Annie Foore: De Van Sons 's-Gravenhage: Henri J. Stemberg, 1881
[70:]
VIII.
Men had den ouden heer Van Son gepolst over een huwelijksreisje, en toen Emile Brussel noemde, had hij zeer vriendelijk toegestemd, dat Brussel niet onaardig zijn zou, als de financiën het toelieten. Maar Emile had in wanhoop uitgesproken, dat de financiën hem niets, volstrekt niets, toelieten, en dat als papa hem dit kleine genoegen niet wilde gunnen - - - Wel zeker, wel zeker, wilde hij dat! Daarop had hij een der laadjes van zijn schrijftafel geopend met een allergoedigsten glimlach, en, na eenig zoeken, had hij zijn zoon een rolletje geld toegereikt onder den uitroep: "Daar, mijn jongen, geniet, geniet! maar verkwist het niet!" Dankbaar en verrukt vloog Emile naar zijn meisje, opende het rolletje en vond vijfentwintig gulden, zegge vijfentwintig gulden. - "In Godsnaam," zuchtte hij, van zijn groote teleurstelling bekomen, "in Delft blijven kunnen we niet, laten we dan maar voor een paar dagen naar den Haag gaan." En daarbij bleef het, tot dat bewuste papier uit den
[71:]
brief viel en door Gertrude werd opgeraapt. 't Was een bankbiljet van duizend gulden! Toen het portier van het rijtuig was gesloten, toen aan de eerste verrukking van het samenzijn in die kleine ruimte zonder getuigen, was lucht gegeven in woorden zoo teeder, in omhelzingen zoo innig en zoet als nooit te voren, fluisterde Dora: "Die lieve papa! Hij heeft het zeker bestemd voor ons huwelijksreisje." Onmiddelijk kwamen Emile al zijn schoone plannen weer voor den geest. "Wat zou je denken van Brussel, engel?" En kinderen, die ze waren, werd er besloten naar Brussel te gaan en er een klein uitstapje door Belgie aan te knoopen. Kinderen, die ze waren! En toch, zoo ze oude menschen waren geweest, rijk aan ervaring; met heel veal praktischen zin, hadden ze welbeschouwd niet wijzer kunnen doen. Emile had nooit gereisd. Wie zou het moeten betalen? had zijn vader gevraagd, zoo vaak hij repte van zijn verlangen om eens iets van de wereld te zien, met een gelaat, een geopend houden van de magere handen en een krommen van de lange vingers, dat welsp!ekender was dan woorden? Dora was een bereisd persoon, zooals ze lachend verklaarde; ze had niet alleen Brussel maar ook Parijs, Londen en Weenen bezocht en ze zou Emile tot cicerone dienen. Is het nu reeds een genoegen voor het eerst een groote stad te betreden, al de schatten van natuur en kunst voor de eerste keer te bewonderen; 't is zeker voor de tweede maal een niet minder groot genot. Dubbel schoon
[72:]
komen beelden en schilderstukken u voor, als ge reeds in de gelegenheid waart u in te denken in de gedachten, die den kunstenaar bezielden bij zijn schepping; dubbel bekoorlijk schijnen u fraai gelegen punten en lieve plekjes, als gij ze reeds eenmaal hebt betreden aan de zijde van iemand, die u dierbaar was. 't Zou moeilijk te beslissen zijn, wie meer genoot op die goddelijke lentedagen, Emile voor wien zich een nieuwe wereld ontsloot, of Dora, die alles wat haar omringde begroette met het gevoel, dat het weerzien van oude vrienden in ons opwekt; maar zooveel is zeker dat ze des morgens het voorjaarszonnetje welkom heetten en 's avonds naar den sterrenhemel opzagen, met een gewaarwording, alsof die zon al haar goud slechts voor hen uitgoot, alsof die sterren hen zoo vriendelijk toeknikten, om te beloven, dat ze altijd hun pad helder en liefelijk zouden bestralen. Ze waren heerlijk geweest de reisjes met papa, maar o, hoeveel heerlijker waren ze, met Emile, hoe goed was het haar als ze op hem steunen mocht bij het beklimmen der bergen, hoe oneindig goed als ze in zijn armen mocht uitrusten van de vermoeienissen des daags. 't Was heerlijk geweest gewekt te worden door papa's stem, die haar riep tot nieuwe pretjes en nieuwe genietingen; maar o, 't was oneindig zoeter te ontwaken met dat dierbare gelaat zoo dicht bij het hare, Emile toe te stemmen dat het tijd werd om zich klaar te maken, als ze dit of dat plannetje wilden ten uitvoer brengen, en dan... alle plannetjes te vergeten, in zijn omhelzing. Emile leefde voort als in een zoeten droom. Hij had het in zijn eenzame jongelingsjaren tot zichzelven gezegd, dat er toch geluk te smaken, zaligheid te genieten
[73:]
moest zijn in het leven; hij had zich zelfs schoone voorstellingen daarvan gemaakt; maar dat het leven zooveel geven kon: zijn eerste liefde, hem toebehoorend, haar lief hart, haar rijke geest zich dagelijks meer openbarend, haar schoonheid, bloeiend voor hem, de glans harer oogen, de warme gloed harer lippen voor hem, voor hem alleen; neen, dat had hij zich nooit kunnen voorstellen! Kinderen, die ze waren! Ze dachten niet aan terugkeeren vóór Emile op zekeren regenachtigen morgen den bodem ontdekte van de beurs, die hem onuitputtelijk had geschenen; hij schrikte, maar zijn vrouwtje lachte slechts, en terwijl ze het hoofd aan zijn borst vleide en de dweepende oogen naar hem ophief, vroeg ze: "Heb je voor duizend gulden genoten, man?" "Voor millioenen" riep Emile. "Nu, dan is het goed," zei Dora beslissend. En ze had gelijk. Wat is een bankbiljet van duizend gulden in vergelijking van het genot, dat zij zich daarvoor hadden gekocht, van de zoete, de zalige herinneringen uit den verrukkelijksten tijd van het leven? Als Emile een deftig heer is geworden, vol ernstige begrippen omtrent de rechten en plichten des huwelijks, zal hij zachter oordeel en over de dwaasheden zijner zonen, en vriendelijker toestemmen in een huwelijk uit liefde zijner dochter, bij het herdenken van die schoone dagen; als Dora haar kleinkinderen om zich heen ziet spelen, zal ze hun kunnen verzekeren dat er wel veel treurigs en veel teleurstellends is in het leven; maar dat er dagen komen, die u met al die treurigheid en al die teleurstellingen verzoenen! Als moeiten en bezwaren in dichte drommen het nu zoo onbezorgde paartje komen neerdrukken, als de aarde zijn doornen komt bieden in plaats van
[74:]
de frissche rozen, die nu bloeien voor hun voet; als soms in bange uren, de vraag in hen mocht opkomen of het wellicht niet beter ware geweest zoo hun lot niet was verbonden, dan zal het bruidje van heden met een blos en een glimlach zich de genietingen herinneren dezer dagen, dan zal de echtgenoot nog eenmaal zich zijn gade droomen met al haar jonkvrouwelijke bekoorlijkheden, met haar jeugd en haar pas ontwaakte teederheid, en beiden zullen het harte sneller voelen kloppen, beiden zullen, met nieuwe kracht en nieuwen moed hun weg voortzetten bij de herinnering aan hun huwelijksreisje.
't Was niettegenstaande dit alles, een akelig gezicht, die leege beurs; immers, ze dwong niet alleen, om een einde te maken aan het uitstapje, maar - om terug te keeren naar Delft. Emile had reeds geleerd zich te schikken in onaangename dingen, maar met Dora was dit geenszins het geval. 't Zou zoo somber zijn in het groote huis en zoo stil... was er dan niets aan te doen? konden ze het nog niet een paar dagen uitstellen? Daaar kwam, ze op een gelukkig denkbeeld. Ze hadden immers nog dien oom, den eenigen broer van papa, die haar zoo'n lief huwelijkscadeau gezonden en zoo dringend genoodigd had? Wel zeker, daar zouden ze heengaan. 't Was in een heerlijk, vruchtbaar plekje van het vriendelijk Gelderland; ze aten kersen in ooms boomgaard en dronken de warme melk van ooms koeien en zochten boterbloempjes in oom's weide en lachten om ooms grappen, hoewel die niet bepaald geestig waren. Ook luisterden ze naar tante's raadgevingen. Tante leefde namelijk in de overtuiging, dat ze van Indië alles afwist (er woonde een familie op het dorp, die vijf
[75:]
tien jaar geleden in Indië was geweest) en de goede ziel, die met doodelijken angst haar nichtje naar dat apenland zag vertrekken, deed wat zij kon om haar te waarschuwen tegen "die zwarte meiden," die Emile een liefdewekkenden tooverdrank zouden ingeven en Dora een tijgerhaar. Daar ze zelf nooit kinderen had gehad, wist ze ook zeer veel raad te geven, voor het geval, dat Dora zoo gelukkig mocht zijn er eentje te krijgen metter tijd, en ze zette de kroon op haar goedheid door bij het afscheid nemen Dora onder een vloed van tranen een recept toe te reiken voor het vervaardigen van groene zeep: immers, die was niet te krijgen in de Oost! Emile stelde een bezoek aan tante Aleida voor, maar tante Aleida woonde in een heel klein huisje op een der donkerste en benauwdste grachten van Amsterdam, en Dora had weinig lust daarheen te gaan, te meer daar Aleida, met haar koude manieren en streng gelaat haar aan papa Van Son herinnerde. Toch beweerde men in de familie dat ze een goede hartelijke vrouw was geweest, maar dat was vóór ze door haar echtgenoot zoo gegriefd en mishandeld werd en eindelijk arm en eenzaam was achtergelaten om half door Arnold, half door het geven van onderwijs in haar onderhoud te voorzien.
Het thuis komen was niet zoo onplezierig als zij het zich hadden voorgesteld; Gertrude stond aan den trein met haar vriendelijk gezichtje, mama sprong hen te gemoet in een zomertoilet, dat lief zou zijn geweest voor haar dochter, kuste, omhelsde, giggelde, deed enkele kinderlijke vragen en vloog toen de straat op; Christina had zich voorgenomen de jongelui ernstig onder handen te nemen, want ze had gehoord van het bankbiljet en
[76:]
vermoedde waar het gebleven was, maar "de kinderen", zooals ze Emile en Dora noemde, zagen er zoo gelukkig, zoo voldaan uit, dat de berisping haar op de lippen bestierf en ze hen hartelijk omhelsde. De Delftenaren waren tot het laatst toe lief voor Dora de Raat; hetgeen zich misschien eenigzins liet verklaren door het feit, dat niemand bij haar's vaders ondergang schade had geleden dan hij zelf. Emile was zeer gezien geweest onder zijn medestudenten, maar dat er zoo velen waren, wier hart hem aanhing, met warme vriendschap, zoovelen die hem dierbaar waren geworden, dat gevoelde hij eerst ten volle, toen hij scheiden moest van vrienden, wie de oogen vochtig werden en de stem stokte bij het laatst vaarwel. Papa Van Son was de liefheid in persoon, de beleefdheid zelf tot op den dag van het vertrek; hij scheidde van zijn kinderen met enkele zoetzure vriendelijkheden, maar zonder dat één traan zijn oog of één rijksdaalder zijn zak ontrolde; mama lag in zenuwtrekkingen, kreet op hartroerenden toon en scheen door de innigste banden gehecht aan het kind, dat zoo menigmaal te vergeefs had gevraagd om een weinigje liefde; Christina knorde op den oppasser, die de koffers moest weg brengen, om haar tranen te verbergen, en Gertrude was bitter bedroefd. Ze hadden zich voorgenomen zich goed te houden en ze hielden zich goed, tot Bernard, wiens gelaat in de laatsten tijd zoo smal en oudsch was geworden, zich in hun armen wierp; wat was het, dat Emile er toe bracht om onder al die dierbare gezichten telkens weer dat van Bernard te zoeken; wat was het, dat Dora dreef om het "tot weerziens" dat haar op de lippen kwam te veranderen in een weenend: "vaarwel!"
inhoud | vorige pagina | volgende pagina