doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

E. Overduyn-Heyligers: Als de Sennah's bloeien
Den Haag, 1924 (eerste dr. 1910)


[84:]

HOOFDSTUK IX
VÓÓR HET ZOENOFFER

Toebereidselen tot Naïlah's huwelijk brachten ongewoon vertier op het anders zoo stille erf, Koopvrouwen met kippen en andere koopwaren liepen af en aan, en de dorpsmeisjes uit de buurt brachten vruchten en bloemen. Het offerfeest waarvoor Naïlah toestemming had gekregen van haar meesteres, zou in haar eigen kamer gehouden worden, En nu besteedde zij al haar vrijen tijd tot de voorbereiding ervan.
De kamer zou met een splinternieuwen bezem van palmvezels geveegd worden.
Op den vloer, en op het bed, wilde zij nieuwe matten leggen, en de overtrekken voor de kussens wachtten slechts op de kapok om die te vullen. Zij had een stuk met goud doorweven stof gekocht, en dat langs de zijkanten der kussens genaaid; dit moest zichtbaar blijven uit de strak spannende sloopjes van wit katoen.
Djójó hielp haar zooveel hij kon, beloofde haar voor kapok en bezems te zullen zorgen

[95:]

ijverig verzamelend de afgevallen kapokvruchten, die op het achtererf onder de boomen lagen.
Hij sneed in de klapperboomen de dorrende blaren weg en die meesleurend achter zich aan, wierp hij ze bij de keuken op den grond, waar hij neerhurkte om er vegers van te maken.
En Naïlah beschouwde hem daar, bespiedde hem stil, als hij verdiept in den arbeid, het kleine mes grissend door de lange lansvormige blaren trok, de middenvezels er uit haalde en die verzamelde tot hij er een bezem van kon maken.
Vol aandacht, een frons in zijn hoog bronzen voorhoofd, volgde hij met de oogen elk lijnend beweeg van zijn handen.
Naïlah hoorde met genot het glierend geris van zijn mes door de dorrende taaie blaren, luisterde naar het neurend wijsje, dat zijn lippen ontsteeg.
Mooi vond ze hem, haar speelschen jongen, zooals hij daar zat in diepe schaduw van hoog geboomte.
Een zoete teerderheid doorstroomde haar, deed haar verlangen naar hem toe te gaan, haar armen beschermend om hem heen te leggen, en zijn hoofd te trekken aan haar borst.
Maar ze bedwong zich.

[96:]

Het was nu geen tijd van mïnnekoozen. Ze liet Djojö stil zijn werk vervolgen, er bleef hem bijna geen tijd over haar te helpen en de offerdag naderde, zij moesten zich reppen, wilden ze met alles klaar zijn,
- Is de kapok nog niet droog, kang? vroeg ze plots zich herinnerend, dat de kussens nog gevuld moesten worden.
Djójó schrok op, gestoord in de hevigheid van zijn arbeidsdrang.
- Ik zal gaan zien, embok ajoe .... Hij hief zich van den grond, liep naar een
zonbeschenen plek op het erf, waar op een mat de kapokvruchten lagen gespreid.
Gedurende enkele middagen had hij die verzameld onder de hooge ijle, bijna blader-looze boomen, en nu te drogen gelegd.
Hij nam een stok en beklopte zacht de langwerpige hand-groote vruchten, waarvan de peulen reeds openbarstten en rijen kleine zuiverwitte deeltjes zich ontblootten, vast te zaam geperst door de eromheen gesponnen kapok, die leek louter zilver in de blakerende zon,
Djójö nam de losgesprongen peulen wegf wierp die op een hoop naast de mat; en nu in die ongerepte blankheid lijk zijden maïs-kolven, bleef hij er op staren, de oogen ver-

[97:]

blind door de schittering van het helle wit. Uit enkele pluisde aan de punten al wat wollige kapok, die zich bewoog als donzen vachtjes bij het minste tochtje.
- Het wordt al goed Naïlah, vanavond kan je de kussens vullen; 't is ook zoo warm vandaag .... Een oogenblïk nog en je kunt de vorm niet meer zien. Het is een heele boel, zie je wel? ....
Met de oogen knipperend tegen den feilen zonnebrand zag Djójó naar Naïlah. Zij lachte hem toe, gelukkig.
- Ja heerlijk . . . .
Je moet ze goed loskloppen anders komen er knoesten in, ...
Met doffen vluggen slag beklopte Djójó de vruchten nog eens; en nu was het of er dons uit dien slag geboren werd. Al hooger puilde het, waasde op, ijl en teer in zilveren blankheid een wasemende wolk, materieloos.
- Hoe mooi en blank! . . . . riep Djöjó opgetogen en verrast, zijn oogen onafgebroken op het witte dons; in zijn hand de stok,
- Voor zonsondergang is het vast droog, zei hij tevreden.
En terugkeerend naar zijn palmblaren liep hij vóórlangs de keuken, waar Naïlah stond met de fluweelen streeling in haar zwarte oogen.

[98:]

- Kassian, ben je moe?
- Ach laat maar. Later kunnen we wel uitrusten op Java. Hij zag haar daarbij aan nederig, met in zijn oogopslag een groote vereering, die de Javaan voor zijn liefde heeft, een blik waarin lag de geheele toonladder van zijn voelen . - . .
Het kreunde in hem van verlangen naar Naïlah, van verlangen om zich bij haar te voegen en zich te laten gaan naar den drang van zijn jong opbruisend bloed.
Maar 't mocht niet zei hij zich. Die tijd lag nog te ver in het verschiet.
- Als de koffie klaar is, zal ik je roepen, kang, zei Naïlah.
Hij knikte weer, liep welgemoed door naar zijn berg kokosblaren, als gigantenveeren op den grond rond hem heen uitgestrooid, Hij zette zich neer op het stukje mat, de beenen gekruist en zoo stil peinzend, begon hij weer de vezels uit te pellen. Het glierend geris scheurde de plechtige stilte van vohnïddag.
Soms, als hij zich even overgaf aan zijn gedachten, bleven zijn handen werkeloos, staarde hij wijduit in het zich voortzettend geboomte, waarachter lag de horizon van zijn wondere geluk.
Zijn arbeid vlotte niet-

[99:]

O die brandende hitte! die zijn spieren verlamde, die hem deed zuchten van verlangen om zich neer te strekken daar in het koele lommer en te denken aan Naïlah, te droomen van haar bezit.
Maar hij moest zich reppen . . . Wachtte Naïlah niet op de bezems, door hemzelf gebonden, om haar kamer te vegen, er uit weg te vagen elke onreinheid ? Niets mocht er zijn, dat kon schaden aan hun mooie geluk.
Hij vulde een strootje en stak het op, om zijn gedachten af te leiden.
Boven het gestruik van het achtererf zag hij een dikke rookwolk omhoog kronkelen.
Hij wist, 't was van de wierook, die Naïlah brandde om hun kleeren van den geur te doortrekken. Straks zou ze die, met bloemen belegd, wegbergen tot het oogenblik aanbrak, dat zij hoogtij gingen vieren.
Hij sperde zijn oogen, zag Naïlah nu vromelijk gebogen over het houtskoolvuur, waarboven ze onafgebroken hield een klein in zwart katoen genaaid pakje, dat bungelde aan een door den tijd zwart geworden koordje.
Het was haar talisman, dien zij elken Donderdagavond bewierookte, angstgespannen de bewegingen van het bungelende pakje volgend.

[100:]

Als het draaide en huppelde straalden Naïlah's oogen van geluk. Dat beschouwde ze als het teeken, dat zij in al haar ondernemingen zou slagen . - . .
Vandaag bleef het roerloos neerhangen, hoe zij ook den voorraad op de gloeiende kolen verdubbelde, en knetterend al zwaardere rookwolken er uit opsloegen. Ze wilde niet toegeven, hield nog aan tot de tranen haar uit de oogen sprongen.
Hij zag er naar . . ., Was het misschien tengevolge van zijn boozen droom ....
Maar zij hadden het tegengif toegepast; zich toch dadelijk daarna de punten van het haar geschroeid ....
Maar wat dan .... Troosteloos zag hij Naïlah boven het kolenvuur gebogen, de oogen stijf op het pakje gericht, dat recht neerhing, roerloos ....

En lang nadat het laatste rookwolkje was weggekronkeld bleef Naïlah daar neerzitten, scheen haar denken in haar verstard.
Djójó's hand beefde toen zijn mes weer met forschen ruk door de lansvormige blaren schoot ....
Diep groefde zich de rimpel in zijn voorhoofd.
Hij wilde den verloren tijd inhalen, bond

[101:]

met een smalle rottangvlecht zijn eersten bezem en bracht dien Naïlah.
— Hier, is het zoo goed? Zij stond op wat verward,
— Dank je kang- Hoe ongelukkig, mijn talisman wil vandaag niet draaien. Soesah kang.
Hij knikte zwijgend als in berusting, liep toen naar de kapok, die hoog opwolkte boven de zich loslatende pitten, die hij met de handen er onderuit haalde en wegschoof van de mat.
Het is al bijna heelemaal droog, peinsde hij en voor twee kussens ruim genoeg.
Ah! dat nou Naïlah weer dien boozen twijfel in hem had opgeroepen.
— Vannacht om twaalf uur zal ik het nog eens probeeren, kang; misschien gaat het dan beter ....
— Ja, 't is misschien te vroeg, embok ajoe; 't is immers nog geen Vrijdags vooravond.
Beiden knikten, tevreden met de oplossing, Naïlah ging in de keuken, goot de koffie op, waarvoor ze Djöjö riep; daarna ging ze vlug haar kamer vegen.
Manden met rijst en kruiden, reeds door de vrouwen uit de kampong aangedragen,
moest ze eerst naar buiten brengen en zij voelde zich moe, lusteloos , - . .
— Soesah .... zuchtte ze, voorzichtig

[102:]

het kistje wegnemend waarachter de slang eiken nacht haar rustplaats zocht. Dat moest straks precies op dezelfde plaats komen anders zou zij over die inbreuk op haar rechten ontevreden zijn en zij wilde alles vermijden, wat aanleiding kon geven om de geesten te verstoren, ,, .
Moeizaam, telkens in gepeins vervallend, deed ze haar werk. En als haar handen werkeloos bleven, tuurde ze, onder het op palen gebouwde huis door, den groeten weg op, om te zien of ze Rachmat niet zag aankomen. De gedachte aan hem vervolgde haar elk oogenblik, dreef haar tot wanhoop. Hij had zeker ook zijn offer gebracht op het graf van den hadjie .... Kon dat wel anders, nu ze zoo onafgebroken aan hem moest denken ...,,?


vorige pagina | inhoud | vorige pagina