Thèrèse Hoven: Vervreemd. Indische roman Amersfoort: Valkhoff & Co, 1906
[212:]
HOOFDSTUK V. Een Ontrouwe.
Nog vóór het seizoen in Scheveningen afgeloopen was, had mevrouw Reewald reeds kamers in den Haag genomen; gelijk de meeste Indisch-gasten met verlof, was ze ongedurig en had ze nergens lang rust. Ze had eigenlijk wel een reisje willen doen; 't liefst naar een groote stad, omdat 't daar vroolijker was en ze, vóór alles, behoefte had aan vroolijkheid; maar ze zat met Fientje. Ten eerste vond ze het een bezwarende omstandigheid, zoo iets als surcroît de bagage, om met zulk een groote dochter te reizen. En dan, Fientje kende haar talen zoo slecht, wist er eigenlijk niets van; ze zou op reis dus of alles vragen, hetgeen heel lastig, of onderweg niets opletten, ketgeen ergerlijk zou zijn. Ze had over Londen gedacht; in die groote wereldstad zou ze haar ellende zeker wel vergeten, maar Fientje kende geen Engelsch; ze had dollen lust om voor een
[213:]
paar weken naar Hamburg of Berlijn te gaan, doch Fientje sprak geen tien woorden Duitsch en haar Fransch was zóó vreeselijk, dat ze zich, in Parijs of Brussel, heusch over haar geschaamd zou hebben. En dan de questie van de dubbeltjes; Reewald liet haar, door zijn Chineeschen kassier, elke maand f 250 toezenden. Daar kon ze werkelijk geen extra'tjes van doen en zeker niet Fientje's reis betalen. Ze zou dus maar wachten, tot haar dochter met Kapitein Grootveld naar Indië zou zijn vertrokken. 't Ergste was, dat haar zusters, ofschoon ze eigenlijk niets goed met Fientje opschoten en er, van weerskanten, al heel weinig sympathie bestond, er zeer tegen waren, dat ze al zoo spoedig weer uit Holland zou weggaan. Ze bleven bij haar meening, dat het geld verknoeien was en dat zulk een kort verblijf in Europa haar niet het minste goed zou gedaan hebben. Ook deden ze dikwijls lastige vragen omtrent Corrie's eigen plannen, waarop zij steeds ontwijkend antwoordde. Zij kon er maar niet toe komen om haar familie te vertellen wat er gebeurd was en welke de onmiddellijke aanleiding tot haar reis naar Europa was. Alleen met haar nieuwe geestverwanten sprak zij er over, doch dan nog steeds in bedekte termen; zij deed zich aan haar voor als het slachtoffer van mannelijke overheersching en van de onbillijkheid en partijdigheid
[214:]
der wetten, en als zoodanig ondervond zij veel medegevoel bij de dames, die voor het meerendeel teleurgestelden en verongelijkten waren. Of de fout van het mislukken van haar leven nu inderdaad bij de mannetjes lag, vroegen ze zich niet af; - evenmin als ze zich in mevrouw Reewald's geval verdiepten. Het was haar, de verongelijkte gade, een soort van wellust zich over haar man te beklagen en zijn zonde tegenover haar te vergrooten; maar ze schroomde toch er kalm en eenvoudig in haar familiekring over te spreken. Er was te weinig gebeurd - om zulk een groote verwijdering te motiveeren - ze vreesde niet geloofd te zullen worden. En dan ook, voor zoover ze kon nagaan, had Reewald, van zijn kant, de zaak ook stil gehouden. In zijn zeldzame brieven aan Fientje noemde hij haar altijd met eerbied; zij zelve had nog steeds niets van hem gehoord. Coba schreef haar een enkelen keer, doch zoo gewoon mogelijk. Er was een oude tante van Papa in huis - een echte Nonna. "Nu ver-indischen ze heelemaal," had Corrie bij zich zelve opgemerkt. "Nu wordt 't een echte Sinjo-boel, ik dank God, dat ik er uit ben." Die dankbaarheid jegens 't Opperwezen bleek toch niet zoo verbazend groot te zijn en zeker niet van een
[215:]
verblijdenden aard, want zonder dat ze er zich rekenschap van gaf, barstte ze in tranen uit. - Golden die tranen haar: Paradise Lost? En werd het glimlachje, waarmede ze zich zelf bespotte, misschien ook gedeeltelijk opgewekt door de gedachte aan een mogelijk Paradise Regained? Nog geheel onder den druk der haar aangedane vernedering, durfde Corrie niet aan een mogelijken terugkeer in de echtelijke woning denken... maar toch? - Dat niemand iets van het gebeurde af wist, gaf haar een groot gevoel van veiligheid en daarbij een zekerheid van optreden, die ze stellig niet zou gehad hebben, als ze slechts had kunnen vermoeden, dat haar familie er wel van op de hoogte was. En toch was dit wel degelijk het geval, want zonder telephoon en zonder Marconi-grammen en zonder geesten en zonder vogeltjes om ze over te brengen worden de gesprekken, in Indië gevoerd, en de meeningen, in Indië gëuit, in het lieve vaderland opgevangen en meestal verliezen ze er niet bij. Hetgeen Soerabaia dacht... hardop dacht - als altijd, werd al heel spoedig in Holland verspreid. Een dame schreef er iets van in een verjaarsbrief aan haar zuster; een andere maakte er terloops melding van in haar wekelijksch epistel aan de familie in patria. Een derde vertelde 't aan een zee-officier, die op 't punt was van thuis te varen.
[216:]
En zoo kwamen de berichten van haar plotseling vertrek en de vermoedelijke reden er van, langzamerhand in Corrie's omgeving terecht, en werd er om haar heen druk over gesproken, zonder dat zij het hoorde of ook maar vermoedde. Zij was geheel onbevangen en sprak enkel maar vaag over den duur van haar verblijf in Europa, omdat zij er werkelijk niets van af wist. Zij zelve beschouwde zich aldoor nog als verlofgangster, en het zich vreemd voelen in haar eigen land, schreef zij grootendeels daaraan toe, zonder zich af te vragen of zij het gevolg niet met de oorzaak verwarde en of niet veeleer die vervreemding maakte, dat zij er zich niet thuis voelde? Veel dacht zij er niet over na; zooveel mogelijk deed zij haar best om kalm en zonder aandoeningen te leven, niet beseffende dat de reactie, na zulk een schijn rust, onvermijdelijk is. Bovendien, men kan zich, in de volle menschenmaatschappij, niet zóó verbergen, dat men voor de buitenwereld ontoegankelijk, is. Ze had zich, na haar vertrek, geheel van Soerabaia vrijgemaakt, en in den Haag vermeed zij het Indische; kennissen te maken of de haar, van vroeger bekende, Indisch-gasten op te zoeken. En daar had ze op eens een brief van Kapitein Grootveld gekregen, waarin deze haar zijn komst aan
[217:]
kondigde om eens samen te praten en ook eens te spreken over Fientje's eventueelen terugkeer, waar hij zich zeer stellig tegen verklaarde. Mevrouw Reewald had, bij het ontvangen van dit schrijven, gezucht, maar ze had het toch niet raadzaam gevonden hem belet te geven. Trouwens, om de waarheid getrouw te blijven, moest zij erkennen, dat dit bezoek wel te verwachten was. Coba had haar eenige weken te voren geschreven, dat de Kapitein bij Papa op kantoor was geweest en dat Papa hem toen mee naar huis had gebracht. Bij die gelegenheid scheen hij over haar gesproken te hebben, tenminste Coba had er bij gevoegd: "Kapitein Grootveld vertelde, dat hij bij u zou gaan en toen zei Piet - "en wil Kapitein als-je-blieft zeggen - dat Piet duizend boos is, om Mama maar wegblijft en geen suikertjes stuurt en ook geen spoor." - Mevrouw Reewald had er om geglimlacht. - Kapitein Grootveld had haar kinderen gezien, was in haar huis geweest, had er over de afwezige huisvrouw gesproken Ze was toch benieuwd om alles eens van hem te vernemen, vooral ook wat Reewald had gezegd. Zoo'n koppige Sinjo toch! Nog steeds had hij niets van zich doen hooren. Aan den eenen kant verlangde ze dus naar het bezoek van den Kapitein, maar aan den anderen kant zag ze
[218:]
er vreeselijk tegen op - juist omdat hij zoo alles wist. En hij kende haar zoo goed Corrie bloosde! Indertijd was hij een harer trouwe bewonderaars geweest en had hij haar zelfs ten huwelijk gevraagd. Ze had hem natuurlijk niet aangenomen. Ze was toen nog jong en frisch genoeg om een grooter prijs uit de huwelijkssloterij te kunnen verwachten dan een Kapitein van de Koopvaardij. - Of ze, après tout, beter had gedaan hem aan te nemen en of ze als mevrouw Grootveld gelukkiger zou zijn geweest dan als mevrouw Reewald? Ze bloosde op nieuw en ditmaal veel intenser dan den eersten keer. Als Kapitein Grootveld, na zooveel jaren, zijn aanzoek nog eens herhaalde? Als het bleek, dat zijn gevoelens voor haar slechts gesluimerd hadden en weer ontwaakt waren, nu dat zij - feitelijk, weer vrij was? Hij was getrouwd, nu ja! Maar in het Patertje-langs-den-kant, waarin het moderne huwelijk gaandeweg ontaard is, zou dat geen bezwaar zijn. Kiezen, kiezen, kiezen, zoenen, zoenen, zoenen, scheiden, scheiden, scheiden! - 't Oud-Vaderlandsche rijmpje. was veel meer een huwelijks-zang geworden dan Vader Vondels bekende regelen:
[219:]
Er was genoeg van de schooljuffrouw in mevrouw Reewald over om er, uit 't hoofd, bij te citeeren:
Toen lachte ze; niemand zou van haar en Reewald ooit zeggen - dat hun zielen gloeiend aaneen waren gesmeed. 't Was dan ook gebleken, dat ze niet vast genoeg geschakeld waren om lief en leed samen te dragen. Kassian, haar goedige vent - hij had toch heusch wel verdriet gehad over Fientje's weggaan en zij had hem niet getroost, en Maar. .. daar had ze het nu niet over in haar overpeinzingen omtrent zichzelf en Kapitein Grootveld. Als hij in werkelijkheid nog iets voor haar voelde, dan zou hij gemakkelijk genoeg een scheiding kunnen krijgen en zij natuurlijk ook. En dan zouden ze met elkander kunnen trouwen. Dat vond men, tegenwoordig eerlijk en fatsoenlijk en beter dan elkander te bedriegen! Sedert ze vergaderingen bijwoonde en met gëavan
[220:]
ceerden in aanraking kwam, hoorde ze er dikwijls genoeg over. Als er twee menschen waren, die van elkander hielden en zich verbeeldden samen gelukkig te kunnen zijn, dan verwijderden ze eenvoudig de beletselen, die hun vereeniging in den weg stonden. De vrouw verliet haar man en kinderen, de man kondigde zijn vrouw aan - dat hij scheiden wilde en, na het wettelijke tijdsverloop, richtten ze een huishouden op en grondden ze een nieuw gezin. De strijdsters voor gelijke rechten ergerden er zich nog wel aan, dat de termijn voor wachten voor de vrouw zooveel langer was dan voor den man, doch daar deze bepaling op een verschil van inrichting van de mannelijke en vrouwelijke functies berustte en deze door de Natuur was ingesteld, konden zij er niemand aansprakelijk voor stellen. Het grootste verschil tusschen 't mannetje en 't wijfje is, per slot van rekening, dan toch door de Natuur gemaakt en haar wetten zijn onveranderlijk en onaantastbaar, zelfs voor feministen. - Mevrouw Reewald trachtte bij zich zelf na te gaan of ze ooit iets voor Kapitein Grootveld gevoeld had en hoeveel daar nog van over was, - zich suggereerende, dat dit het gevolg was van haar verlaten toestand en dat het Reewald's eigen schuld zou zijn, als ze ooit tot een tweede huwelijk zou besluiten.
[221:]
Verblind als zij was, beschouwde zij dit bouwen van luchtkasteel en, dit fantaseeren, niet als het uitvloeisel van haar niets doen, van haar onnatuurlijke positie, van 't feit - dat zij uit haar sfeer was gerukt, van haar equilibre was gegooid en een steunpunt zocht - doch zij trachtte zich in te praten, dat het heur hart was, dat in haar sprak! En ofschoon haar verbeelding eer traag dan levendig was, en zij volstrekt niet sentimenteel of romantisch was aangelegd, borduurde zij op dit thema voort en meende zij een voorgevoel te hebben, dat het aldus gebeuren zou... en gebeuren moest. Weer tooide ze zich met haar Parijsche veeren, ofschoon de temperatuur er zich slecht toe leende, en weer bekeek ze zich in den spiegel en weer constateerde ze bij zich zelf - dat ze er wezen mocht en dat een man zich nog heel gelukkig zou kunnen voelen met zulk een vrouw. - Ze zou hem nog dubbel en dwars waard zijn. Ze herlas zijn brief nog eens en meende, als een bakvischje dat haar eerste flirtation begint, van allerlei tusschen de regels te lezen. - Toen ze, in een helder oogenblik, even luisterde naar de stem van haar verstand, die haar influisterde, dat ze gek was en haar sarrend voorzong:
[222:]
schaamde ze zich, gedurende één seconde, maar legde die indiscrete stem terstond het zwijgen op, door te beweren, dat het niet meer dan natuurlijk was. Corrie was nooit een boekworm geweest of zelfs maar iemand, die veel las en zich in de vragen van den dag of in den vooruitgang der wetenschap verdiepte, maar ze wist dan toch wel iets van den bouwen de neigingen van het menschelijke lichaam af. Hetgeen ze er vroeger voor haar examen van had geleerd, had ze, deels door opgedane ervaring, deels door geputte wijsheid, aangevuld. - Zoo wist ze dan ook wel, dat het passie-gevoel bij de vrouw veel later ontwaakt dan bij' den man en het vreemde verschijnsel zich vaak voordoet, dat een vrouw meer verlangens voelt, naar mate zij ze minder opwekt. Aan de liefkoozingen van haar man had ze zich steeds met berusting onderworpen - nu miste zij ze - en nu betrapte zij er zich zelf telkens op, dat haar gedachten afdwaalden in richtingen, welke ze eertijds nooit genomen hadden. Was het alweer de ongewoonte van 't alleen-zijn, het ontbreken van huiselijke plichten en banden? Of was het eenvoudig hetzelfde verschijnsel, dat iemand, die anders een kleine eter is, bij het doen van een voorgeschreven hongerkuur doet snakken naar voedsel? Zooveel was zeker, dat de brief en het aanstaande bezoek van Kapitein Grootveld lang niet zooveel indruk op
[223:]
haar zouden hebben gemaakt, wanneer ze nog rustig bij haar man was geweest. Ze had zich nu dermate tot een toestand van zenuwachtige verwachting opgewonden, dat ze hem heusch niet alleen durfde ontvangen en Fientje had gevraagd bij haar te komen koffiedrinken. Ze ging te zeer in haar stemming op, om er ook maar iets belachelijks of abnormaals in te vinden, dat een moeder zich door haar dochter liet chaperoneeren, en dat terwijl Papa toch nog feitelijk de rechthebbende was. - De Kapitein had zijn bezoek tegen half twee aangekondigd en met klokslag maakte hij zijn opwachting. Corrie was teeder-aangedaan. Met bevende hand en zachte stem begroette ze haar gast: "God - Kapitein Grootveld, wie had dat gedacht, dat wij elkander zoo terug zouden zien?" Waarop zijn gelaat een groote verbazing uitdrukte, welke door haar voor heftige ontroering werd gehouden. Het oog ziet zoo gaarne, wat het hart hoopt! Terwijl de Kapitein plaats nam, Corrie had hem een zetel vlak naast den hare toegeschoven, had ze toch spijt, dat Fientje er bij was. Hoe had ze toch zoo dom kunnen zijn? En wat was 't in Indië toch gemakkelijk! Even zoo'n kind naar achter of naar buiten gestuurd. - Maar hier in Holland? Ze had maar twee kamers; in haar zitkamer ontving ze, en in haar slaapkamer
[224:]
werd overdag niet gestookt. En in die kou kon ze Fientje toch niet op straat sturen. Dan maar in eens flink. "Zeg Fientje, zou-je, nu je Kapitein Grootveld gezien hebt, maar niet naar de tantes teruggaan? Wij hebben zaken." Fientje trok de schouders op. Die Ma toch! "Ik heb ook zaken. Zeg nou - Kapitein, of u niet een pakje of zoo van Flip voor mij hebt? Verbeeld u, ik krijg enkel maar een briefkaart van hem, waarop hij schrijf: "Ik heb geen tijd voor een brief, zal alles wel aan kapitein Grootveld meegeven." - "Dat is nu al tien dagen geleden, ja! En ik hoor niets, ben natuurlijk als een dood zoo ongerust." "Ja kind, dat is een gekke historie... "Dat is het altijd geweest," viel mevrouw Reewald, nijdig, in. "Stil nou, Ma, ik wou hooren. Verlang toch zoo, ja?"- "Dat verlangen zul-je maar een beetje moeten bedwingen, beste kind!" "Waarom zegt u dat zoo?" vroeg Fientje angstig. "ja, waarom zeg ik dat zoo? Je kunt er mee sukkelen, Fientje, o! jè, je kunt er zoo mee sukkelen." "Flip is toch niet aan 't sukkelen, Kapitein?" "Wees dan toch stil met je Flip? Is dat nu een manier? Is die malle geschiedenis nu nog niet uit?" Mevrouw Reewald's stem klonk niet als die eener sirene. -
[225:]
De Kapitein gaf haar een knipoogje en een knikje, quasi in 't verborgen, doch zóó duidelijk, dat Fientje ze beide zag en er niet veel goeds uit afleidde. Ze begon te schreien, anders wist ze er ook al niets op. En Kapitein Grootveld, meenende in deze uitbarsting van verdriet een vermoeden der waarheid te zien, gaf haar, zonder verdere toelichting of voorbereiding, een brief van Flip. -
Beste Pien. Kapitein Grootveld heeft je zeker al verteld - hoe 't is. Want God, Pien, de menschen kletsen zoo en heel Soerabaia weet al, dat ik een ander meisje heb. Ik kon 't waarachtig niet uithouden; ik verlang zoo naar jou, dat ik der ziek van werd en toen denk ik. Nou is 't genoeg. Ik werd der zoo helsch van, dat ik maar de eerste de beste neem. Ze heet Poppie Vermaas. Je weet wel, haar vader heeft een toko in de Schoolstraat en ik kom der als eerste bediende en later als chef. - Ik ben der kapot van - Pien - want jij bent mooier dan Poppie, maar 't is buiten mijn wil. Die Poppie loopt mij zoo na. Stuur mijn brieven maar niet terug, ja Pien, kost zooveel port en de kadoos mag jij ook houden, prettig, ja, Pien? - Zet je maar er over heen; 't gaat wel, heusch. Dag Pien Je vriend Flip.
[226:]
Bij 't lezen van die wreede taal, bulderde Fientje 't uit. Het was geen schreien! Het waren niet de stille tranen van een treurig, bedrogen meisje! Het was een luide uitbarsting van woede, van nijd, van drift, van hartstocht! Ze gooide zich op den grond en riep: "Trap mij maar dood, kapitein, dat is het beste!" Mevrouw Reewald ergerde zich onuitsprekelijk en vond het een vernedering voor haar, een dochter te hebben, die zich zoo aanstelde om zoo'n aap van een jongen en die zoo onaesthetisch en onsympathiek was in haar smart. "Wees toch niet zoo mal, Fientje, je moest je schamen." "Ik ga dood - dat weet ik. Hij was mijn man." "God in den Hemel, kind, zwijg toch. De menschen zouden heel wat denken." "Dat kan mij niet schelen!" snikte Fientje... "Zoo gemeen toch ook, mij weg te sturen. Die arme Flip, kassian! Ik ga met u mee, ja kapitein? Dan maak ik die Poppie dood." "O! jé, dat zou je wel laten," zei de Kapitein gemoedelijk. "Dan zouden ze je in de gevangenis stoppen." "Dat zou me nog niet kunnen schelen, dan zou Flip ook der in gestopt worden, want 't zou zijn schuld zijn, lekker."
inhoud | vorige pagina | volgende pagina