doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Annie Foore: De Van Sons
's-Gravenhage: Henri J. Stemberg, 1881


[224:]

XLVI.

De heer Van Son is naar Holland vertrokken en heeft zijn dochter goed verzorgd achtergelaten, in de controleurswoning.
Wat hem betreft is alles in orde, maar de omstandigheden van het jonge paar, dat hij achterliet, zijn er niet beter op geworden in de laatste maanden.
De geldelijke zorgen, die hen reeds sedert langen tijd drukten, waren steeds zwaarder; de moeielijkheden waarin ze door voortdurend gebrek aan contanten geraakten, steeds talrijker geworden.
Na de overplaatsing der Van Welckendonks, had Gertrude met het vooruitzicht op haar conditie bij Adelaide Broks geen nieuwe leerlingen aangenomen; zij ontving dus nu slechts twintig gulden 's maands, waarmede ze niet kon goed maken wat ze in de huishouding kostte.
Tina, een lief, goed kind, maar tot niets nut, kwam de uitgaven nog vermeerderen; Dora's ziekelijke toestand eischte buitengewone uitgaven en nog steeds bleef de bevordering uit, die ten minste een kleine verbetering in het ellendig traktement zou brengen. Van Son had

[225:]

schulden moeten maken; wat erger was, zijn schuldeischers begonnen op betaling aan te dringen.
Reeds eenmaal had de tokohouder, bij wien zijn grootste rekening stond, hem een zeer beleefd briefje geschreven waarin op een kleine vereffening van de verschuldigde gelden werd aangedrongen, en toevallig had de heer Van Berkum hem den dag na het ontvangen van dien maanbrief uitgenoodigd om nog eens terug te kom en op zekere kwestie vroeger tusschen hen behandeld. Hij had aan de uitnoodiging geen gevolg gegeven.
't Is nu drie maanden later en wederom heeft de controleur een schrijven ontvangen van den tokohouder, nu niet beleefd meer, maar dringend, dreigend bijna.
Hij is ten einde raad, hij weet geen middel meer om zich te redden. Dora's diamanten en sieraden zijn reeds verkocht, het parelsnoer harer moeder heeft Niam verpand; er blijft hun niets overig; en met het hoofd in de handen gesteund, zit de jonge man voor zijn schrijftafel, zich afvragende wat het einde zijn moet van dezen vreeselijken toestand. Reeds tweemalen stond hij op met het plan om Dora deelgenoot te gaan maken van de zorg, die hem drukt, maar ook tot tweemalen toe keerde hij terug - - - - Zal hij het arme kind kwellen met bezwaren die zij niet kan wegnemen? Heeft ze niet reeds genoeg te dragen? O, ze klaagt wel niet, ze glimlacht en schertst, en spreekt nooit anders dan vertroostend en bemoedigend, maar het oog der liefde ziet scherp en Emile van Son weet het, dat met de vroegere krachten ook de levenslust en de strijdensmoed haar begaven, hij weet dat de voorspelling van den man in het kantoor bewaarheid is; Dora blijft niet bestand tegen een leven van zorg en ontbering.

[226:]

Als zij toevallig binnenkwam, als ze vroeg wat hem zoo ontstemde, ja dan wilde hij niets liever dan zijn hart voor haar uitstorten, maar ze kwam tegenwoordig niet meer, zooals vroeger, hem telkens storen in zijn arbeid - - -
Toch kijkt hij vol blijde verrassing op als de deur geopend wordt. Maar neen, zij is het niet.
De heer Van Berkum heeft bij het binnentreden zeer goed de haastige beweging gezien, waarmeê Emile den bewusten brief onder andere papieren verborg; hij weet van wien die brief is; wat meer zegt, hij kent den inhoud woordelijk van buiten, daar hij hem zelf heeft gedikteerd.
Na een zeer joviale begroeting vraagt hij deelnemend of Van Son iets heeft dat hem hinderde; hij zag er zoo ontstemd uit.
"Ik dacht dat ik mijn gezicht beter in bedwang had", antwoordt deze knorrig, "maar - als u het dan toch reeds ontdekt hebt, ja, ik ben ontstemd."
"Dienstzaken misschien?"
"O neen!"
"Die kunnen een ambtenaar anders het leven onaangenaam genoeg maken, geloof ik. Mevrouw is wel, niet waar? En de Non zag ik in den tuin spelen - wat een heerlijk kind!"
"Ja, het is een flinke meid," zegt de jeugdige vader, gestreeld door den lof, ook al kwam hij uit Van Berkum's mond.
Deze schijnt zijn onderzoek naar de oorzaak van des controleurs gedrukte stemming plotseling op te geven.
"Ja, wat zal ik u zeggen, mijnheer Van Son; ieder mensch heeft al eens iets, dat hem hindert. En men

[227:]

kan het maar niet altijd aan de groote klok hangen. De goede kennissen vragen mij ook al telkens welke muizenissen ik in het hoofd heb - - - - zal ik hun nu gaan uitleggen, dat ik het me aantrek - - - u weet wel van die kali?"
"Neen," zegt Emile lachend, "dat zou ik u ten minste niet raden. Ze moesten u eens den bijnaam geven van Achab. U weet wel, dat was die koning, die een heel land bezat, maar toch ging mokken en pruilen omdat hij een klein stukje grond, den wijngaard van Naboth, niet krijgen kon."
"Ja, ja, lacht u me maar niet uit, mijnheer Van Son," antwoordde de grondbezitter met een poging tot bonhommie, die hem niet best afgaat. "U begint pas, u weet nog niet wat het zegt acht onverzorgde kinderen te hebben, en door de eigenzinnigheid, neem me niet kwalijk, maar ik kan het niet anders noemen - door de eigenzinnigheid van een jong ambtenaar hun erfdeel in waarde te zien verminderen."
"U belieft dat eigenzinnigheid te noemen; ik noem het eerlijkheid."
"Eerlijkheid? Nu ja, niemand kan dat meer in u achten dan ik. Maar waar de resident en mijnheer Van Trecht me hun hulp beloofden..!"
"Spreek niet van den resident, mijnheer Van Berkum. Hij vermoedt het zelfs niet dat de juweelen oorringen, die uw vrouw de zijne cadeau deed, de. belooning zijn voor haar belofte van uw voorspraak te wezen. En wat mijn heer Van Trecht betreft - - - - geheel Iloenka weet waarom u hem die schimmels hebt overgedaan voor een vierde van den prijs!"
De heer Van Berkum, niet weinig ontsteld nu hij zijn

[228:]

praktijken zoo bekend ziet, verbergt zijn schrik achter een plotselinge heftigheid.
"En al was dit nu zoo, wat gaat het u aan?" vraagt hij.
"Wat het mij aangaat? Wat het mij aangaat dat een nijvere dessa bevolking benadeeld wordt ter wille van een rijken koffieplanter? Wat het mij aangaat, dat zij die werden aangesteld om den inlander te beschermen hem verraden en verkoopen, dàt vraagt u mijnheer Van Berkum? Mijn God, welk denkbeeld hebt u dan van de plichten der ambtenaren voor het binnenlandsch bestuur?"
De heer Van Berkum is een weinig bekomen van den schrik en herneemt zijn gemoedelijken toon van daarstraks.
"Daar u toch alles van de zaak schijnt af te weten, wil ik openhartig zijn. Ja, het is me alles waard om mijn doel te bereiken, en ik heb er me niet alleen veel moeite voor gegeven, het heeft me ook al heel wat geld gekost. U begrijpt dat, eenmaal zoo ver gegaan, ik niet terug wil, niet terug kan! Mijnheer Van Son, ik herhaal het, u is de eenige, die mijn plan nog tegenwerkt… ik moet u bewegen, ik moet u tot andere gedachten brengen..."
"Laat dit gesprek uit zijn; het leidt nergens toe."
"Eén woord nog. Mijnheer Van Son, ik moet mijn plan volvoeren. Zoudt u mij, uw hulp nog weigeren als ik..." de grondeigenaar is den controleur terzijde gekomen en fluistert hem een paar woorden in het oor.
Er volgt geen uitbarsting, geen kreet van verontwaardiging, zooals de verzoeker had verwacht; Emile van Son is doodelijk bleek geworden, hij brengt de hand naar het voorhoofd, als duizelde het hem - - -
"Adieu! Ik laat u tijd om na te denken; ik wil u

[229:]

volstrekt niet overhaasten. - - - Maar mocht u genegen zijn om ter wille van mijn kinderen, me dit genoegen te doen, dan verwacht ik binnen acht dagen uw antwoord. Mocht u voor dien tijd me uw gunstig advies willen toezenden, het… datgene, waarover we daareven spraken, ligt ter uwer dispositie."
"Nooit! Nooit! Nooit!"
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
"Scheelt er iets aan, Van Son?"
Hij schrikt op uit zijn verdooving. Hij weet niet hoe lang hij daar gezeten heeft met gebogen hoofd, de oogen strak op een punt gevestigd, peinzend, over de vraag hoe het zou kunnen zijn, als hij niet geweigerd had, als dat geld, al dat geld, daar voor hem lag om er zijn schuldeischers mede te betalen om te koopen, wat Dora en Emy en hij zelf zoo zeer behoefden "Is u het, dokter? - - Neen, mij scheelt niets! Ik geloof dat ik dat ik gedroomd heb - - - Hadt u me iets te zeggen?"
"Ja, ik wilde je spreken. Maar - - - je ziet er zoo vreemd uit, zoo vermoeid. Is het misschien niet beter ons gesprek uit te stellen?"
"Neen. Ga zitten, dokter, en vertel me wat u op het hart hebt."
Docter Broks zet zich. Hij slaat een bezorgden blik op het bleek gelaat tegenover hem, kucht eens, steekt een sigaar op en begint eindelijk: "Ja, weet je, Van Son, 't is over je vrouw! Ziek is ze niet, volstrekt niet, maar wat zal ik je zeggen? Enfin. 't is beter dat ik openhartig met je spreek! Ik ben ernstig ongerust over haar. Er is op die ongesteldheid van onlangs, een apathie gevolgd, die niet natuurlijk is bij zoo'n jonge vrouw. Die

[230:]

totale afwezigheid van énergie, dat vermoeide, dat lustelooze is een verschijnsel..., dat we - om er het minst van te zeggen - - niet onopgemerkt mogen laten."
"Dokter! - - - O, wat kan ik voor haar doen?"
"Als je het geld er voor hadt dan zou een reisje naar Holland zeker het best zijn. Maar dat heb je niet en een uitstapje naar het gebergte, naar een koel plekje waar ze onbezorgd van de heerlijke natuur genieten kan, zal haar misschien evenveel goed doen. Als we het maar zoover brengen konden, dat die slapeloosheid ophoudt en de eetlust terugkeert, begrijp je, dat zou al veel gewonnen zijn. En dat kan geloof ik alleen door verandering van lucht plaats vinden."
"Ziet u eenig gevaar, dokter?"
Het hart van den ouden man, hoe ook gewoon om de menschelijke ellenden te aanschouwen, krimpt saâm bij den angstigen, smeekenden blik, die naar hem wordt opgeheven.
"Het is al een heelen tijd dat ze zoo sukkelt, reeds veel te lang. Er moet noodzakelijk verandering komen in haar toastand."
"Dus er is gevaar?"
"Er moet verandering gebracht worden in haar toestand. Als dat niet gebeuren kon, ja! dan zou er gevaar zijn. Adieu, Van Son, hou je goed. En wacht niet te lang met haar vertrek naar het gebergte."
Met loome schreden en gebogen hoofd begeeft de jeugdige echtgenoot zich naar de achtergalerij, waar in een grooten luierstoel Dora zit, met Emy aan haar voeten.
"Ben je daar eindelijk, Emile? Wat heb je toch uitgevoerd van morgen?"
"Emy, ga wat bij Niam spelen," zegt hij. En als het

[231:]

kind is weggeloopen: "Dora, gevoel je je waarlijk zoo ziek?"
Verschrikt door die vraag ziet ze op van haar naaiwerk.
"Emile!! O, heeft de dokter nu toch met je gesproken? En ik had hem zoo verzocht het niet te doen!"
"Maar als het nu noodig is, kind?"
"Och kom! Je hebt buitendien al zorgen en bezwaren genoeg dat hij je daarmede niet behoeft lastig te vallen. Het is een idée fixe van den ouden man dat ik ziek moet zijn. Ik ben heel wel zoo wel ten minste als gewoonlijk."
"Hij wil dat je voor een poosje naar het gebergte zult gaan. Hij sprak al van een reis naar Holland."
"Naar Holland?"
"Maar je begrijpt, ik zou onmogelijk verlof kunnen krijgen. Je zult zelfs naar het gebergte alleen moeten gaan, vrees ik.
"Alleen? Neen, Emile neen...?"
"Als het noodig was voor je gezondheid, dan zouden we er toe moeten besluiten. Niet waar, je zult niet onverstandig zijn, Dora, mijn lieveling, mijn vrouw?"
Toen ze zijn stem hoorde beven, toen ze hem het hoofd zag afwenden, deed ze zich geweld aan en begon te spreken met die blijmoedige opgewektheid, die ze zoo goed wist te veinzen, maar toen hij voor haar voeten neerzonk, toen hij het gelaat in haar schoot verborg en zijn smart luid uitsnikte... toen begaf haar de kracht.
"Emile," kreet ze met opgeheven handen, "O zend me niet weg, laat me niet alleen sterven!"
Hij stond op en staarde in het gelaat, dat eindelijk het masker had afgeworpen, dat eindelijk al den zielsangst teekende, die zoo lang was bedwongen.

[232:]

"Sterven…sterven? Kind, wat bedoel je?"
En dan, als ze zwijgen blijft, de teere handen biddend naar hem opgeheven, roept hij uit met schorre, klanklooze stem: "Ja, ja, ik zie het! Antwoord me maar niet, Dora, ik weet het al! Ik begrijp nu alles. Je hebt te veel moeten missen, te veel moeten ontberen! Je hebt armoe geleden - - -"
"Neen, Emile, neen, zeg dat niet! Ik ben gelukkig geweest, volmaakt gelukkig. Mij heeft niets ontbroken."
"Niets ontbroken?" herhaalt hij, "Mijn arm, lief kind!" en lang en innig sluit hij haar in zijne armen.
"Neen, wees gerust, mijn lieveling, ik zal je niet alleen laten gaan! Niets zal ons scheiden! Maar zeg me, Dora, zeg me, geloof je niet dat zoo'n uitstapje naar het gebergte een goed idée zou zijn? Geloof je niet dat verandering van lucht en omgeving je spoedig herstellen zouden?"
"Ja, dat hoop ik lieve."
"Je zoudt dan ook krachtiger voeding moeten hebben. En veel versterkende middelen. En geen zorgen, alleen maar voor je pleizier leven; uitstapjes maken, groote wandelingen, rijtoertjes, dat zou je lijken, niet waar?"
"Ja, als dat mogelijk was…."
"Je gelooft zeker dat het je helpen zou, niet waar? Toe, mijn lieveling, zeg dat je er niet aan twijfelt! Zeg dat je de oude kracht en de oude gezondheid terug zult winnen, als je maar zoo gelukkig zijt van dat uitstapje te kunnen maken?"
Zij neemt zijn hand in de hare, "Ik ben erg zwak, Emile. Ik heb mijn best gedaan om het voor je geheim te houden; o je weet het reeds, lieve; nu valt het niet zoo moeielijk om het te zeggen; maar o, in

[233:]

de laatste weken is het of ik mij de krachten bij den dag voel ontzinken - - - - Emile, ik ben bang dat ik niet beter zal worden! en o God, het zou zoo verschrikkelijk zijn weg te gaan van Emy, en - - - Ik weet dat zoo'n reis naar het gebergte veel geld kost, maar Emile, als het mogelijk was…"
"Het is mogelijk, Dora! Wees gerust lieveling; het is mogelijk!"
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

"Kromo, breng dien brief naar mijnheer Van Berkum."
"Ja, mijnheer. Hier is een telegram. Wil mijnheer teekenen."
Emile keert zich om. Hij scheurt het couvert open en leest, leest tot twee, drie malen toe voor hij het bevatten kan. Dan springt hij op, grijpt den verbaasden jongen bij de schouders, rukt hem den brief uit de handen en scheurt dien aan stukken. Als Dora op het angstig geroep van Kromo, wien het gedrag van mijnheer niet weinig verontrust, komt binnenvliegen, houd Emile haar den telegram voor: spreken kan hij niet - - - - - - - - - - - -
En Dora leest:

"Uw vader plotseling overleden;
nalatenschap f 400,000
Jan van Son.'


inhoud | vorige pagina | volgende pagina