doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Thèrèse Hoven: Vervreemd. Indische roman
Amersfoort: Valkhoff & Co, 1906


[169:]

HOOFDSTUK II.
't Einde der lange reis.

De reis verliep gewoon - gelijk alle mail en andere reizen tegenwoordig verloopen.
Na Padang stopte de boot heelemaal niet tot Aden, waar de meeste passagiers niet eens aan wal gingen en waar slechts enkelen zich door de kooplui in struisveeren en Indische curiositeiten lieten bedotten.
Mevrouw Reewald bedacht op eens, dat haar familie in Holland zeker wel verwonderd zou zijn, dat ze niet met allerlei moois aan kwam, volgens de oude gewoonte der thuisvarenden.
Daar ze in geen twintig jaar in Europa was geweest, besefte ze niet. hoe ook deze eigenaardigheid, door den nivelleerenden tijdgeest, zoo goed als verloren is gegaan, omdat men alles overal krijgen kan.
Japansch lakwerk en porcelein, Chineesche zijde, doosjes en bakjes van Britsch-Indisch maaksel, ingelegd sandelhout, gedreven zilver; echte Mandarijnsche

[170:]

puntjes-gember; prima-prima Chineesche thee, alles, waar men vroeger de oogen der achterblijvenden mee verbaasde en hun magen mee verkwikte, is nu zeker in elke groote stad en in bijna elke kleine plaats te krijgen.
Mevrouw Reewald riep de hulp van juffrouw Baarsma in. "U moet weten, dat ik zoo vreeselijk overhaast ben afgereisd, dat ik nergens tijd voor had en zeker niet om cadeautjes uit te zoeken. En men kan toch niet met leege handen aankomen. In Holland denken ze zeker nog altijd, dat iedereen, die uit Indië komt, per se schatrijk moet zijn."
"Het ergste vind ik altijd," merkte juffrouw Baarsma lachend op, "dat iedereen maar een prulletje krijgt en al die prullen samen toch nog zoo oploopen."
"Dat is zeker, eigenlijk is het geld verknoeien en versnipperen en toch kan men er niet buiten. Gelooft u, dat ze nog om veeren geven in Holland?"
"Nu, ik zou het u haast niet aanraden; men koopt ze tegenwoordig zoo goedkoop en 't is zoo'n modeartikel geworden. Laatst schreef een van mijn zusters mij, dat lichte en gekleurde hoeden, met bloemen en tule gegarneerd, dezen zomer zóó algemeen gedragen werden, dat men haast geen degelijken hoed meer zag. Ik voor mij, vind een zwart strooien hoed met zwarte krulveeren altijd het mooiste, en u?"
"Ik ben er te lang uit om daarin een Europeesch oordeel te hebben," zuchtte mevrouw Reewald. "Daarom

[171:]

alleen zou ik het prettig vinden weer eens in de beschaafde wereld terug te komen."
juffrouw Baarsma kon niet nalaten bij zich zelf op te merken, dat de spreekster, met de beschaafde wereld, eigenlijk het centrum der modewereld bedoelde, en ook, dat als de repatrieërenden er zóó over dachten en als ze niet met inniger gevoelens dan mevrouw Reewald terugkwamen, ze al heel weinig te verwachten hadden. Tenminste zoo het gezegde - liefde wekt liefde - van kracht was.
"Dus geen veeren?" hernam Corrie het gesprek, "wat dan?"
Er lag iets pruilerigs - kinderachtigs in haar toon, dat slecht paste bij haar veertig jaar en dat haar niet flatteerde.
"Wel - als ik u was, zou ik een paar dagen in Parijs blijven; in alle groote magazijnen is er een afdeeling van Chinoiseries, zooals de buiten-Europeesche snuisterijen en producten collectief genoemd worden. Daar heeft u keus genoeg."
"Maar zeker peper-peper," zuchtte mevrouw Reewald, die, nu ze voor eigen rekening uit was, veel aanleg toonde de oud vaderlandsche deugd, van op den penning zestien te zijn, uit te oefenen. Ze wist nog wel niet welke schikking haar man met haar maken zou, maar in elk geval voorzag ze toch wel, dat hij haar een vast maandgeld zou toekennen, en

[172:]

hoe meer zij daarvan voor anderen uitgaf, des te minder zij voor haar dierbaar ikje zou overhouden. En wat juffrouw Baarsma gezegd had, was volkomen juist; zelfs al zou iedereen slechts een prulletje krijgen, zouden die prulletjes met elkander toch een heele som vertegenwoordigen.
Als ze eens met de traditie brak en zonder cadeautjes aankwam?
Als ze in haar treurige omstandigheden eens een aanleiding vond, om de koorden van haar beurs heel strak toe te halen?
Gedurende haar geheele terugreis had ze zich zelve het vraagstuk gesteld, hoe ze haar terugkomst zou verklaren.
Zou ze zich triomphantelijk als de rijke koopmansvrouw voordoen, die voor een snoepreisje naar Europa kwam om haar kind te bezoeken?
Of zou ze als de beleedigde onschuld, als het offer van mannelijke tyrannie, poseeren?
In het laatste geval zouden ze allen medelijden met haar hebben en zou iedereen zich beijveren om lief en aardig voor haar te zijn.
Ze zouden haar gastvrij ontvangen en daarvoor niets terugvragen - er zou dan geen questie van geschenken zijn.
Ofschoon... Corrie trok een bedenkelijk gezicht en vond, dat ze toch maar niet te veel op die teedere gevoelens en royale gezindheid moest rekenen.

[173:]

Was het tegendeel niet meestal waar te nemen?
Werden degenen, die zegevierend, met vliegende vanen, uit 's levens arena te voorschijn kwamen, ook niet meestal met wapperende wimpels en neergelaten bruggen - door de hoofddeur binnen gehaald, terwijl de verslagenen al blij mochten zijn, zoo er een zijdeurtje voor hen op een kier werd gezet?
En Corrie constateerde bij zich zelf het verlangen van liever benijd dan beklaagd te worden.
Ze vond zich zelf veel beter geschikt om als een overwinnende dan als een overwonnene terug te komen.
En daarom besloot ze maar zich groot te houden, erg over haar geluk en vooral over haar weelde uit te weiden en, in 's hemels naam, in Parijs maar een hoeveelheid aardigheidjes, koloniale souvenirs, in te slaan en haar familie daarmee zand in de oogen te strooien.
Het jeter du poudre aux jeux-systeem was wel oud, en versleten, maar het was toch altijd nog wel te gebruiken.
En, toen ze eenmaal haar plan had vastgesteld en er zich bij neer had gelegd op de zwakke zijde van het menschelijke karakter te speculeeren, besloot ze, ook in haar uiterlijk de welvarende dame uit te hangen.
Ze wilde zich in, Parijs wat moderniseeren: zich een paar costuums aanschaffen, gemaakt op het allernieuwste corset, want de roep van den alwil van het tegen

[174:]

woordige keurs, dat niet alleen de vormen der japonnen, doch ook die der draagsters regelt, was zelfs tot Soerabaia doorgedrongen - en mevrouw Reewald wist heel goed, dat om in onze dagen voor vol te worden aangezien, een vrouw haar natuurlijke charmes naar den vorm van het corset moest veranderen.
Ze zou zich ook bij een haar-kunstenaar vervoegen, alvorens naar de modiste te gaan, ten einde zoo up-to-date mogelijk in den kring harer familie-leden en verwanten terug te keeren.
Terwijl ze, in Parijs zijnde, 't een en ander in practijk bracht, kon ze niet nalaten haar eigen intellect en aanpassings-vermogen te waardeeren en te prijzen.
De intense overtuiging van haar eigen meerderheid, en het groote gevoel van zelf-genoegzaamheid, die ze in den strijd met haar man eenigszins verloren had, waren langzamerhand teruggekomen en toen ze, verjongd en verfraaid, en daardoor in haar eigenliefde gestreeld - zich in de Parijsche hotel-kamer in den grooten spiegel bekeek en daarbij den trotschen blik harer oogen waarnam, zei ze onwillekeurig: "Als ik hem nu hier had, zou ik hem wel klein krijgen. Nu zou hij het niet wagen mij weg te sturen."
Die ellendige gedachte kwam opeens haar geluksstemming verstoren.
Jammer toch, ze begon juist weer schik in zichzelf te krijgen en nu was 't natuurlijk weer uit.

[175:]

Ze was toch een stumper. Waarmee had ze zoo iets verdiend? Een vrouw als zij! Ja, God, zonder ijdel te zijn, en daar was ze heusch te verstandig voor, moest zich dan toch wel bekennen, dat ze er zijn mocht.
Als ze zich zelf nu vergeleek bij al de Europeesche vrouwen, die aan boord waren, en bij die in Indië,- dan mocht ze toch gerust zeggen, dat zij het er - kranig af had gebracht.
juffrouw Baarsma, die zeker veel jonger was, ging toch ook voor gezondheids-redenen terug; vermoedelijk was het berri-berri, haar beenen weigerden soms allen dienst. En zij kon wat flink loopen.
In Parijs had ze heel wat afgesjouwd - en dan met al die trappen in de groote magazijnen, dat was ze in Indië toch ook niet gewend geweest; het was tusschenbeide een heele klim en ze had altijd te laat aan de lift gedacht.
Toen ze goed en wel in den trein naar den Haag zat, begon ze op eens sterk aan Fientje te denken… en ook naar haar te verlangen. Die openbaring van moederlijke teederheid kwam, wel is waar, niet te vroeg, maar toch ook nog niet te laat.
Ze begon ook naar tijding van huis te verlangen; uit den aard der zaak had ze, sedert haar vertrek uit Soerabaia, niets van haar man en kinderen gehoord.
Zij zelve had, alleen uit Parijs eenige prentkaarten aan Coba en Piet gestuurd.

[176:]

Ze zou natuurlijk eerst eens afwachten, wat Reewald zou doen. Tijdens haar verblijf in de mooie, vroolijke wereld-stad, toen alles zoo prettig en zonnig leek en ze zich zelf uit een physiek en mondain oogpunt zoo bizonder meeviel, trachtte ze zich te overreden, dat het zoo erg niet was en dat het 't beste zou zijn, als ze maar net deed, alsof er niets gebeurd was.
Ze maakte herhaaldelijk een aardig episteltje op, waarin ze spelenderwijze haar man zou beknorren over zijn stoutheid!
Corrie voelde zich, in de dronkenmakende lucht van Parijs, zóó jong-jong, dat ze zich soms een bakvischje waande.
Ze trok lieve lipjes tegen haar ondeugend mannetje. Ze wierp hem guitige blikken toe; ze hield haar kopje scheef, zoodat haar onderkinnetje een derde wangetje vormde!
Jammer maar, dat haar man, op wien al die teedere aanvalletjes gemunt waren, er niets van merkte -
jammer.. .. of gelukkig?
Want, niettegenstaande het succes, dat zij er zich van voorstelde, had het even goed kunnen zijn, dat hij die retour de jeunesse - met de onbeleefdheid van een nuchteren zakenman, misselijke aanstellerij zou hebben genoemd.
Naarmate zij het einde van haar langen tocht naderde,

[177:]

ze was net vijf weken onderweg geweest; begon de nieuwsgierigheid de overhand te krijgen.
Wat Reewald en Coba wel aan Fientje geschreven hadden?
Ze wist eigenlijk niet of hij zijn kind dikwijls schreef, maar nu had hij het toch zeker gedaan en Coba misschien ook wel.
Ze was er toch heusch benieuwd naar, en haar eerste vraag, na de omhelzing aan het station, was dan ook:
"Wel Fientje, goede berichten van thuis?"
Waarop de jonge dame heel kalm antwoordde;
"Van ochtend heb ik nog een brief van Flip gehad, en hij schrijf: "toch gemeen van je Ma, hoor Pien, om zoo weg te gaan - zonder mij te laten weten."
"Maar kind - wat is dat nu voor nonsens? Alsof ik 't aan alle kwajongens in Soerabaia moest laten weten, dat ik naar Europa ging, en bovendien…
"Niks te bovendienen!" viel het strjjdhaftige dochtertje brutaal in. "Flip is der heelemaal gepiqueerd over en hij schrijf: "Nou Pien, als daar niks achter zit, is mijn naam niet Flip." - Ma kan zelf lezen, is een schande van de wereld."
"Foei - hoe kun-je nu toch zoo wezen, Fientje? In plaats van blij te zijn, dat je je Moeder terugziet, praat-je aldoor o,ver dien jongen. Je vindt het toch wel heerlijk, dat Mama weer bij je is?"

[178:]

"Zou natuurlijk veel heerlijker vinden als 't Flip was," bromde Fientje.
"Je verdiende eigenlijk een rammeling," riep mevrouw Reewald, driftig uit.
De volstrekt niet teedere moeder was verontwaardigd over de negatieve teederheid van haar dochter.
"Pas ziet u mij, of u praat van een rammeling en dan wil u nog, dat ik blij ben," merkte ze kalm op.
"Malle meid," hernam mevrouw Reewald, lachend.
"Je weet toch wel, dat Mama 't zoo niet bedoelt."
"Ma zegt toch!"
"Nu - ja maar je begrijpt toch wel, dat ik je, hier aan 't station, voor al die menschen, geen rammeling zou geven. Hoe vind-je 't hier toch, anders dan in Indië, ja? Mooie toiletjes dragen de Hollandsche dames. En hoe vind-je je moeder?"
En, met een coquet lachen tegen haar eigen beeld, zette mevrouw Reewald haar Parijschen hoed nog eens recht, voor den spiegel in het dames-salon, waar tante Dora, die mee naar het station was gekomen, moeder en dochter even alleen had gelaten, terwijl zij voor de bagage zorgde.
Vóór Fientje tijd had gehad zich over het uitzien en het toilet harer moeder te uiten, was tante weer teruggekeerd.
"De koffers zijn er; een man is er mee naar beneden; als jelui dus mee wilt gaan…

[179:]

Mama nam schertsend Fientje's arm; "ik moet nu op jou steunen - ja, kind?"
Fientje maakte zich los. "Veel te warm, hoor! Nu moet u toch eens goed opletten, ja, Ma? 't Is waarachtig waar; Holland is zoo warm - je hebt er veel meer last van dan in Indië. O! Ma, u weet niet - wat een gek land Holland toch is, alles verkeerd."
"Ben-je nu al wat beter gewend, kind? En, Dora, wat zeg-je van mijn meisje? Vind-je, dat ze op mij lijkt, toen ik haar leeftijd had?"
"Maar Cor, denk toch eens even; toen jij zestien was, was ik nog een kind…
"Nou, die is goed, die kunt u in uw zak steken, ja, Ma," riep Fientje, proestende, uit. "Die tante Dora kan zoo raak zeggen, ja?"
"Dat was heelemaal mijn bedoeling niet, Fientje. Je moet niet dadelijk zoo'n verkeerde uitlegging aan alles geven."
Mama had al een paar keer gewenkt, toen nam ze Fientje's gezicht tusschen haar handen en er een kus op drukkende, zei ze: "Nu, tante Dora, niet zoo streng zijn vandaag, mijn meisje is nog wat overstuur van de ontmoeting met haar moedertje, is 't niet kind?"
"Heelemaal niet," beweerde Fientje, zich gemakkelijk neervlijende in een hoekje der viligante, waarin deze tentoonspreiding van moederlijke aanhankelijkheid had plaats gehad.

[180:]

Corrie wendde zich tot haar zuster: "En hoe hebben jelui het?"
"O! goed - dank-je."
"Ik zou je niet herkend hebben. Ze praten nu zoo, dat Indië oud maakt, maar in Holland worden de menschen er ook niet jonger op. En wat draag je je haar ouderwetsch. Waarom doe-je dat? Gunst, je ziet er heelemaal zoo oude jufferachtig uit… met dat zwarte manteltje en dat eenvoudige matelootje."
"Maar, Corrie-lief, ik ben toch een oude juffer - waarom zou ik dat willen maskeeren?"
"Wel, een vrouw dient er toch zoo voordeelig mogelijk uit te zien. Hè, je hadt de dames en de winkels in Parijs moeten zien. Beeldig!"
"Ik zou ook wel eens naar Parijs willen of naar Brussel. In de vacantie had ik zoo graag een reisje gemaakt - maar de tantes wilden niet, zoo flauw toch."
"Hé, en ik dacht, dat jelui er anders eiken zomer eens op uit gingen?"
Dora kreeg een kleur! Geen jong-maagdelijk perzikblosje, maar een paarsachtig grof rood...
Ze kon toch niet zeggen, dat ze het om twee redenen gelaten hadden, ten eerste omdat ze haar zomerreisje altijd, voor 't grootste gedeelte, bekostigd hadden, van de opbrengst harer privaat-lessen, en dat ze deze extra-inkomsten, sedert Fientje bij haar in huis was,

[181:]

hadden moeten opgeven, daar ze haar vrije uurtjes aan haar nichtje moesten wijden. Ook van vertaalwerk, waar ze anders nog wel een aardig duitje mee verdienden, was niets gekomen.
En dan - hoeveel zin ze ook hadden in een reisje, zoo wisten ze niet goed wat met Fientje aan te vangen.
Zij was er 't kind niet naar, zich goedschiks bij andere familie-leden te laten uitbesteden, en eigenlijk had ook geen der tantes aangeboden het onbekende nichtje te logeeren te hebben. Den vader kenden ze geen van allen; de moeder had zich geheel van haar familieleden vervreemd, de belangstelling was dus niet bijster groot.
Als 't nu nog een kind was geweest van een jaar of zeven, acht; maar zoo'n meisje van zestien jaar, al zoo'n halve dame, en dan Indisch, met heel andere begrippen. Er was niet veel animo, en Fientje, die om haar heen, van schoolmeisjes en juffrouwen, telkens hoorde van uit de stad gaan, van reisjes naar Thüringen, den Hartz, 't Schwarzwald, naar Zwiterland zelfs, had er heel erg om gezanikt.
"U ging toch anders ook - waarom nu niet? Ik zou het zoo dol vinden."
"ja, maar Fientje, je zegt dat nu wel, maar zoo'n reisje kost een hand vol geld. Ik weet niet of je Papa dat wel goed zou vinden."

[182:]

"Inviteert u mij dan," was Fientje's voorslag geweest, waar de tantes echter niet op in waren gegaan.
"Zoo kaal toch, hebben niet eens voor haar eigen nichtje over," had Fientje gedacht.
De vacantie was voor geen van allen heel prettig geweest; tante Marie was de eenige, die Fientje had gevraagd. Ze was, met man en kinderen, in Zandvoort en Fientje had er een week bij hen doorgebracht, maar ze had het heel slecht getroffen met het weer en had het bovendien erg saai gevonden. Tante Marie's meisjes waren zulke echte lees-kinderen, die altijd met een boek zaten, niets voor Fientje, die heelemaal niet van lezen hield.
En nu was de vacantie juist om en hoopte Fientje, dat Mama toch maar met haar op reis zou gaan; die school kwam er niet op aan. Ze werd toch niet knap en ze had nu toch wel zoo'n beetje van alles gehoord om er over te kunnen meepraten; dat vond Fientje het voornaamste.


inhoud | vorige pagina | volgende pagina