank, je weet niet alles!"
En in een opwelling van vertrouwelijkheid, van behoefte aan sympathie, bekende zij:
"Nu mag ik je alles vertellen, en nu zal je ook weten, waarom ik Rosa Marina niet zien kan zonder huiveren, en wat ik toen dacht en voelde toen je me daar zag staan. Arme, arme oom! Hij heeft gezondigd als zoovelen, maar geboet als geen enkele!"
En zij verhaalde hem wat zij dien dag had gehoord, de vreeselijke bekentenis, die haar schokte, zij wist toen zelf niet hoe hevig.
"En nu, Frank," zeide zij, haar bloemenoogen naar hem opheffend, "ik verweet het me zoo dikwijls dat ik nog altijd vol liefde aan oom denk en niet met wrok, zooals hij 't wilde. Maar nu immers mag ik vrij aan hem denken als aan een boeteling, een heilige, niet waar, Frank?"
Frank zweeg, 't Was of een sluier van zijn oogen wegviel; en tegelijk snoerde, voor het eerst van zijn leven, bittere smart zijn ziel samen. Hij begreep het nu beter dan zij zelf wellicht. Rose-Marie nam het leven met hem ook aan als een plicht, een boete misschien.
"Dat is toch ook niet verkeerd tegenover jou? Ik maak je immers gelukkig?"
"Ja, Rose! Denk aan hem zooveel je wilt. Wij danken hem alles, ik zelfs mijn "Rosa Marina"."


inhoud | vorige pagina