doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Tante Etiquette: In Optima Forma. Brieven over vormen in Indië
Bandoeng: G. Kolff & Co, 1904


[5:]

Aan boord van de "SINGKAWAK".
In 't Suez-kanaal, 22 Juni 1903.

LIEVE DOLLY,

Zoo als ik je beloofde in mijn laatsten brief uit Amsterdam, zal ik ook in Indië mijn kleine preekjes aan je sturen; natuurlijk ben ik, oude tante, er hoog vereerd meê, dat zoo'n jong vroolijk ding als jij, graag mijn brieven ontvangt, zelfs waar die steeds vol wijze lessen en vermaningen zijn, zooals neef FRITS 't zoo fraai uitdrukt.
Mijn eerste indische epistel zal ik dan vandaag maar vast beginnen aan boord; de boot ligt doodstil in 't kalme water en voor de lunch heb ik nog een rustig uurtje. 't ls zoo warm op 't oogenblik, dat ik het boven niet kon uithouden, al dat geschemer aan 't witte zand deed mijn oogen pijn op 't laatst, en hier in het salon zit ik heerlijk stil.
Ja, wie had dat gedacht, Dolly lief, dat ik toch weer eens, voor een jaartje naar jouw lieve landje zou komen; toen ik voor 10 jaar naar Holland ging, dacht ik, dat 't voor goed zou zijn, en nu zit ik toch op de boot, die me met elke minuut verder van Hollmld en dichter bij Indië brengt. Nu, waar men alleen voor zijn pleizier op reis gaat, en zooals ik, 't vooruitzicht heeft, zooveel lieve gezichten terug te zien, wel daar zijn de preparatieven gauw gemaakt en neemt men ook niet al te droevig afscheid.
Mijn kleeren waren spoedig in orde; dank zij de

[6:]

uitmuntende adressen, die ik van sommige ken nissen kreeg, had ik in een week of vier alles klaar en, ging toen de boot eens bekijken, die juist in Rotterdam was aangekomen.
Ik heb een prettige hut gekregen en bracht daar zelf een kistje met kleinigheden in, die mij gedurende de reis goede diensten zullen bewijzen.
Vooreerst maakte ik eenige linnen zakjes, waarop buiten met rood garen de bestemming geborduurd was. Je weet in een hut zün behalve de enkele kapstokken geen haken of spijkers, om iets aan op te hangen, en deze zakjes ljeten zich uitmun tend bevestigen aan de couchette. Een zakje voor kam en borstel, een voor mijn avondschoenen, een grooter zakje voor zakdoeken en kragen etc. etc.; op deze wijze behoefde ik niet telkens in mijn koffer te duiken en liep ik ook geen kans telkens wat kwijt te zijn.
Tien dagen voor 't vertrek van de boot was al mijn bagage aan boord, de "niet voor de reis koffers, die voor 't bagageruim bestemd waren, en mijn hutkoffers; op reis naar Marseille had ik niets dan een stevig valies bij me. Van mijn reis van Amsterdam daarheen zal ik je maar niet veel vertellen, ik bleef slechts één dag te Parijs en kwam 12 Juni te Marseille aan.
In 't hotel daar ontmoette ik verscheidene mede-passagiers, doch ik bewaarde de kennis making maar tot aan boord. 't Was een ontzettende herrie, die eerste uren op de boot, een geroep, een trappen op en af gedraai zonder einde. De een was zijn baboe kwijt, een tweede kon zijn hut niet vinden, een ander zocht als een wanhopige naar zijn valies, dat hij zeker meende

[7:]

te weten in 't salon te hebben neergelegd, een vierde riep steeds om zijn hutjongen die niet kwam, en ik beftijdde een oogenblik de luitjes, die te Rotterdam al aan boord waren gegaan, en nu reeds heelemaal thuis zich voelende, kalm al dat gevlieg en gedoe stonden aan te kijken.
Ik verd,veen bij 't aan boord komen dadelijk in mijn hut, 't was half twee, ik had in 't hotel nog gedéjeuneerd en pas om 5 uur zou de boot vertrekken. Ik had dus allen tijd om me eens kalm in te richten, mijn japonnen op te hangen, wat schoon goed klaar te leggen en allerlei toiletbenoodigdheden op hun plaats te zetten en te hangen; toen trok ik een luchtige peignoir aan en ging kalmpjes op 't dek naar de drukte om me heen kijken.
Tusschen twee haakjes, 't uitzicht op de kade te Marseille is niet direct betooverend te noemen, loodsen, vrachtwagens, veel vuil en veel stof; ik keek dan maar liever mijne medepassagiers eens aan, die, weldra deel zouden uitmaken van dat kleine wereldje, die kleine maatschappij aan boord.
Wat al verschillende elementen, wat velerlei soorten van menschen, en groote en kleine kinderen.
Met hoeveel verschillende gedachten zouden wij straks niet allen die reis aanvaarden, ja onwillekeurig keek ik dezen en genen eens aan, alsof ik 't van hun gelaat zon kunnen lezen wat ze dachten.
Langzamerhand werd 't al kalmer en kalmer, en toen: eindetijk voor enkelen 't laatste afscheid gekomen, was de boot was losgemaakt en we voor 't eerst geluid van 't opspattende water bij de schroef hoorden, was 't alsof alles zoo vreemd niet meer was.

[8:]

De jongens liepen rond met thee, ach Dolly, waarom gebruiken ze toch op de mailbooten zulke monster-koppen, en schenken ze die vol met afschuwelijke thee? Ik was 't alweer vergeten, tenminste ik was een oogenblik onder den indruk van iets drankjesachtigs naar binnen te krijgen; nu ben ik er al aan gewend en drink de boot-thee philosophisch op; zooveel te meer apprecieer ik later zeker mijn eigen zetsel.
En nu zag ik al hier en daar de luitjes naar elkander toegaan met 't bekende manuaal van "mag ik eens kennis maken" en zoo langzamerhand kwamen enkele ook naar mij toe en hoorde ik heel wat verschillende namen.
De boot is vrij vol, wij zijn met ons vijftig 1e kl. passagiers, plus tien kinderen, 't kleine aantal van dit laatste lieve artikel gaf er trouwens den doorslag aan, dat ik met deze boot ging. Ik houd heel veel van kinderen overal, behalve in den spoorwagen en-aan boord, dan leveren de meesten slechts een hoogst twijfelachtig genot op.
Er zijn zes jonge meisjes aan boord, een viertal jonge luitenants, twee jong getrouwde onderwijzerspaartjes, twee handschoentjes en drie aspirant-ingenieurs; deze vormen 't vroolijkste deel van de passagiers, want allen gaan vol illusies naar Indië, dat de meesten bovendien in 't geheel niet kennen. De rest van de luitjes vormen de rubriek "van verlof terug keerenden" en zij zijn natuurlijk veel kalmer, ze weten precies wat ze vinden zullen, maken zich heelemaal geen illusies meer en zijn alleen wat sommigen betreft in 't onzekere wat de plaats hunner bestemming zijn zal.
De eerste dagen heerschte er nog eene zekere

[9:]

stijfheid, doch langzamerhand kwam er een meer ongedwongen toon tusschen de jonge en oude menschen, waartoe een gezamenlijke wandeling door Port-Said zeker niet weinig bijdroeg.
Tusschen twee haakjes, wat zij daar mooie winkels gekomen; in die japansche,vlak bij 't café-chantant-speelhol zo'n prachtige dingen te zien.
Nu vormde er zich hier en daar clubjes, iedere dekstoel kreeg zijn vaste plaatsje en ik begon al hakende aan een aardig makkelijk kleedje zoo mijn opmerkingen te maken. Ik had gezorgd een handwerkje, enkele boeken, veel eau de cologne en wat pepermunt bij me te hebben, allemaal onontbeerlijke zaakjes, en heel geschikt om iemand eens van dienst te zijn.
De beide handschoentjes waren nichtjes, de eene heel stil en zacht, de andere precies 't tegenovergestelde; haar beider bestemming was wel verschillend, de vroolijke was getrouwd met den administrateur van een kinaland in de Preanger; en de stille ging haar echtvriend opzoeken te Semarang waar hij als 1e luitenant zijn vrouwtje een kampementswoning zou binnenleiden.
Van de zes jonge meisjes gingen er 4 als onderwijzeres en twee als verpleegster naar Indië, aardige, frissche meisjes, allen jong, de eene wat mooier of geestiger dan de andere, maar allen zoo aantrekkelijk door den frisschen opgewekten levenslust; die uit alles sprak.
Zoo langzamerhand streek 't heele troepje bij me neer; ik werd stilzwijgend tot hun bootmama verkozen en als 't 's avonds nog zoo warm was, bleef ik dan ook wel eens ter wille van haar nog wat op het dek. Hier en daar vond ik gelegenheid

[10:]

ze eens te raden en te waarschuwen, want ach, Dolly-lief, menig jong meisje is van boord gegaan wijzer maar niet gelukkiger. Hoeveel ging er in mij om, als ik dacht aan 't warme nestje, dat ze verlaten hadden om alleen de wijde wereld in te gaan: was ik zelf niet eens zoo gelukkig en zorgeloos naar 't zonnige Indië gegaan, vele jaren geleden?
Hoe menig trouw moedertje zou de uren tellen, die er nog verloopen moesten, voordat die eerste brief uit Port-Said zou aankomen, hoeveel wenschen en gebeden vergezelden die jonge menschen. 't Was voor hen allen immers de eerste stap op den grooten levensweg, die ze alleen moesten doen.
Voor sommige persoontjes waren die eerste dagen aan boord een ware beproeving, vooral voor degenen, die uit een stil huishoudentje kwamen en die 't leven nog niet anders dan uit de studieboeken hadden leeren kennen. Men voelt zoo dat men den heelen dag opgenomen en beoordeeld wordt, de menschen hebben trouwens niet veel anders te doen dan elkaar te bekijken en te critiseeren en al die vreemde oogen werken soms erg beklemmend.
Daarom hoe stiller en bescheidener een jong meisje zich houdt op reis en vooral op die lange bootreis, waar niemand is om haar te beschermen, hoe kalmer en eenvoudiger en iet of wat teruggetrokken ze is tegenover 't heerenpersoneel aan boord, des te minder gevaar zal voor haar dien tijd van gedwongen omgang met zoovele verschillende elementen zijn.
Ja gevaar, 't is een sterk woord, maar ik geloof

[11:]

niet, dat 't te sterk is. Men is vroolijk, zorgeloos, jong en opgewekt, men is den heel en dag in zulk een betrekkelijk kleine ruimte bij elkaar, men heeft niets te doen en de gelegenheid om een heel onschuldig flirtpartijtje op touw te zetten is zoo mooi. Ik sprak dus vele wijze woordjes, wees er op hoe goed 't was dikke brieven naar huis te schrijven, leende mijn boeken uit, zette een comedie uitvoering op touw, en was een ware draak op 't punt van laat op 't dek blijven.
Als dan 't electrisch licht uitgedraaid was, de meeste bezadigde menschen naar hun hut waren gegaan, de maan zoo heerlijk scheen en de zee zoo geheimzinnig ruischte, ja was 't wel heel verleidelijk nog wat te blijven babbelen of stil te zitten soezen, maar verstandig is 't niet; men geeft aanleiding tot praatjes, raakt aan 't droomen, en is dan de reis ten einde, dan zijn de droomen vergeten, maar de praatjes niet. Dat zijn nu eenmaal dingen met een buitengewoon hardnekkig bestaan.
Een enkel keertje werd er gedanst en dan beloofde ik 't jonge volkje ook een uurtje op te blijven, maar, als ik dan ook opstond nam ik de heele kudde meê, natuurlijk voor zoover ze dat zelve wilden inbegrepen. 't Vroolijke handschoentje vond 't wel een beetje bespottelijk zoo bemoederd te worden, ze was nu ook mevrouw en wist dat niet beter te doen uitkomen, dan zich hoogst ongedwongen (om 't op zijn zachtst uit te drukken) aan te stellen, iederen dag met een nieuw toilet je aan tafel te komen en zich zelfs eens in sarong en kabaija te vertoonen, tot groote pret der heeren, en tot groote ergernis der jonge meisjes.

[12:]

Nu niet dat ik iets heb tegen die hoogst practische dracht in Indië, maar aan boord zie ik 't liever niet, vooral met 't oog op 't op en neer loopen der trappen, het zitten of liggen op die heerlijke gemakkelijke rottan stoelen en last not least als ik denk aan de verraderlijke streekjes, die de wind aan boord je dan spelen kan. En heusch men steekt zoo gauw niet in een luchtige losse peignoir en 't jonge mevrouwtje zal nog weleens nadenken over haar bootreis als ze daar boven 3000 voet hoog op haar kinaland zit, en 't misschien betreuren, dat ze zich zoo dwaas aanstelde.
Over 't algemeen was 't tot nog toe een prettige reis, zoo onwillekeurig is 't nu al den 5en Juli geworden en als we over eenige dagen de haven van Priok binnenstoomen zal 't met een hartelijken handdruk zijn en een welgemeend "tot weerziens" dat ik van de meeste mijner medepassagiers afscheid neem.
Je weet, dat ik in Batavia eerst ga logeeren bij neef FRITS, verdere plannen maak ik nog maar niet. Vandaar schrijf ik je meer, en vertel je dan verder van wat ik zag en deed. Nu sluit ik dezen eersten brief met een hartelijken groet, tot ziens lieve Dolly, vergeet niet eens te denken
aan je oude tante
ETIQUETTE.


inhoud | vorige pagina | volgende pagina