doorzoek de gehele Leestrommel
Mas Ranoe: Vrouw 's-Gravenhage: N. Veenstra, 1900
"Ge weet niet hoe een vrouw liefheeft, met welke woekerwinst zij de indrukken weergeeft, die een man neerschrijft in haar ziel. Kunnen de vrouwen 't helpen, dat zoo weinigen daarin iets wisten neer te schrijven? Kan men oogst verwachten waar niet gezaaid werd?" Groote toebereidselen voor de ophanden zijne expeditie brachten te Gelangan een meer dan gewone levendigheid te weeg. Met algemeene afkeuring werd de treurmare begroet, dat de tokohouders, in het vooruitzicht van groote leverantiën, hun prijzen met de helft hadden verhoogd. De anders, door Europeanen, schaars bezochte Chineesche kamp leverde nu een tooneel van groote bedrijvigheid; overal voor de toko's stonden rijtuigen, waarin voorraden klamboes en ondergoed, zelfs potten en pannen verdwenen, alles ingekocht door zorgzame echtgenooten, zich in angstige nauwgezetheid de hersens pijnigende om niets te vergeten, wat de vertrekkenden comfort zou kunnen verschaffen. Bij eene der twee gemobiliseerde bataljons werd Lebron de adjudantsplaats aangewezen, die hij, na met spoed zijn vrouw te Buitenzorg gebracht te hebben, alwaar zij genezing hoopte te vinden voor haar vele kwalen, kwam vervullen.
[190:]
De meesten misgunden hem het voorrecht om aan de zijde van een veelgeliefden bataljons-commandant ten strijde te trekken. Men fluisterde over intriges aan het hof en een faible van de landvoogdes voor den mooien adjudant, dien zij eenige jaren geleden, zoo noode, wegens ziekte naar Europa had zien vertrekken. 't Was of men aan een feesttocht ging deelnemen, zoo brandden allen van verlangen om deel uit te maken van de expeditie; deze had een groot gezin en beschouwde de "entrée de campagne" als een uitkomst uit financieele bezwaren, gene vond 't niet onaangenaam om een tijdje onbeperkte vrijheid te genieten, doch de meeste zonen van Mars dorstten naar roem en droomden van lauweren, die op het oorlogsterrein te behalen waren. De eerste emotie was reeds lang gekalmeerd, toen men nog tevergeefs op het bevel van afmarcheeren bleef wachten: vredelievende berichten van allerlei aard deden de tonde en Gelangan hulde zich in feesttooi, vergetende, dat de vooravond van ernstige tijden bij iederen zonsondergang kon aanbreken. De zalen van de societeit "de Eensgezinheid" waren schitterend verlicht en tal van rijtuigen reden af en aan, om telkens nieuwe bezoekers tot de feestvreugde te voeren. Vier balcommissarissen, aan hun elegante cocarden te herkennen, geleidden de binnenkomende dames tot in de fraai versierde zalen. Aan de plotselinge stilte was te bemerken, dat een bijzonder mooi toilet werd binnengeleid; de dames bogen haar hoofden naar den kant der breede middendeur; voorzichtig werd de zware fluweelen portière weggeslagen en ruischend met statigen tred trad mevrouw van Raden aan den arm haars geleiders binnen, langs de dichte rij uniformen en deftig gerokte heeren, die aan den ingang stonden en eerbiedig groetend 't hoofd bogen. Zij droeg een kleed van ivoorkleurig zijden damast met witte gitten
[191:]
kapellen en tablier gegarneerd, de gedecolleteerde taille langs de halsuitsnijding eveneens met kleine witte vlinders versierd, en in het eenvoudige kapsel een brillanten kapel, die op een gouden spiraal, bij iedere beweging zacht trilde en flonkerend duizendvoudig de lichten weerkaatste boven haar hoofd. In het welgevormd oor schitterde een groote, zuivere brillant en een donkerroode roos op den rechter schouder stak heerlijk af tegen 't ivoor van het kleed. Een eigenaardig cachet verleende de groote witte struisvederen waaier, dien haar kleine, in fijn crème peau de suède gestoken handjes, met onnavolbare gratie hanteerden. Zooals gewoonlijk was zij een der laatsten, toch was spoedig haar balboekje ingevuld. Reeds weerklonken de eerste tonen der Polonaise, toen haar een onaangenaam gevoel bekroop: zij zag dat de eerste dans in haar boekje oningevuld gebleven was. Allen groepeerden zich in paren en schreden statig langs haar heen. Daar naderde een uniform. Het was de luitenant Van Wensen, die haar om de gunst het bal met haar te mogen openen, kwam vragen; zij nam den aangeboden arm en voegde zich bij de paren, de beweging volgende en langzaam voortschrijdende in statige wendingen op de cadence der heerlijke muziek. "Ik had niet durven hopen, dat ik het voorrecht zou hebben u hier terug te zien," fluisterde van Wensen onder het dansen. Felie zag hem wantrouwend aan. "Is 't geheel toeval, dat dit feest door u wordt bijgewoond?" vroeg ze. "Niet geheel en al, of liever heelemaal niet. Het langdurig dobberen op de rêe van Oleh-leh was oorzaak, dat ik voortdurend door malaria werd geplaagd en nu heeft de geneeskundige dienst goed gevonden om mij naar een koel klimaat te zenden. Toen de keuze aan mij werd
[192:]
overgelaten, was deze voor mij niet moeilijk." Hier werd zijn stem fluisterend. De tonen der mazurka smolten weg in een pianissimoen Felie voelde, dat zijn arm steeds vaster haar middel omknelde. "Laten wij even rusten, het vermoeit me," verzocht ze om er een eind aan te maken. Van Wensen was haar nooit sympathiek geweest, aan boord hadden zij elkaar weinig gesproken, toch had ze dikwijls met bewondering gekeken naar de forsche breed-geschouderde gestalte en de blonde krullen, die het kinderlijk aanzien van het baardeloos gezicht nog vermeerderden. Nooit had zij zich rekenschap gegeven, waarom zij als bij intuïtie zijn gezelschap vermeed, en de blik zijner oogen, ofschoon van een zacht blauw en heel sympathiek, haar zoo hinderde. Hij vond 't zeer onaangenaam om plotseling in zijn gesprek gestoord te worden en gaf aan zijn misnoegen lucht door haar te vragen, of 't verblijf in de tropen haar goed was bevallen en of 't beantwoordde aan de illusies, die zij zich eenmaal er van schiep. Zij voelde de toespeling en doorstond kalm zijn blik en antwoordende men dien kouden metaalklank, dien zij altijd in haar stem legde, als zij ontroerd was, zei ze: "Ik heb me slechts illusies gemaakt van Insulinde's schoone natuur, mijnheer van Wensen, deze is altijd getrouw en stelt nooit teleur." "Dat ben ik met u eens, en ik besef, dat iemand met een hart zoo vol gevoel voor 't schoone, hier zeer veel genieten kan; uw echtgenoot veroorloofde mij u een bezoek te komen brengen, ik zou gaarne dan ons gsprek van thans voortzetten. Heeft u een receptiedag en mag ik op een goede ontvangst rekenen? Mag ik komen?" "Waar mijn echtgenoot reeds beschikte, is mijn toestemming overbodig, tot ziens mijnheer van Wensen."
[193:]
Met een buiging liet zij zijn arm los om dien te nemen van Lebron, die haar voor de volgende wals kwam afhalen. "Een uitstekend valseur, die Lebron mevrouw, dit behoort immers tot de opvoeding van Don Juan!" zei hij met een onaangename intonatie in zijn stem en Lebron spottend aanziende. Felie zag het en antwoordde lachend: "Hij danst voortreffelijk; maar nu zelfs de mannen hem hun lof toezwaaien, zoudt ge in staat zijn het type nog te volmaken door er ijdelheid aan toe te voegen"... "Als hij deze schoone deugd niet reeds in eigendom had..." "Juist wat ik zeggen wilde, amice, les grand esprits se rencontrent," antwoordde Lebron en bood Felie zijn arm. Van Wensen verwijderde zich om aan den ingang te gaan staan, waar zich een troepje heeren verdiepte in een interessant gesprek, telkens steelsgewijze blikken op hem werpende. "Ik zie, dat je bezig bent het verloren paradijs te heroveren, is er kans op succes?" vroeg een van hen lachend. Van Wensen trok meesmuilend zijn schouders op. "Alsof men niet altijd succes heeft, als men dat wil." "Aha en jij wil wel, geloof ik, is 't niet?" "Ik zal er eens over piekeren..." Voor 't eerst sedert vele maanden was Lebron in de gelegenheid om Felie te spreken, zonder dat anderen zich voortdurend in hun gesprek mengden. Het was een genotvol oogenblik, waaraan beiden zich met wellust overgaven. Zoo ooit, dan voorzeker thans volgden hen de Argusblikken der Gelangansche schoonen en menig afkeurend woordje vloeide van de rozige lippen. Eene was er, die hen voortdurend bleef nastaren, eene die niet mee schudde aan 't voetstuk, waarop de godin geplaatst was en waar beurtelings vrouwen, soms ook mannen, een pijl op afschoten om het tot puin inelkaar te zien storten. 't Was een vrouw, eenzaam en verlaten, door 's levens stormen heen en weer geslingerd;
[194:]
maar begiftigd met een hart... Haar oogen bleven aan de schoone menschenkinderen gekluisterd, zoo vaak zij langs haar heen traden. "Dat is een paar!" zeide ze tot een anderen heer, die haar kwam groeten en deze knikte haar instemmend toe. O Jupiter, in uw verwoede drift, door 's menschen ongerechtigheid gedreven, hebt gij door uw bliksemstralen man en vrouw gescheiden en gedoemd, met den blinddoek voor de oogen, zoekend rond te tasten in dit ondermaansche, om hen, als zij meenen elkander gevonden te hebben, met een schaterlach den blinddoek van de oogen te rukken. Gelukkig, driewerf gelukkig degeen, die in het donker labyrinth de hand greep van haar, die de zijne was, en niet bij zonneglans en helder licht, 't belichaamd ideaal aanschowut, in des anderen ijzeren vuist gekneld en slechts bereikbaar door verraad. Gelukkig zij, die geen lijden e smart en gewetensvroeging kennen en genieten kunnen van hun schijngeluk. Gelukkig hij, die gespaard blijft voor de zwaarste worsteling in het strijdperk des levens, nl. die tusschen verstand en gevoel. De liefde, de hartstocht eischt zoo dringend, zijn stem is zoo overweldigend, dat de stem des verstands vaak zijn uitweg mist, waar zooveel heftige gevoelens elkaar bekampen; de koele stem der rede wordt verstikt door die den gebiedenden hartstocht. Waarlijk hij, die in zulk een strijd, zij het ook gewond en gebroken, overwinnaar blijft, behaalde grootere zege dan de veldoverste, die legers versloeg. Zulk een overwinnaar werd Lebron... Zwijgend liepen ze naast elkander voort, elk met zich de gedachte ronddragende, die het gesprek van daareven had achtergelaten. Felie verbrak het eerst het stilzwijgen. "Is van Wensen een kennis van u?" vroeg ze, haar cavalier van ter zijde aanziende.
[195:]
"Toen wij met verlof waren, hebben we elkaar wel eens op de Witte ontmoet." "Ah." En met iets droevigs in zijn stem, dat hem voor haar zoo onweerstaanbaar maakte, "hij schijnt mij beter te kennen dan ik hem." Felie lachte schalks. "De opmerking, dat gij een Don Juan zijt, schijnt u te mishagen, wilt ge dan liever een jaloersche Othello zijn?" "Neen, geen Othello met zijn droevige oogen en vlammende blikken. Om genade te vinden in de oogen van Ophelia zou ik slechts Hamlet kunnen zijn." "O foei! hoe droevig en als uwe Ophelia nu eens het lot der andere ging deelen en de stroom haar met de rozen van u wegvoerde?" "Dan zou ik haar ook dáár volgen, om waar 't leven ons scheidde, door den dood vereenigd te worden." Een oogenblik staarden zijn oogen recht in de hare, toen voelde hij in de trilling van weelderig geluk, die haar leden doorstroomde en zich aan hem meedeelde, de weerklank van zijn passie. Hij sloeg zijn arm om haar heen en drukte zacht 't handje, dat hem niet afweerde. In zoete gedachten gleden zij voort, vaster en vaster hielden ze elkaar omstrengeld. In duizelingwekkenden chaos draaide alles met hen rond; de punten van zijn blonden knevel beroerden licht haar golvende lokken, zoo dansten ze voort, vergetende de wereld om hen heen, genietend van de zoete weelde van hun samenzijn. Een schok doorvoer hen bij de luide slotaccoorden, waarmee de wals eindigde, zij konden geen woorden uitbrengen. Sprakeloos van genot, bedwelmd door haar opbruisend gevoel, liet Felie zich, steunend op zijn arm, naar haar plaats brengen...
[196:]
De muziek had reeds opgehouden; overal zaten vermoeide paartjes keuvelend uit te rusten, toen streek een verstijvende adem over de feestvierenden heen. De Resident en de Kolonel waren in een druk gesprek gewikkeld en aan de uitdrukking van hun gelaat kon men den erst er van afmeten. De feestvreugde verstomde. Een telegram had het vertrek der troepen naar 't oorlogsterrein aangekondigd: over twee dagen moesten ze afmarcheeren. Zoo eindigde deze feestavond in droevigen rouw...
Een stille avond: de maan verrees als een gloeiende vuurbol langzaam boven de bergen en verbleekte, naarmate zij hooger steeg en haar stralen over 't aardrijk uitgoot. Doodsbleek en met gesloten oogen zat Felie in haar voorgalerij, 't hoofd achterover geleund tegen den wipstoel. Zij was vermoeid van de drukke bezigheden van den dag; alles voor 't vertrek van van Raden was gereed. Op den volgenden dag, des ochtends om zeven uur, had de overheid het vertrek der bataljongs vastgesteld. Vele laatste bezigheden hielden den kapitein in de kazerne, er viel nog zoo veel te doen, eer de troep marschvaardig was. Vrienden en kennissen kwamen Felie hun diensten aanbieden, zij zou niet verlaten achterblijven. Hoe vriendelijk en hartelijk had de majoorsvrouw haar beloofd om haar dagelijks voor een wandeling te komen afhalen, hoe vleiend waren de betuigingen van sympathie geweest van sommige heeren, die beloofden haar in alles te steunen en te helpen, tijdens de afwezigheid van haar echtgenoot. De oorlogskreet had de gemoederen gekneed als was en van jaloesie of onverdraagzaamhied bleef geen spoor meer over. Felie peinsde er over in haar eenzaamheid; de bezoekers waren vertrokken en haar Otto sliep in de aangrenzende kamer. De doodsche stilte werd bij tusschen-
[197:]
poozen slechts verbroken door 't geluid van een krekel, of 't gekwaak der kikvorschen in een naburige sloot, waar ze vroolijk hun avondlied zongen, zonder zich te bekommeren om de bittere tranen, die geschreid en de zuchten die geslaakt werden. Geen vroolijk lamplicht verhelderde het uitgestrekte kampement, in de meeste huizen heerschte droefheid, zelfs onder degenen, die geen deel zouden nemen aan den krijg. Men wist immers niet hoe spoedig ook zij opgeroepen konden worden. Snelle voetstappen deden de grind van 't voetpad kraken en Felie doorboorde met angstige oogen de duisternis. Toen zag haar blik de slanke gestalte van Lebron naderen en een zachte kreet ontsnapte aan haar boezem. In stilte had zij een gebed ten hemel gezonden, dat zij hem nog eenmaal mocht zien, een enkele maal slechts vóór zijn vertrek, ééns zijn hand drukken... misschien voor 't laatst. Een koude siddering beving haar en klappertandens omklemden haar handen de leuningen van den wipstoel. Achteloos wierp hij zijn vilten hoed op een stoel en knielde aanhaar voeten neer. "Felie, een enkele afscheidsgroet, eer ik vertrek, een enkel woord van uw lippen." De maan verlichtte haar doodsbleek gelaat. "Vrees niet, het oogenblik is te ernstig, mijn achting voor u te groot om onze waardigheid te bezoedelen. Laat de bestierende hand Gods beschikken! Het is geen oogenblik om iets van de toekomst te vragen, als ik niet terugkeer, bid God dan voor mijn ziel, wordt mijn leven gespaard, dan..." Hij boog zich voorover en drukte een kus op haar voetje. "Vaarwel"... Nog even bleef hij staan en zag met onbeschrijfelijk teederen blik op haar neer, hij wilde het vrouwenbeeld met de zacht golvende lokken, waarover de maan haar
[198:]
goudglans uitstortte, in zijn ziel prenten, toen ijlde hij weg. Geen woord was over haar bleeke lippen gekomen, sprakeloos had ze zijn handdruk beantwoord en als uit marmer gehouwen zat ze daar neer, onbeweeglijk stil, slechts haar halfgesloten oogen volgden de rijzige gestalte. Daar weerklonk plots het geroep van de woudduif. "Erbarming o God, een slecht voorteeken; ik heb hem zoo lief," steunde zij en wankelde naar binnen om in woeste smart en onder het steunen van bittere tranen, troost te zoeken bij haar kind. "Mijn Otto, mijn lieveling!" snikte ze en ze kuste het wederstrevende kind. Toen den volgenden dag bij de tonen van 't Neerlandsch Volkslied, Gelangans troepen werden uitgeleid, voelde Felie haar hart ineenkrimpen; met Otto aan haar hand stond ze in de voorgalerij en wuifde ze den vertrekkenden een afscheidsgroet toe. Uit alle huizen, zoowel die van 't kampement als daarbuiten, waren de Europeanen naar buiten gekomen; ook de bevolking schaarde zich langs den weg om de troepen te zien vertrekken. Op het exercitieveld bevonden zich de militaire commandant, de resident en de rijksgenooten, die beurtelings het woord tot de vertrekkenden richtten, wat telkens met luide fanfares werd beantwoord. Toen trokken ze heen, blijmoedig offerend voor Koningin en Vaderland, hun dierbaar bloed, hun léven als 't moest. De kapiteind Van Raden was met een koelen handdruk heengegaan, na zijn zoon onstuimig aan het hart gedrukt te hebben. "Het ergste is, dat ik dit kind bij jou moet achterlaten," waren de laatste woorden geweest, die hij tot zijn vrouw gesproken had en die zij zwijgend had aangehoord. Wel weerspiegelde haar oog den afkeer, dien zij den vader van haar kind toedroeg, maar zij wist zich te beheerschen. Hij had het immers gezegd, 't kind moest bij
[199:]
haar blijven, 't was háár kind; wat deerde haar het overige? Bij al de diepe ellende weerspiegelde haar gelaat den stillen vrede van haar hart; zij mocht al den vader van haar kind niet beminnen, getrouw zou ze hem zijn, trots den vreeselijken drang van haar gemoed, trots haar liefde voor den ander, door wien zij voor 't eerst van haar leven de liefde had leeren kennen, de liefde met al haar smarten, haar wenschen en zalig genot. Een geheel nieuw leven doorstroomde haar bevrozen gemoed, nu eerst was ze begonnen te bestaan, te gevoelen. Wat was ijdele courtoisie, waarnaar de jeugd zoo gaarne luistert, vergelegen bij 't zalig gevoel harer liefde. Geen zelfverwijt riep de plooi der vertwijfeling op haar rein voorhoofd. Wèl was de strijd zwaar geweest, maar zoet de overwinning. Wie kon haar beletten, een edele liefde te gevoelen in haar eenzaam hart; zij de veronachtzaamde, de miskende? Had God haar reine ziel niet omkleed met dat heerlijk lichaam, om lief te hebben en bemind te worden? Kon zij den knappen jongen man minachten, omdat de banden der wet hem gekluisterd hielden aan eenvrouw, die hem slechts getrouwd had uit vrees van er over te schieten, die daaraan de voorkeur had gegeven boven eenige andere levenstaak, boven het als ongehuwde nuttig werkzaam zijn? En hij? Met de ouderwetsche begrippen om in den verloftijd in Europa een vrouw te zoeken, had hij hare hand gevraagd, omstandigheden brachten hen vaak te zamen en zoo waren ze na een korten verlovingstijd getrouwd. Toen zij reeds kort na hun huwelijk ziek werd, had hij haar verpleegd met de toewijding van een kloosternon, doch haar kwaal wilde niet wijken en in plaats van een flinke practische vrouw, zoo noodig in de Indische huishouding, keerde Lebron terug naar Insulinde met een doodzwak schepseltje, wier ontevredenheid, tengevolge harer kwalen, met den dag verergderde. Toch was nooit
[200:]
de zucht naar een ander lot, een beter leven zijn hart binnengeslopen, totdat het noodlot zijn pad deed kruisen met dat van Felie. Na de, in zijn oogen onvergeeflijke onhandigheid, een gevolg van de betoovering, die van haar uitging, was haar beeld in zijn ziel geprent, en kon daar nimmer meer uit verdreven worden. Hun zielen behoorden elkaar toe voor eeuwig. En als 's avonds de moeder, nederknielende, de handjes vouwde van haar kind, dan steeg een gebed ten hemel van de kinderlippen voor den vader en zij... zij smeekte voor hèm...
| vorige pagina | inhoud | volgende pagina