doorzoek de gehele Leestrommel

Leestrommel
Leestrommel
a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Mas Ranoe: Vrouw
's-Gravenhage: N. Veenstra, 1900


Inhoudsopgave *

 

advertentie uit het Nieuws van den Dag voor Nederlandsch-Indië, 21 mei 1902

I. Zacht kabbelen kleine golfjes en stoeien liefkozend om den breeden rom van het reuzen-gevaarte, dat in den saffier-blauwen waterspiegel van de golf van Genua wordt weerkaatst. Schijnbaar kalm ligt 't daar te wachten op 't sein van vertrek. Gondels en kleine zeilschepen hebben zich, op de golven dansend, van 't schip verwijderd, nadat zij, met den hofmeester, hun voorraad vruchten en andere provisie aan boord brahten. Een laatste handdruk, een innige omhelzing, voor sommigen een eeuwig vaarwel, en toen die kalme rust, de bijna doodsche stilte, die het vertrek van een mailboot vooraf gaat. Lezen

 

II. Men was op weg, om het bestaan van mevrouw de St. Remy geheel te vergeten, toen zij zich op zekeren dag, brekende met alle eischen der coquetterie en etiquette, in de kajuit vertoonde.
Nadat de loods te Suez van boord was gegaan en de arme vrouw de hitte der woestijn, gedurende den toch door 't Suez kanaal, had doorstaan, beschouwde zij haar retraite als geëindigd. "Haal mijn overkabaja uit de koffer Simen, ik ga naar buiten, je hebt immers die eene njonja in Sarong kabaja gezien?" Lezen

 

III. Het was een sombere ochtend; donkere onweerswolken kwamen ijlings uit 't Zuid-westen aandrijven en zonden een fijnen motregen naar beneden. Het dek was juist geschrobd en de stoelen van hun gewone plaatsen weggenomen. Alles had een onbehaaglijk aanzien. De kwartiermeester liep mopperend op en neer en koelde zijn ontevredenheid aan de kinderen van den zendeling, die den vorigen avond wat overblijfselen van het dessert op het dak hadden gestrooid, zoodat de administrateur over een appelschilletje was uitgegleden en de kwartiermeester, met het schoonhouden van 't dek belast, een geduchte reprimande had gekregen. Lezen

 

IV. Een gladde waterspiegel, overal waar het oog reikt groene eilandjes, die als drijvende bouquetten met kwistige hand schijnen rondgestrooid, hier en daar een klein wit zeil van 't een of ander scheepje, dat langs de kust vaart, wegduikende achter het groen, en hierover een stralenbundel der opgaande zon, die in majestueuse pracht, badende in haar glans, de horizon kleedt met de heerlijkste kleuren. Heel stil is het op dek. . Lezen

 

V. "Zoo zoo! zijn we er al? Dag mijnheer Wisse, hoe gaat 't?'
De eigenaar van 't hotel kwam, beleefd groetend, de nieuw aangekomenen te gemoet. "U is laat Kapitein, onze andere log/E's zijn reeds met den vorigen trein aangekomen; ik heb een mooie kamer voor u, mevrouw," zei hij mee opwandelende. "Heeft u een goede reis gehad?"
"O voortreffelijk, heerlijk," antwoordde de kapitein. Lezen

 

VI. Het goede resultaat der djamoe openbaarde zich reeds den volgenden morgen, toen mevrouw Van Raden geheel verkwikt en tintelend van levenslust aan de ontbijttafel verscheen; alle bange zorgen en angstige voorgevoelens hadden zich opgelost in zalige rust en volmaakte kalmte. Volop genoot zij van de heerlijke natuur om haar heen.
Zij had een wandeling gedaan met Otto en Mariam, eventjes maar een kijkje genomen langs de prachtige toko's van Rijswijk. Lezen

 

VI. Het was reeds half negen en Van Raden was nog niet thuis.
Voor den tweeden keer weerklonk de etensbel, de laatste gasten spoedden zich naar tafel. Een gevoel van ontzettende onrust, een angstige gejaagdheid maakte zich meester van Felie, die thuiskomende haastig haar hoede af had gezet en daarna met snelle passen het vertrek op en neder liep. .Lezen

 

VIII. Reeds kondigt hanengekraai het ochtendgloren aan en nog steeds ontvliedt de slaap de roodgeweende oogen der ongelukkige vrouw. - "Ik zal je niets doen, wees maar niet bang; maar hèm zal ik doodschieten, den ellendeling."
Het waren deze woorden van vreeselijke bedreiging, die haar folterden en de hersenen doorploegden, onmachtig een middel uit te denken ter voorkoming van 't gevaar. Zij kromp ineen en klemde krampachtig de kleine handen tegen haar borst. De met bloed beschoten oogen, in vaal donkeren nacht diep uitpuilend uit hunne kassen vervolgden haar, waarheen zij haar blik wendde .Lezen

 

IX. "Vertel mij toch wat er gebeurd is, mevrouw, toe, ik ben zoo ongerust, 't zal mij geen kwaad doen, heusch, ik ben nu kalm..." drong Felie. "Leeft Thunen nog?"
Mevrouw de St. Remy zag de vraagster spottend aan en schikte het kussen terecht, dat onder haar hoofd was weggegleden. "Slaap nu liever eerst rustig, Thunen leeft, en je man?... nu, die is heel gewoon weggegaan, er is niets gebeurd."
"En... en hebben ze niet geduelleerd?"Lezen

 

X.Het heeft reeds dagen geregend, maar nu de zon de wolken doet verdwijnen, ligt de aarde als in lentedos getooid. De Indische natuur, gedrenkt door het malsche regenwater, geeft in weelde en feesttooi terug van den overvloed van zonnewarmte, waaraan zij zich in de laatste dagen kon verzadigen. Als zilveen linten tusschen een reusachtig bouquet slingeren ontelbare beekjes tusschen 't malsche groen van wuivende pluimen en geknipte varens. Oude bladeren worden verdrongen door jonge, zwellende knoppen; malsche grassprietjes kleeden de aarde in jeugdig groen en luid zingen de vogels hun liedjes in de bloeiende oranjeboomen, die hun prachtige witte bloemen in groote trossen, als gereed voor den tooi eener bruid, zachtjes heen en weer wiegen, en zoete geuren naar binnen zenden in den omtrek en herinneringen doet ontwaken, die men voor eeuwig ingesluimerd waande.Lezen

 

XI. De dag moge in Indië zijn als overal elders, vol proza, vol lijden en ontberen, de ochtenden vindt men nergens zoo. Die zoete lieflijkheid, dat goddelijk schoon, dat u tegenstroomt uit den adem van iedere bloem, uit het suizen van het gebladertje, dat nauwelijks ontwaakt, wordt gekust door de teedere, rozige zonnestralen, afgezonden door een vorstin wier heerschappij zoo zoet is, wier omarming tot een nieuw leven roept.Lezen

 

XII.Een maand was voorbijgegaan.
Aan het geopende venster van een eenvoudig gemeubeld vertrek in Chaulan zat een jonge vrouw moedeloos neer. Zij staarde voor zich uit, het hoofd gesteund door haar linkerhand. Peinzend tuurde ze naar de citroenboomen, die vlak onder haar venster bloeiden en het onttrokken aan de spiedende blikken der bewoners van de tegenover liggende bijgebouwen.
De snel invallende duisternis wierp diepe schaduwen in het eenzame vertrek. Duizenden muskieten dansten, luid gonzend hun eentonig lied, in het dicht glimmend gebladerte. Lezen

 

XIII. Er heerschte buitengewone, bedrijvige drukte in het commensalenhuis van gang Chaulan. Juffrouw Roos loep ontevreden heen en weer, luid rammelend met haar sleutelbos, kamer in, kamer uit, hier een overbodig zeepbakje, dat een vergeetachtige baboe had laten staan, met luid gerinkel op den steenen vloer stuk smijtend, dáár een ledig vruchtenblik, door den spen verzuimd weg te bergen, met holklinkend geraas voor zich uitschoppend, om te eindigen in het uitbraken van een vloed Javaansche scheldwoorden over het hoofd van het dienend personeel, dat echter onverschillig al dat lieflijks aanhoorde.
Nieuwe logé's werden verwacht. Lezen

 

XIV. Met ijzingwekkende snelheid breidde de epidemie zich uit, 't meest in de kampongs hare offers eischende, zonder echte de paleizen van Koningsplein en bescheidener woningen der Europeanen te sparen. Reeds had het bestuur gebruik van komkommers en vele vruchten verboden, en kon men dagelijks karvrachten dier heerlijke voortbrengselen der natuur in de kali zien werpen. Noch echter dese strenge maatregelen, noch de meest hygiënische voorzorgen schenen van eenigen invloed op de vreeselijke ziekte. Java's hoofdplaatsen werden onder de vele het meest geteisterd. Lang aangekondigde feesten moesten, wegens absentie der hoofdpersonen, worden uitgesteld en de anders zoo wufte en lichtzinnige koningin van het Oosten zuchtte onder de zware slagen, die haar telkenmale met onverbiddelijke hand werden toegebracht. Lezen

 

XV. Als een dreigende onweerswolk boven het hoofd der zonen van Mars, neemt Gelangan een eerste plaats in onder die, welke in de termen vallen om tot garnizoensplaats te worden aangewezen aan hen, die om gezondsheidsredenen een koel klimaat behoeven.
Velen loopen zoo lang mogelijk mee en weerstaan de afmattende hitte eener kustplaats, om aan 't gevaar voor eene plaatsing bij het depotbataljon te Gelangan te ontkomen. Lezen

 

XVI. Het heeft dagen geregend, groote plassen water liggen op den straatweg langs het kampement. De Ramping, tegen wier helling een violetkleurige rotsberg leunt, verbergt haar kruin in een sluier van ondoordringbaar wolkenfloers, dat in zware plooien neerhangt en breed golft over het smaragden groen der dichte boomgroepen.
Op een sukkeldrafje loopen kleine koeda gladdaks, zware vrachten torsende, die zij uit de naburige dessa's naar den passar voeren. Vrouwen gaan gebukt onder het gewicht van groote manden met vruchten, die in dit jaargetij zoo overvloedig oplevert. Het is midden in den, in dit klimaat vroeg invallenden en laat eindigenden, westmoesson. Lezen

 

XVII. "Ge weet niet hoe een vrouw liefheeft, met welke woekerwinst zij de indrukken weergeeft, die een man neerschrijft in haar ziel. Kunnen de vrouwen 't helpen, dat zoo weinigen daarin iets wisten neer te schrijven? Kan men oogst verwachten waar niet gezaaid werd?"
Groote toebereidselen voor de ophanden zijne expeditie brachten te Gelangan een meer dan gewone levendigheid te weeg. Met algemeene afkeuring werd de treurmare begroet, dat de tokohouders, in het vooruitzicht van groote leverantiën, hun prijzen met de helft hadden verhoogd. De anders, door Europeanen, schaars bezochte Chineesche kamp leverde nu een tooneel van groote bedrijvigheid; overal voor de toko's stonden rijtuigen, waarin voorraden klamboes en ondergoed, zelfs potten en pannen verdwenen, alles ingekocht door zorgzame echtgenooten, zich in angstige nauwgezetheid de hersens pijnigende om niets te vergeten, wat de vertrekkenden comfort zou kunnen verschaffen. Lezen

 

XVIII. Sedert eenige uren woedt een hevige storm, 't woud loeit en beeft onder den machtigen adem des orkaans; de elementen woeden tegen elkander met een kracht, waartoe zij slechts tusschen de keerkringen in staat zijn.
Geweldige donderslagen vergezellen de bliksemflitsen, die de lucht klieven en de toppen der bergen doen schitteren, alsof er electrische vuren werden ontstoken. Nu eens scheurt het dreigend wolkenfloers van elkaar, om een lichtstroom in wilde golvingen over de aarde uit te storten, dan drukt de dikke duisternis daarop neer als om haar onder die sombere massa te verpletteren. Lezen

 

] XIX. Daar waar natuur het schoonste is en de zuivere berglucht nieuwe levenskracht brengt, was mevrouw Lelieveld den landweg opgeloopen en staarde, de oogen met de hand tegen het felle zonlicht beschuttende, in de richting vanwaar zweepgeklap en luid geschreeuw der loopers den naderende reiswagen aankondigden. Enkele oogenblikken later had zij Felie in haar armen gedrukt en sloegen de beide vrouwen den oprijweg in van het hotel Kaliwara. Luid en vroolijk babbelend huppelde Otto tusschen haar in, en verhaalde van de trekossen en vlugge paardjes, die hen den berg opgetrokken hadden. Lezen

 

XX. Maanden volgden elkaar op, reeds hulden de rijsvelden zich ten tweeden male in glanzend goud en nog waren de troepen niet in hun garnizoenen teruggekeerd. Met ongeduld verbeidden de eenzame vrouwen de komst harer echtgenooten in de nieuw opgeschilderde en verfraaide kampementswoningen. Nimmer zou er vreedzamer expeditie van het oorlogsterrein terugkeeren. Ook Felie had het huis door nieuwe gordijnen en fraaie planten opgesierd, zij wilde haar echtgenoot een vroolijke thuiskomst bereiden, 't was immers haar plicht te zorgen, dat ook hem een waardige ontvangst werd bereid. Lezen

 

XXI. Een jaar is voorbijgegaan, een jaar van diepe smart, voor velen van oneindig lijden.
Door het ondoordringbaar zwerk vallen enkele koesterende zonnestralen op de geteisterde aarde. Voor het eerst na dagen van rouw is de vlag in top geheschen bij de gouvernementsgebouwen. Lezen

 

XXII. Zoo scheidden zij. Buiten sloeg de gardoewachter elf slagen op de tong tong. In aller ijl liet Lebron zich met een dos á dos naar zijn hotel brengen, wild joeg het bloed door zijn aderen, en teekende roode vlekken op zijn voorhoofd. "Dat zullen we eens zien...geweigerd," zei hij in toomlooze drift, de vuisten ballend. Lezen

 

 

 

Verantwoording*

De inhoudsopgave is gebaseerd op Vrouw (1900).
Voor kennelijke fouten die aan mijn waarneming zijn ontsnapt, hou ik me aanbevolen.

Vilan van de Loo