Annie Foore: De Van Sons 's-Gravenhage: Henri J. Stemberg, 1881
[108:]
XXXV.
Eindelijk was hij aangebroken, de dag der dagen, de gewichtige, de lang verwachte, de nu eens gevreesde, dan weer vurig verlangde, de dag van uitvoering! Het groote huis van den assistent-resident was propvol. De predikant, die eenmaal 's maands lIoenka bezocht, en daar, zeer oordeelkundig, bij voorkeur over de christelijke liefde en onderlinge verdraagzaamheid sprak, kon zich verheugen over den zachtmoedigengeest, de vergevensgezinde stemming, die zich van de gemeente had meester gemaakt, toen het groote feest naderde. Ja, ieder Christen mocht zich verblijden bij het gezicht, hoe de vreeselijkste vijanden van de familie Van Trecht nu zacht als lammeren, de voorgalerij binnenstroomden, en het kopje koffie dat hun werd aangeboden, plechtig en langzaam uitdronken, als den beker der verzoening. Dit was niet zoo op eens gekomen. Er was veel gesproken over het bal, waarop de jonge dames van al de naburige plaatsen werden genoodigd, en de jeugdige luitenants waren langzamerhand tot de overtuiging gekomen, dat men, niettegenstaande den gloeiendsten haat wel dansen kon in de woning van den
[109:]
assistent-resident. De kapiteins waren het niet met de luitenants eens; zij spraken met weerzin van het bal en met spot over de komedie; maar ze dachten met groote verheuging des harten aan het souper, dat daarop volgen zou, en ook zij werden plotseling door zachte vergevensgezindheid aangegrepen. Om zijn huiselijke omstandigheden nooit genoodigd door den assistent-resident, zwoer de gepensioneerde luitenant, dat hij nimmer de woning van zijn aartsvijand zou betreden, maar toen het gerucht zich verspreidde, dat niemand geinviteerd werd, maar ieder welkom zijn zou, kocht hij onmiddellijk een paar glacés. Ook de oudste militair van de plaats vergat zijn grieven en bedacht op eens, dat iemand van zijn leeftijd en positie, moest doen, wat hij vermocht om een feest als dit te doen gelukken, en weldra kon men in de volle voorgalerij uitroepen hooren, als: "Jij hier? Wie ik hier verwacht had te ontmoeten u niet! Wat zie ik? u op een feest bij Van Trecht!" en meer zulke kreten, die meer voor de vergevensgezindheid der Iloenkers dan voor hun standvastigheid spraken. Alle logeerkamers waren bezet. Njonja resident had eerst geweigerd te komen. Bij haar laatste bezoek had ze niettegenstaande de heer Van Trecht alles deed om het te verbergen, al spoedig ontdekt hoe zijn ontvlambaar gemoed voor Dora's zachte schoonheid blaakte; hoe Stricke, een trouw adorateur van zijn residentsvrouw, werd beheerscht door de fluweelen oogen van Ida Reenen, en - wat mevrouw Dupéré verdragen kon, wat ze wilde verduren, niet, dat men andere vrouwen het hof maakte in haar tegenwoordigheid.
[110:]
Ze had Iloenka verlaten met een lief lachje om de gevulde lippen, maar een onheilspellenden gloed in de bruine oogen; ze was zóó allerliefst geweest, zóó voorkomend, dat Van Trecht ernstig ongerust werd en het na eenig nadenken best oordeelde, een bezoek natuurlijk voor dienstzaken, aan den resident te gaan brengen. Hij maakte zijn hof aan de residentische met den takt die hem door veeljarige oefening was eigen geworden; hij sprak op goedigen toon over mevrouw Van Son, een goed schepseltje, Jenny's vriendinnetje, het vrouwtje van dien récalcitranten controleur - - - - "Een beeldig gezichtje, vindt u niet?" vroeg mevrouw Dupéré, een tintje geeler dan gewoonlijk, "Ja, het gezichtje is niet kwaad, jammer dat ze zoo mager is!" Mevrouw Dupéré kreeg haar natuurlijke tint terug. "Mager? Zoo? Och, ik heb er zoo niet op gelet. Maar ze moet heel aardig zijn, hoor ik." "Dat gaat nog al. Maar u weet, ik houd niet van dat kalme, dat koudbloedige van die hollandsche vrouwen. En dan - het mensch gaat zoo geheel op in dien kwajongen, dat ze welbeschouwd voor andere heeren ongenietbaar is." 't Was moeilijk, zeer moeilijk mevrouw Dupéré zand in de oogen te strooien, maar eindelijk gelukte het toch. Met een genadig lachje gaf ze hare toestemming tot het bijwonen der partij; natuuurlijk als Dupéré het goedkeurde. Bij al de drukten van gister had men de gasten nog moeten ontvangen en afhalen met de gewone staatsie, maar de gastheer troostte zich daarover met de gedachte dat ze dan nu ook door hun tegenwoordigheid iets deftigs, iets officieels, aan de feestelijkheid bijzetten.
[111:]
In haar prachtig toilet, gewapend met haar lief lachje, overschaduwde zij geheel de stille gastvrouw, die hoewel doodelijk vermoeid het haar plicht achtte, wat leven te brengen onder de dames, die bevangen schenen door de vrees om haar eigen stem te hooren en fluisterden of giggelden achter haar waaiers. Maar bleef het nog steeds deftig en min of meer gedwongen in de voorgalerij, des te meer vroolijkheid heerschte elders in huis. Bijna alle ruimte was afgestaan en ingericht voor het gebruik der artisten. Het boudoir en de kleedkamer van mevrouw waren aan de dames, de appartementen van mijnheer aan de acteurs toegewezen, maar hoe goed alles was overlegd, hoe uitmuntend voor het benoodigde was gezorgd, nu heerschte overal de grootste verwarring. Die verwarring deed de algemeene agitatie niet weinig toenemen. Uitbarstingen van gelach werden afgewisseld door kreten van angst, complimentjes en vriendelijke aanbiedingen, beantwoord met snauwen en grauwen, aardigheden door zenuwachtige gilletjes en dat alles door champagne, waarmede de jongens voortdurend rondliepen. Dat Voerman ellendig kermde en te vergeefs om hulp riep, toen hij ontdekte dat iemand zijn meest onmisbaar kleedingstuk had verstopt, dat Bruynis in een warm pasteitje ging zitten en op het punt stond woedend te worden, toen hij ontdekte dat het een grap was van zijn chef, dat Sganarelle zijn pruik moest ontrukken aan de tanden van Jenny's smousje, en Van Son als minnaar te voorschijn trad voorzien van het instrument, waarmede Molière zijn apothekers wapent, dat alles waren nog kleinigheden, vergeleken bij de vergissingen der heftige tooneelen en belachelijke voorvallen die in de dames-kleedkamer plaats vonden.
[112:]
Maar men was door de groote repetitie in costuum den vorigen avond, in een vroolijke opgewekte stemming geraakt en hoe grooter de verwarring, hoe meer geschreeuw om vermiste haarborstels en verdwenen flacons, hoe luider geroep om meiden, die geheel bingoeng waren en jongens, die dicht bij het buffet moesten gezocht worden, hoe grooter pret. Eindelijk waren de dames gereed. Ida Reenens toiletje was, hoewel het weinig op de plaat geleek, die haar tot model werd gegeven, frisch en schitterend met zijn vuurrood en wit, en verborg met onnavolgbare kunst achter den eenvoud van het landelijk costuum al de fijne coquetterie der Parisienne. Dora was allerliefst in de wolken van zacht blauwen nog zachter rose, die haar teere schoonheid zoo goed omhulden, mevrouw Voerman, door Jenny gekleed, grof en lomp, maar een flink houthakkerswijf. "Er zijn toch nog buitenkansjes!" had de heer Van Trecht uitgeroepen, toen het bleek, dat hij de eenige was, die verstand had van grimeeren. Hij liet een prachtige doos met allerlei kleurseltjes en smeerseltjes komen, en met die doos betrad hij nu het heerenvertrek, waaruit weldra een luid gejuich zich hooren deed; en eindelijk de acteurs te voorschijn kwamen, bijna onherkenbaar in hun wonderlijke kostumen, met hun pruiken op. 't Was bekend, dat de assistent-resident van buitenkansjes wist te profiteeren; vandaar waarschijnlijk dat Voerman, die toch anders nooit een jaloerschen aard getoond had, onrustig werd zoodra hij zijn vrouw in het boudoir zag verdwijnen; vandaar misschien ook dat Reenen telkens op zijn horloge zag, en eindelijk ongedu
[113:]
dig ging aankloppen, toen het meer dan een half uur duurde voor Ida weder te voorschijn kwam, zoo opgeschilderd en geblanket, dat haar oostersch schoon voor een meer westersch type had plaats gemaakt. "Het best voor het lest!" zei de heer Van Trecht, toen eindelijk Dora plaats nam in den grooten stoel tegenover Jenny's toiletspiegel. Er was iets in dat samenzijn, dat haar verlegen maakte, en toen de heer Van Trecht een lokje van heur haar ter zijde schuiven, haar hoofd met zijn hand opheffen, haar gelaat met zijn penseel aanraken moest, kwam zulk een gloeiende blos het verwen, dat blanketsel waarlijk overbodig mocht schijnen. De assistent-resident haastte zich niet met het hem toevertrouwde werk; zij zag de oogen vol bewondering dicht bij de hare, zij voelde zijn warmen adem in haar hals, de zachte overredende stem, sprak zoo dringend - ze wenschte dat Emile bij haar was. Men mag aan het spiritisme gelooven of niet, zooveel is zeker, dat tusschen getrouwde lui, die elkaar liefhebben een geheime macht bestaat, die telephoon en phonograaf overbodig maakt. - Er wordt geklopt. "Niemand binnen!" roept de heer Van Trecht, en vliegt naar de deur om die te sluiten. "Ben jij het, Emile?" vraagt Dora, en op hetzelfde oogenblik is ze ook bij de deur. 't Is Emile. Op een wenk van zijn vrouw komt hij binnen. De heer Van Trecht gaat voort; weer voelt Dora zijn adem in haar hals, maar 't is nu, omdat hij blaast van moeielijk bedwongen drift. "Van Son, je vrouw is geagiteerd; zou je niet een glas ijswater voor haar halen?"
[114:]
"O, dank u," haast Dora zich uit te roepen; "'t is heel vriendelijk, maar ik ben nu vrij kalm." "Er ontbreken een paar takjes in uw haar, mevrouw Van Son. Er staat nog een mandje bloemen in de kleedkamer..." "O, ik zal het even krijgen," zei Emile, en hij kwam met de bloemen terug, vóór de heer Van Trecht een enkel woord met Dora had kunnen wisselen. Emile was niet op de gedachte gekomen, bevreesd te zijn voor den invloed van den man, dien hij bij voorkeur den "ouden heer" noemde; veel minder gevoelde hij jaloezie, maar het hinderde hem, dat zijn reine bloem moest worden aangeraakt, door die duizendvoud bevlekte handen, en vooral nu hij den angstigen blik, den hoogen blos van Dora zag, waren al de listen van den gastheer niet in staat hem het boudoir te doen verlaten. En toen Lucinde eindelijk opstond met een woord van vriendelijken dank, en de verliefde echtgenoot vol verrukking uitriep, dat zij er nooit, neen nooit zoo had uitgezien; toen moest de heer Van Trecht het aanzien, hoe die uitroep een gloed in haar oogen, een lachje om haar lippen, een blosje op haar wangen bracht, die haar bekoorlijker maakten, dan al de potjes en zalfjes, uit de kostbare doos. Beurtelings hebben al de artisten door een gaatje in het gordijn gekeken naar de eivolle zaal, beurtelings zijn ze allen bleek geworden, en hebben ze allen om ijswater gevraagd; het schelletje heeft weerklonken, een, twee, driemaal! Een laatste oogenblik van vreeselijke agitatie, Stricke grijpt mevrouw Voerman aan en springt met haar op het tooneel. "Publiek, ik veracht u!" roept hij zoo luid dat het een wonder mag heeten, als het publiek
[115:]
hem niet hoort, en hij geeft het teeken om het scherm op te halen. Mevrouw Voerman was in het eerste oogenblik, toen zij al die hoofden, al die nieuwsgierige gezichten zag, zenuwachtig; Bruynis manoeuvreerde ondragelijk met armen en beenen; Dora was te bedeesd; Voerman scheen door den champagne, dien men hem geschonken had, in plaats van opgewonden, tragisch te worden - - maar Sganarelle redde alles. Niet alleen, dat hij zelf speelde met een entrain en vroolijkheid, die weldra voor medespelers en publiek aanstekelijk bleek; maar toen Valère, ontdaan door den aanblik van zijn resident, den kluts kwijt raakte, gaf Sganarelle hem een kneep in den arm, die zelfs een halven doode tot de werkelijkheid zou hebben teruggebracht; toen de min ontstelde door het gezicht van haar man, wiens blik haar zonderling beangstigde dien avond, reikte Sganarelle haar een glas water met een aardigheid over de voor minnen noodzakelijke kalmte, die men kon houden voor een volzin uit zijn rol; toen eindelijk Emile zijn costuum van apotheker niet spoedig genoeg verwisselen kon, voor dat van premier amoureux, stond hij rustig door te praten en kwinkslagen te debiteeren, tot het pas vereende bruidspaar te voorschijn kwam. Het succès was groot, grooter dan iemand had kunnen verwachten; de pendoppo daverde van toejuichingen. Opgewonden geroep, oorverdoovend handgeklap riep de artisten tot driemaal toe terug; het tooneel was als bezaaid met kransen en bouquetten; men juichte, men had geen woorden genoeg om zijn geestdrift lucht te geven. Maar wat was dit alles, vergeleken bij hetgeen achter de schermen voorviel.
[116:]
Daar weende Voerman, nog steeds onder den invloed van den champagne, heete tranen, en vroeg vergiffenis voor de tegenwerking, die men van hem had moeten ondervinden; daar voerden Pierette en Sganarelle een wilden pas de deux uit; daar kuste de gastheer al de actrices, en de echtgenooten zagen het aan en vonden het goed; daar stond men op een gegeven oogenblik in een grooten kring rondom Sganarelle, die met een champagneflesch in de hand, nog eens zijn liedje herhaalde:
Botteltjelief Hartedief! - - - Daar vergat men in dat ééne uur, al de kleine en groote onaangenaamheden, die de comedievoorstelling waren voorafgegaan. De residentsche was wat geeler dan gewoonlijk; ook schenen haar lippen wat meer omgekruld; maar o, ook zij vond het allerliefst, ook zij was verrukt, ook haar reeds zoo hoog gespannen verwachting was nog verre overtroffen! "Ik maak u mijn compliment," zei ze vriendelijk tot Dora, toen deze haar na de luidruchtige hoera's en het opgewonden "Lang zullen ze leven," dat het binnenkomen der actrices uitlokte, kwam groeten. "U hebt het er uitmuntend afgebracht, en ik verzeker u, dat het niets hinderlijk was - - -" "Hinderlijk? Wat?" "Dat een getrouwde vrouw de jonge meisjesrol vervulde. 't Is waar, men kan bij u niet dat jeugdige, dat vlugge, dat gracieuse verwachten, dat alleen ongetrouwde dames eigen is, maar uw toilet en kapsel waren uitmuntend gekozen. Zeker een staaltje van den goeden smaak, dien Van Trecht voor zulke dingen heeft?"
[117:]
"Ik heb geheel mijn eigen idée gevolgd, daarom doet het mij dubbel genoegen, dat het u zoo bevalt," zei Dora, maar toen mevrouw Dupéré haar eindelijk met een allergenadigst knikje verliet, had ze een gewaarwording alsof ze iets heel onbescheidens had gedaan, en volstrekt niet op haar plaats was geweest, in de rol van Lucinde. Mevrouw Dupéré merkte den pijnlijken blos op, dien het gelaat der jonge vrouw kleurde en wendde zich nu tot Ida Reenen. "Wel, Ida, kind! wat heb je goed gespeeld! Wil je wel gelooven, dat ik je bewonderd heb! Een hollandsche type met zoo veel juistheid voor te dragen, dat zegt wat, als men - - - - Neen meisje lief, eere wie eere toekomt; je hebt je in den laatsten tijd bizonder ontwikkeld! Mijnheer Reenen kan tevreden zijn; hij mocht waarlijk wel een opgewekter gezicht zetten, dan hij doet van avond; menig man, die een meisje trouwt - - - enfin, een meisje zooals jij waart, legt er later niet zooveel eer meê in als kapitein Reenen! Neen in ernst, je hebt een prijsje verdiend! A propos, Ida, wil je aan je mama zeggen, dat die juweelen, die ze me gezonden heeft, lang zooveel niet waard zijn, als ze beweert; ik ben nog niet eens zeker of ze wel echt zijn; ik geloof niet dat ik ze nemen zal. Mama moet ze maar aan een ander zien te verschacheren." Ida ging woedend weg, maar ze werd nog veel woedender toen ze Stricke haar nood klaagde en deze, te zeer door mevrouw Dupéré bekoord, om haar kwaadaardige natuur te doorgronden, maar niet wilde toegeven, dat ze een verkeerde bedoeling had met de complimentjes, die Ida als zoovele hatelijkheden had opgenomen. Daar werd mevrouw Voerman gewenkt.
[118:]
"Wel mevrouw, wat is dat goed gelukt! U hebt wel voldoening van de genomen moeite. En ik moet zeggen u en uw man hebt uw rol gespeeld, zoo natuurlijk, alsof u nooit iets anders waart geweest dan lui uit dien stand!" Mevrouw Voerman dankte zeer vriendelijk voor het dubbelzinnig compliment, en zei toen, nog vriendelijker dan mevrouw Dupéré, "Ja, dat is voor een hollandsche vrouw niet moeielijk, een meid voor te stellen! Als een indische het doen moest, zou ze dadelijk aan haar moeder in de kampong doen denken." Mevrouw Dupéré zag op. Zou mevrouw Voerman weten, dat ze van moeders zijde uit den kampong stamde? De groote bruine oogen schoten vonken, als ze een oogenblik in gepeins verzonken zitten blijft, toen wenkte ze haar echtgenoot, die vriendschappelijk en gemoedelijk zooals zijn goedige aard dat meê bracht, mevrouw Van Trecht gezelschap hield. Mevrouw Dupéré sprak lang met haar man en wie haar gadesloeg merkte op dat zij zeer heftig sprak. Eindelijk wenkte de resident zijn gastheer. "Wat ik zeggen wou, Van Trecht," begon hij eerst aarzelend, langzamerhand flinker, "zoo'n comedievoorstelling is aardig, alleraardigst, maar - - - ik zou je toch raden om het bij deze ééne keer te laten. We behoeven elkaar niets wijs. te maken, maar als assistent-resident en controleurs zoo vervuld zijn van "Le médecin malgré lui," kunnen ze hun gedachten niet bij hun werk bepalen, en de dienst zou er onder lijden, begrijp je?" "Dat komt er van, dat Mevrouw Reenen er zoo allerbeeldigst uitziet," denkt Van Trecht, maar hij buigt en vraagt mevrouw Dupéré of hij de eer mag hebben het bal met haar te openen.
inhoud | vorige pagina | volgende pagina