Melati van Java: 'Verloren Smart' In: Nederland. Verzameling van oorspronkelijke bijdragen door Nederlandsche letterkundigen Onder redactie van Mr. M.G.L van Loghem. Amsterdam: Loman & Funke, 1901 (tw. dl.)
IV
"Is zij van morgen niet uitgegaan," vroeg de Hensz 's morgens bij 't ontbijt aan zijn vrouw.
[391:]
"Neen, zij heeft laten zeggen aan de lui die haar kwamen halen, dat zij hoofdpijn had en niet mee kon gaan." "Goddank! Dat druk gedoe met die Siervelds en luitenant Wiegers staat mij niets aan. 't Is geen gezelschap voor haar." "Ja, doe er maar iets aan! Ik zal haar een kop koffie brengen." "Ik wou dat Woudsma idee op haar had!" "Dat zal hij genoeg hebben, maar omgekeerd?" "Zij kan toch niet eeuwig zoo blijven. Zij is nog zoo jong. En waarlijk niemand zag ik liever Henri opvolgen dan hem." "Haar ontvangst wat! niets vriendelijk!" "Je hebt hem te dineeren gevraagd?" "Ja, toen en passant!" "Ik zal van middag even bij hem oploopen. Schikt het je Zondag?" "Wel zeker, heel goed!" Zij nam het kopje koffie met een paar beschuiten in de hand en ging naar het paviljoen, waar Olga, behalve de als serre ingerichte voorgalerij, twee vertrekken bewoonde. Zij lag nog te bed in de achterkamer, een boek in de hand, dat zij eerst naast zich had liggen maar haastig opnam bij het binnenkomen harer zuster. De morgenzon, door kerées (rietgordijnen ) gedempt, viel op haar bed en op haar bijna geheel met goudbruin haar omgolfde gestalte. "Wel, niet op het pad?" "Neen, ik ben niet frisch!" "Slecht geslapen?" "Hoe kom je er aan. Ik slaap altijd heel best." "Je ziet er niet naar uit." Zij zag een leeg fleschje op de nachttafel staan en hield het tegen het licht. "Chloral! geen wonder als je goed slaapt!" "'t Helpt niet meer!" ontviel haar eensklaps, ten minste voegde zij er vlug bij, "als ik zoo'n hoofdpijn heb!" Zij dronk bij kleine teugjes haar koffie.
[392:]
"Dank je wel, het doet goed!" "Heeft de ontmoeting met Woudsma je te veel aangegrepen?" Zij lachte weer dien gebroken, valschen lach: "Hoe kom je er aan! Hij is me heel onverschillig!" "Maar de herinneringen?" "Ik heb geen herinneringen meer; ik leef alleen bij van daag. Gisteren bestaat niet meer voor mij!" Toen greep haar zuster haar bij de handen en snikte: "Olga, Olga! Wat scheelt je toch? Wat heeft je zoo heel anders gemaakt dan je was? 't Is het verdriet niet alleen over je vreeselijk verlies! Er is iets anders, zeg het mij toch! 't Zal je opluchten!" "Och! wat mankeert je toch van morgen?" en zij trok haar handen weg, "ik heb geen verlies geleden, ik ben niet veranderd!" "Zus, dat ben je wel. Zoo treurig, zoo pijnlijk veranderd. Woudsma was er geheel van onder den indruk." "Alweer die Woudsma! Was hij maar in zijn land gebleven!" "Je kunt zoo niet langer doen! Je bezwijkt er onder, want je kon niet uitgaan van morgen, hoe graag je ook wilde." "Omdat ik hoofdpijn had!" "Neen, omdat je innigste zijn er zich tegen verzette. Je dwingt je tot vroolijkheid, tot opwinding - je wilt vergeten - Als Henri het ziet!" "Schei toch uit!" "Neen, ik moet het je zeggen. Wij gaan veel uit... De Hensz houdt er van en Mama zei - al heb je ook geen trek - gewen je man niet uit te gaan zonder jou - dat heeft menig huishouden ongelukkig gemaakt en daarom doe ik alles met hem mee. Soms ben ik moe en heb ik geen lust en bleef liever thuis, maar over 't algemeen houd ik er wel van. Wij zijn gelukkig met elkander, er is niets in mij wat mij belet vroolijk te zijn."
[393:]
"Waar wil je naar toe?" "Maar jij met zoo'n verdriet, met zoo'n verwoest geluk, je kunt niet alles met een even opgewekt even luchtig hart meedoen. Er moet iets in je zijn wat je dwingt met alle geweld je te verstrooien." "Och denk je dat! Je zult nog wel iets anders zien als de conventioneele tijd van den rouw om is!" "Betreur je Henri dan niet?" "Alice! Laat mij toch met rust! Ik begrijp jullie niet. Wat gaat mijn gevoel iemand ter wereld aan? Ik ben geheel onafhankelijk. Ik kan doen en laten wat ik wil. En als je me te lastig valt dan ga ik weg van hier, richt mij ergens anders in en leef mijn eigen leven!" "Olga, wat ben je veranderd! Ik wou dan ik je kon helpen, want ik zie het, je zinkt!" "'t Kan zijn - maar niemand kan mij toch helpen?" Zij wentelde haar hoofd over de kanten van het kussen en bleef toen met het gelaat diep er in gedrukt liggen; Alice zag hoe haar geheele lichaam schokte. Zou het zijn door snikken? "Denk je dan nooit meer aan Hem op wien Moeder ons steeds leerde vertrouwen" - fluisterde Alice aan haar oor, "bid je nooit meer, nooit?" Zij sprong woest op, en wierp de lange haren wild naar achteren. "Neen nooit, nooit! Alles in mij is verwoest, dood. Ik verbeeldde mij zoo gelukkig te zijn. Ik had alles en nu heb ik niets, niets meer!" Haar stern klankte troosteloos, en haar oogen zonder tranen schenen uitgebluscht. Alice schreide van medelijden. "Niets treft mij meer! Of je huilt of niet, het doet mij niets. Je bent wreed Alice, net zoo wreed als George Woudsma, je dwingt mij in mij zelf te keeren en dat wil ik juist niet, ik kan het niet, ik kan het niet."
[394:]
En met het hoofd in beide handen snikte zij het uit, rauw en schor, zoo als alleen zij snikken, die geen tranen meer hebben. "Maar Non! Zoo kan het niet blijven! "'t Zal schikken met den tijd. Ik voelde mij reeds veel beter, maar dat ongeluksbezoek van gisteren en nu jou gezeur... Ga nu heen! Ik sta op, ik wil mij kleeden. Ik wil naar Holland gaan, mij dunkt daar zal het beter zijn. Die zon is hier te schel, daar is er mist met zooveel halve tinten, daar kan men zich beter verbergen - hier barst alles uit in het volle, grelle licht." "Kan ik je niet helpen? Wil je mij niets zeggen?" "Ik heb niets te zeggen. - Ga nu toch heen, Alice! Je maakt mij ziek, gek!" Alice nam het leege kopje en was reeds aan de deur. "Zus!" riep zij haar na. "Nu wat dan?" "Je vraagt Woudsma toch niet om terug te komen?" "Dolf is er vandaag heen om hem Zondag te dineeren te vragen." "Dan kom ik niet voor den dag! Ik ga uit!" "Je zult wijzer zijn! Wat zal hij denken?" "Ik wil hem niet ontmoeten." "Hij zal zeggen dat je zijn gestorven vriend in het gezicht slaat." Steunend zakte zij in de kussens terug. Alice vloog weer naar haar toe. "O vergeef mij Olga! Vergeef mij! Ik was te hard, maar je weet niet, wat pijn het mij doet je zoo tegen je eigen beter ik te zien doen en praten! Je doet je best cyniek bitter - ja slecht te zijn - ik ben zoo bang dat je het werkelijk wordt?" "'t Gaat niemand aan" kwam het er haast onhoorbaar uit, "ik ben zooals men mij gemaakt heeft." "Je was zoo goed, zoo zacht, zoo huiselijk, zoo veel beter dan ik."
[395:]
Olga lag onbewegelijk in den dikken mantel van haar haren, en Alice ging nu heen voor goed. In de voorkamer met de kokette meubels, de bonte draperieën, de elegante bibelots - zag zij rond. "Alles nieuw, geen herinnering aan vroeger! Zelfs niet zijn portret - zij wil breken met het verledene, waarom? 't Is of zij Henri twee keeren heeft verloren!" Zij gaf haar man een briefje mee voor Woudsma waarin stond: "Help mij haar redden! U alleen kan het misschien. Maar eerst moeten wij weten, wat haar scheelt. Zij is Henri's weduwe en u had hem zoo lief!" Een bittere lach kwam op George's lippen. "Ja, ik had hem innig lief, maar haar nog meer!"
inhoud | vorige pagina | volgende pagina