Annie Foore: De Van Sons 's-Gravenhage: Henri J. Stemberg, 1881
[129:]
XIV.
Er was reeds meer dan een half jaar verloopen sints dien vriendelijken Meimorgen, waarop Emile en Dora trouwden; en 't was waarlijk niet gunstig geweest voor het moeielijk proces dat alle jonggehuwden ondergaan moeten - tien zinnen tot vijf maken - dat ze zoo lang op reis en al dien tijd onder vreemden moesten zijn. Op de kibbelpartijtjes, die tusschen hen plaats vonden, was meestal spoedig een verzoening gevolgd; Emile kon onrechtvaardig zijn en zich driftig maken, maar terwijl hij het booze woord uitsprak voelde hij er reeds berouw over; Dora was zoo diep rampzalig bij de geringste oneenigheid, dat het eerste vriendelijke woord haar tranen kon doen drogen; dan troostten ze elkaar met de gedachte, dat de omstandigheden er toe bijbrachten om hen te ontstemmen, dat nu alles zoo onpleizierig, zoo moeielijk was, dat het beter zou gaan als ze maar eenmaal in hun eigen huis waren, De controleurswoning was eindelijk gereed; nieuw geverwd, frisch gewit; en hoe sterk hun gastvrouw ook noodde, hoe prettig de dagen bij haar doorgebracht, ook geweest waren, man en vrouw verlangden te zeer naar
[130:]
een ongestoord samenzijn om hun logeeren langer te rekken dan noodig was. Het kleine huis was weldra van het noodige voorzien. Emile had, om zich te kunnen inrichten, voorschot genomen op zijn traktement, en dus alles zoo eenvoudig mogelijk aangeschaft, maar Dora bracht haar pianino, haar huwelijkscadeaux en die kleinigheden, die een huis gezellig maken, mee uit Holland en toen mevrouw Van Trecht haar van varens en klimplanten voorzien had, begon hun huis er allerliefst uit te zien: 't Was juist een nestje voor een verliefd paar; verscholen in het dichte groen, omgeven met een geurig en rozentuin, beschaduwd door hooge boomen, geheel verborgen voor het oog van onbescheiden voorbijgangers, alles licht en dicht gebouwd; zoo licht, dat als zij in de achtergalerij was en hij in het bureau ze heel gezellig samen praten konden. Maar hij was niet veel in zijn bureau, die eerste dagen, er was zoo veel te doen, zooveel te bedisselen! Dora trippelde met haar vlugge voetjes heen en weder; vond hier iets te schikken, daar iets te bewonderen, ginds iets te veranderen, was zoo in haar schik met den prachtigen tuin, zoo kinderlijk gelukkig met haar "eigen huis," zoo'n echt vrouwtje in één woord, dat ze haar man in verrukking bracht. Geen ander echtgenoot had dat echt huiselijke van haar aard zoo op prijs kunnen stellen als de jongeling, wien het "sweet home" tot dusver een onbereikbaar ideaal had toegeschenen. Hoe had hij het in haar bewonderd op die winteravonden, als de Oostewind hem de sneeuwvlokken in het gelaat zweepte, en hij uit duisternis en koude bij zijn meisje binnentrad.
[131:]
Helder licht; een vroolijk knappend haardvuur; een mollig tapijt; de dichte plooien der neergelaten gordijnen, alles sloot den winter buiten, en wie kon daar nog aan denken, gezeten aan de gezellige theetafel, tusschen de lieve dochter en den spraakzamen vader, die altijd zoo juist het oogenblik kende, waarop men van hem verlangde, dat hij, achterovergeleund in zijn stoel, het gezicht zou verbergen achter het Handelsblad. Ze was zoo echt huiselijk geweest om aan te zien, gebogen over haar werk, in haar eenvoudig huisjaponnetje, met die bereidwilligheid om de beide heeren een oneindig aantal kopjes thee te schenken; papa's pijp te stoppen, hem wat voor te lezen of met hem te schaken, en eindelijk zelf voor zijn grogje te zorgen. "Zulk een vrouw om je welkom te heeten in je huis!" dat was de gedachte, waarmede Emile 's avonds de sombere woning zijner ouders betrad; de droom, die hem haast te schoon toescheen om te worden verwezenlijkt. En nu, daar zat ze in zijn eigen huis! daar zat ze thee te schenken! Even als toen gingen de kleine witte handjes bedrijvig op en neer; even als toen week de zachte glimlach niet van haar lippen en - wat dit theeuurtje zoo verrukkelijk maakte, wanneer nu de lange, zijden wimpers werden opgeheven van haar werk, dan was het om den blik vol liefde en geluk, op hem te laten rusten. Ze hadden het vreeselijk druk in hun nieuwe woning. Behalve dat Dora haar bedienden niet begreep en deze hiervan op de hun eigene wijze profiteerden, behalve dat alles nog nieuw en vreemd was, waren er huiselijke beslommeringen en moeilijkheden, waarbij Emile met zijn kennis van het maleisch moest helpen, een hulp, die dik
werf zeer gebrekkig bleek en aanleiding gaf tot nieuwe vergissingen. - Daarbij mochten ze toch ook den tuin niet vergeten. De rozen moesten gesnoeid, de djeroekboomen gestut, de klappers geplukt worden, en dan - al het werk, dat er te doen viel voor den aanleg van een moesgrond. Ook konden ze den stal niet voorbijgaan, waar Emile's rijpaard - o ongekende weelde voor den altijd kort gehouden student - hem tegenhinnekte; of het grasperk, waar de koe stond, die zoo heerlijk veel melk gaf, dat ze niet begrepen, hoe de wedono haar voor dertig gulden had aangeboden. - 't Waren alles maar gewone dingen waarmee ze hun ochtenden doorbrachten, dingen, die soms zelfs heel vervelend kunnen wezen, maar het was hun of alles een ongewonen glans, een bizondere bekoorlijkheid had gekregen. Wat was er bijvoorbeeld tot nog toe voor aardigheid geweest aan het voeren van kippen? nu zaten ze er samen naar te kijken en in zoet gepeins verzonken, volgden Dora's oogen de drukke bewegingen der klokhen, als ze zoo teeder voor haar kleintjes zorgde. Emile vestigde meer zijn aandacht op de fijne attenties, die de haan voor zijne sultane favorite had, terwijl ze samen lachten over de verliefdheid van den doffer of de coquette kuurtjes van zijn duifje. En alles was zoo poetisch! Wat was er tot nog te alledaagscher geweest dan eten? En toch, er schuilde bepaald poësie in, als zij met de bloemen en vruchten uit haar tuin de tafel in een feestdisch wist te herscheppen, en ze hem met zoo'n blijden trots vertelde, hoe het gerecht, dat hem zoo bizonder smaakte, door haar was gereed gemaakt.
[134:]
Ze hadden heel veel te doen, zooals man en vrouw elkaar eIken morgen met hoogernstige gezichten verzkerden en ze deden - zoo ongeveer niets! Want de ledige oogenblikken - 't was verbazend, hoe veel ledige oogenblikken er in die dagen kwamen - die moesten gebruikt worden om het elkaar even te zeggen, dat men toch zóó gelukkig was, en die kleine kwartiertjes, die paar minuutjes, waarin het eigenlijk niet der moeite waard was nog iets te beginnen, die kon men niet beter gebruiken, dan om wat te minnekozen; ze hadden daartoe toch nog zoo weinig gelegenheid gehad! O, 't was onbeschrijfelijk prettig, om zoo eens geheel vrij, geheel zonder inmenging van derden, te kunnen genieten, ze genoten dan ook met ruime teugen; en de eene dag na den andere ging voorbij zonder dat ze aan al datgene dachten, wat hun toch zoo dringend riep. Emile's werk, Dora's bezigheden, de visites, die zoo noodig voortgezet, de bezoeken, die weldra ontvangen moesten worden. "Pasang lampo di moeka?" vroeg de jongen den zevenden avond van hun verblijf in de nieuwe woning. "Neen neen," zei Emile. Maar Dora was verstandiger. "Neen, manlief, 't is nu wèl geweest; we moeten geen aanleiding tot praatjes geven, al een week in ons eigen huis en nog geen licht aan, foei!" Dora werd schitterend beloond voor dezen plotselingen terugkeer op den weg van den plicht; er kwam visite en wel de heer en mevrouw Van Trecht. Maar toch was het misschien beter geweest, zoo ze belet hadden gegeven; want toen de bezoekers vertrokken, was het niet alleen voor dien avond, maar nog voor
verscheidene dagen gedaan met Emile's onbezorgde vroolijkheid. "Dat heb ik je al dikwijls willen vragen," zei op eens de assistent-resident, "die menheer Van Son, de tabaksman, is dat familie van je?" "Bedoelt u Jan van Son?" vroeg Emile verrast. "Ja, hij heette Jan, geloof ik." "Kent u dien?" en Emiles hart klopte van blijde verwachting. "'t Is mijn oom; papa's eenige broêr." "Ik zou Jan van Son niet kennen," lachte Van Trecht. "Hij was op Onosara in de tabak toen ik daar ambtenaar ter beschikking was. Een beste joviale vent, voor iedereen beter dan voor zichzelf." "Zoo? U moet weten, er werd thuis maar zelden over hem gesproken, zoodat alles wat u mij van hem vertellen kunt, nieuws voor me is." '"Ja, wat zal ik je veel van hem zeggen? Hij was daar in een zeer inferieure betrekking, maar" - dit niet zonder eenige verwaandheid - "ik had dadelijk den man van opvoeding in hem herkend en heb me zijner nog al aangetrokken. Arme kerel! hij is niet gelukkig geweest in zijn leven. Je hebt zoo van die menschen, niet waar, die even goed verstand hebben en even goed hun best doen als een ander, maar wie het nu eenmaal tegenloopt in de wereld!" "Maar hij is rijk, is het niet?" "Rijk...? Wie heeft u dat verteld? Neen, rijk zal hij wel nooit worden! De twintig jaren, dat ik hem gekend heb, had de arme man het hard te verantwoorden. Dat zal nu wel niet meer het geval zijn, want, toen ik het laatst van hem hoorde, had hij kans om administrateur te worden. Dàt moet van hem gezegd worden, de
[135:]
man had een benijdenswaardig humeur, altijd vroolijk, ook in de grootste ellende." "Maar - heeft hij dan ooit ellende geleden?" vroeg Emile buiten zichzelf van verbazing. - "U schijnt niet veel van je eenigsten oom af te weten," lachte de assistent-resident. "Woont hij ver van hier?" vroeg Emile eindelijk. "Een veertig paal, denk ik. Maar 't is een moeielijke, een onmogelijke reis! Heel diep het binnenland in." En de heer Van Trecht, die niet alleen om zijn controleur gekomen was, wendde zich tot Dora. - Emile deed moeite om aan het gesprek te blijven deelnemen, maar het was hem onmogelijk. Een zee van gedachten, van twijfelingen, van vermoedens drong zich met geweld aan hem op. - Was het mogelijk? oom Jan, hem afgeschilderd als een rijk égoist, die het bezoek van zijn neef zou toeschrijven aan azen op zijn erfenis, arm, doodarm! Oom Jan, een joviale vent, voor ieder beter dan voor zichzelf... En had zijn vader hem niet gezegd... maar - sprak zijn vader de waarheid? Was er in .den laatsten tijd niet veel voorgevallen in het ouderlijk huis, dat hem stof tot na denken had gegeven; had hij den ouden heer niet van een zeer onverwachte en zeer ongunstige zijde leeren kennen, tijdens den dood van den heer De Raat? Kon hij het zichzelf langer ontkennen, wat hem meer en meer duidelijk werd, dat die strenge man in het kantoor een rol speelde, dat hij niet was, wat hij wilde schijnen; dat het de duivel der gierigheid was, die hem met zijn klauwen hield omvat? Gewoon om, wat hem bezig hield met zijn vrouw te bespreken, vertelde hij haar na het vertrek der Van
[136:]
Trechten alles; Dora trachtte hem neer te zetten, vroeg of hij zich niet vergiste, zeide dat papa misschien zijn redenen had gehad voor zijn bedrog; maar het gelukte haar niet Emile tot andere gedachten te brengen, om de eenvoudige reden, dat zij het in den grond van haar hart met hem eens was; papa was niet wie hij schijnen wilde. En zoo kwam er dan in het jeugdig huishoudinkje, in plaats van de onbezorgde vroolijkheid, een donker vermoeden, een onaangename twijfel. -
inhoud | vorige pagina | volgende pagina