Thèrèse Hoven: Vervreemd. Indische roman Amersfoort: Valkhoff & Co, 1906
[141:]
HOOFDSTUK XI. Hoe Soerabaia 't opnam.
Op ochtendbezoeken, op middag- en avondrecepties, op diners, bals en in de pauze van tooneelvoorstellingen en concerten, werd er druk over geredeneerd. Zoo op het oog, leek het anders toch niet zoo vreemd, dat een Hollandsche vrouw, na een meer dan twintigjarig verblijf in Indië, repatriëerde, en dat, nu haar oudste dochter zich reeds, voor de voltooïng harer opvoeding, in Europa bevond. "'t Is toch heel natuurlijk, dat mevrouw Reewald Fientje gaat halen." "Meneer kan niet weg van zijn zaken. De man is ook te veel op-en-d'op Indischman, tè Oostersch in hart en nieren, om zich aan Westersche toestanden te kunnen gewennen." "Bovendien, er zijn nog twee kinderen; de Reewalds hebben nooit met geld gegooid; als ie de passage niet van staatswege of van de eene of andere maatschappij
[142:]
betaald krijgt, kom je er zoo gauw niet toe om met je heele familie eventjes over te gaan." "Dat de kinderen een Indischen vader hebben, scheelt ook veel, dat geeft ze altijd meer weerstands-vermogen. Ze zijn flink en goed uit de kluiten gewassen; ze kunnen dus best hier blijven. 't Ligt dus voor de hand, dat Papa met de jongsten achterblijft." Zulke woorden van pais en vree, door de meer bezadigden gesproken, versterkten de op praatjes belusten nog in hun overtuiging, dat er iets heel bizonders moest zijn. Juist, als iets zoo heel gewoon leek, zat er iets achter, dat zou je altijd zien. En dan ook - mevrouw Reewald was zoo van den een en dag op den anderen afgereisd, zonder van iemand afscheid te hebben genomen; ze had niet eens, de voorschriften der Indische maatschappij volgende, haar vertrek in de couranten aangekondigd. Dat deed toch iedereen, met opgave van den avond, waarop men thuis zou blijven om zijn vrienden en kennissen in de gelegenheid te stellen, een laatsten handdruk te wisselen. Het ging toch niet aan, om zoo maar te verdwijnen; doordat niemand er iets van geweten had, was er ook niemand aan de boot geweest om haar uitgeleide te doen. Zoo'n stille uitvaart, zoo stiekempies uitknijpen, 'm smeren, gelijk de verontwaardigden en lichtgeraakten 't uitdrukten, was toch geheel tegen de traditie in.
[143:]
Zoo vaak er iemand per mail wegging, werd hij toch weggebracht. 's Morgens vroeg opstaan, met een wagen naar den Oedjong rijden, met een tambangan naar de boot roeien, daar ontbijten, een glas champagne op de goede reis drinken, the last bumper of farewell - dat hoorde er bij. En behalve die officiëele plechtigheden, waren er toch altijd eenige vormen van meer intiemen aard in acht te nemen. Men vertelde zijn kennissen toch, waaróm men wegging; dezen konden het dan weer aan belangstellenden meedeel en - en de achterblijvenden hadden dan tevens een gelegenheid om wat mee te geven voor de familie in 't vaderland. In Soerabaïa is men op dat punt nog vasthoudender aan de oude gebruiken dan in Batavia. De meest bescheiden en vragen den repatriëerende een bezoek bij hun familie af te leggen, of een brief en portretten persoonlijk af te geven. Degenen, die zich minder geneeren of intiemer zijn, sturen pakjes om mee te nemen. Soms van delicaten aard, b.v. een vlecht of frontje dat verkleurd is en dat in Holland beter te veranderen is; ook wel een horloge ter reparatie. Eindelijk zijn er menschen, die van elke gelegenheid gebruik maken om anderen lastig te vallen en dezulken, die er niets in zien, betrekkelijk onbekenden groote kisten ter bezorging mee te geven, voelen zich
[144:]
natuurlijk 't meest gekrenkt als een kans hun ontglipt. Nu scheen het wel, alsof heel Soerabaïa een speciale missie, alleen door mevrouw Reewald uit te voeren, in Holland had, en alsof haar aftrekken met stille trom, door sommigen ook als een vertrek met de Noorderzon bestempeld, voor allen een koopje was. Het vervelendste was natuurlijk, dat meneer Reewald er zich niet over uitliet; zijn stilzwijgen was zóó omineus, dat men er onwillekeurig 't ergste uit meende te moeten afleiden. "Zeker met den een of ander gesnapt?" hield een spitsvondige dame voor de meest voor de hand liggende oplossing. "Kan zijn!" "Wie weet!" Eenigen gingen er op in, doch de verklaring was niet populiar genoeg om stand te houden. Dat was niets voor mevrouw Reewald; zelfs in haar besten tijd, toen zij erg in den smaak viel, was Corrie altijd heel voorzichtig geweest. Iemand, wier maag meer eischen had dan heur hart! Bovendien, dan zou men 't toch gehoord hebben. Zoo iets lekt natuurlijk uit. De eenvoudigste oplossing was nog een plotseling opgekomen ziekte, een aanval van razernij, een abces, waarvoor ze in Europa geöpereerd moest worden Maar dan zou haar huisdokter er toch wel iets van af weten, en zijn vrouw van zelf ook, en 't was
[145:]
juist de dokter's vrouw geweest, die de kat de bel had aangebonden en 't eerst haar verontwaardiging had gelucht. Er waren er natuurlijk ook, die hem van 't een of ander verdachten; en die Corrie's verdwijnen aan een ontdekking van eenige afwijking, van moreel en of physieken aard, bij haar man toeschreven. Doch ook dit werd tegengesproken; Corrie was te verstandig om zoo alle vormen uit 't oog te verliezen en alle etiquette te veronachtzamen. Zoo ze werkelijk 't een of ander bij haar man zou hebben geconstateerd, dat een verdere samenleving minder gewenscht zou maken, dan zou zij er wel iets op hebben gevonden. Hun huis was groot genoeg, bood overvloedig ruimte voor scheiding van tafel en bed. Och! en Corrie was er de vrouw niet naar om haar man zoo te controleeren; iedereen wist, dat ze niet uit liefde was getrouwd; van jaloerschheid was dus geen sprake. Integendeel, als ze hem op ontrouw, in welken vorm ook, betrapt had, zou ze er voor zich zelve munt uit geslagen hebben. Terwijl nu Een dame als mevrouw Reewald ging toch maar niet zoo weg - zonder er iemand iets van gezegd te hebben, zonder,haar kinderen mee te nemen, zonder boodschappen te doen!
[146:]
Dit laatste feit vooral was een hoogst verzwarende omstandigheid. Het eerste, wat een dame doet, die op reis gaat, is zich allerlei dingen, noodige en onnoodige, aan te schaffen. Al weet ze vooruit dat ze, voor veel minder geld, veel betere waar krijgt daar - waar ze naar toe gaat, toch koopt ze van allerlei. Dat is nu eenmaal vrouwen-aard! En daar mevrouw Reewald geenszins als boven vrouwelijke zwakheden verheven bekend stond, beschouwde men dit algemeen als een veeg teeken. Haar kennissen ruïneerden zich met allerlei inkoopen te doen in toko's, die zij begunstigde, en informeerden dan, als terloops, of mevrouw Reewald veel gekocht had of groote bestellingen had gedaan? - Maar steeds luidde 't antwoord, dat men niet de eer had genoten mevrouw, vóór haar vertrek, bij zich te zien en dat mevrouw, bij een vorige gelegenheid, ook niets gezegd had van naar Holland te gaan. Als de een of ander - op de Simpangsche societeit, waar Reewald een enkelen keer kwam, schijnbaar onbevangen vroeg: "Zeg, kerel, is 't waar, dat je vrouw naar Europa is en dat 't zoo plotseling opgekomen is?" antwoordde hij, met zijn gewone phlegma: Ja, ze is naar Holland." "Voor lang?"
[147:]
"Dat kan ik niet zeggen." "En heb-je zelf ook plannen in die richting?" "Op 't oogenblik niet. Ik heb nog twee kinderen thuis." Voor Coba en Piet was 't een goede tijd, vooral toen Mama pas weg was. De arme, lieve schapen werden telkens en door iedereen uitgevraagd, en dan kwam van zelf 't gesprek op Mama. Coba liet niet genoeg los en Piet tè veel. "Nee, wij wisten 't niet vooruit. Ma ging in eens," was alles, wat 't meisje zei. Piet deed allerlei verhalen. "Ma is suikertjes gaan halen voor Piet. Ma zegt - veel lekkerder in Holland. - Piet vindt wel een beetje lekker leuk zonder Mama; Papa bederft Piet nu zoo! - Nou, en Mama komt toch natuurlijk gauw terug, een weekje of zoo. Kan toch niet zonder zijn Pietermannetje! - "En Ma moet toch naar Fientje. Komt een dikke brief van... en Pa wordt boos der om en Mama net zoo goed." Telkens, als Plet vertelde van dien brief van zijn oudste zuster, waarom Pa boos werd en Ma net zoo goed, meende men een licht in de duisternis te bespeuren. God! God! dat zou iets zijn! Een meisje van zestien jaar! 't Was dan toch om die geschiedenis met dien Flip, dat ze weg was gegaan!
[148:]
Mevrouw Reewald had er geen geheim van gemaakt, dat ze den omgang van haar dochter met dien Flip heel onaangenaam vond en dat ze haar, om er een einde aan te maken, zoo gauw mogelijk naar Europa had gestuurd. Maar, als zoo iets er nu achter zat, was het toch te gauw geweest en zou mevrouw Reewald zich Ieelijk in den vinger hebben gesneden. Er werd gepraat, gepraat, gepraat! Nooit was het mooi genoeg, steeds werd er bij verzonnen. 't Ergste was, dat er zoo weinig eenheid in de verhalen was, zoodat er minstens eenige van - bezijden de waarheid moesten zijn. En in die maatschappij van rassenverschil en rassenhaat en op dien vulcanischen bodem, scheen het niemand in te vallen, dat het heel eenvoudig een uitbarsting was geweest van lang ingehouden toorn, een gisting van twee stroomingen van heterogene bestanddeelen - die zich nooit geheel verbonden hadden... of wel enkel het in vervullingkomen van het Engelsche spreekwoord - even a worm will turn! Reewald had lang genoeg, als de mindere, geschikt, geplooid; nu was het uit! Evenals de kleinste schok voldoende is om een geladen bom te doen ontploffen, evenals de druppel het vat doet overloopen, 't laatste haartje den rug van
[149:]
den kameel doet breken, was Corrie's vertoon van slecht humeur en verachting dien ochtend - voldoende geweest om van haar volgzamen, gedweeën huisslaaf, een tyran te maken. En niettegenstaande zij hem altijd als een non valeur had beschouwd en zijn opinie, over wat ook, bij haar nooit het minste gewicht in de schaal had gelegd, zoo was ze, op dien noodlottigen middag, toen hij zich in zijn ware gedaante aan haar had gëopenbaard, zoodanig onder zijn suggestie gekomen, dat ze, behalve dat eene vruchtelooze bezoek bij den advocaat, geen enkelen stap meer had durven doen om haar lot te ontgaan. Zulk een kracht ging er van hem uit, dat de hare er door verlamd werd. Hij had haar dien dag nog gegeven om haar koffers te pakken ,en had hàar den volgenden ochtend, na een kort afscheid van haar kinderen, zelf naar de kustboot bracht, die haar naar Batavia zou voeren. Naderhand haatte ze zich zelve om haar lafheid - maar toen wist ze even goed als op het oogenblik zelf, dat elk verzet harerzijds volkomen nutteloos zou zijn. Toch begreep ze later niet, hoe ze zoo gelaten van haar jongen, eigenlijk het eenige wezen, dat ze echt liefhad, had kunnen weggaan. Had ze werkelijk zoo weinig hart, of was 't de angst voor haar man geweest, die elk ander gevoel in haar gedood had?
inhoud | vorige pagina | volgende pagina