doorzoek de gehele Leestrommel

Leestrommel
Leestrommel
a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Mas Ranoe: Vrouw
's-Gravenhage: N. Veenstra, 1900


[149:] XIII.

Er heerschte buitengewone, bedrijvige drukte in het commensalenhuis van gang Chaulan. Juffrouw Roos loep ontevreden heen en weer, luid rammelend met haar sleutelbos, kamer in, kamer uit, hier een overbodig zeepbakje, dat een vergeetachtige baboe had laten staan, met luid gerinkel op den steenen vloer stuk smijtend, dáár een ledig vruchtenblik, door den spen verzuimd weg te bergen, met holklinkend geraas voor zich uitschoppend, om te eindigen in het uitbraken van een vloed Javaansche scheldwoorden over het hoofd van het dienend personeel, dat echter onverschillig al dat lieflijks aanhoorde.
Nieuwe logé's werden verwacht.
De kamer, eerst door mevrouw van Raden bewoond, had een groote schoonmaak-beurt ondergaan; neteldoeksche klamboes blauwden fonkelend van nieuwheid om het ijzeren ledikant.
De bewoonster had haar kamer verruild voor een meer bescheiden vertrek in de bijgebouwen, een paar deuren verder, naast de keuken; het was eigenlijk een dienstbodenkamer, die wel eens, in tijd van nood, als logeervertrek gebezigd werd. Thans had Felie er haar intrek genomen, voor tien gulden per maand; een schat voor haar bescheiden

[150:]

inkomen. Juffrouw Roos had er in toegestemd, dat zij voor haar eigen ménage zorgde - zij maakte wel eens meer een schikking met de logé's van de bijgebouwen; en 't was waarlijk zonde van het eten, dat overbleef en zijn weg vond naar de bediendenkamers.
Gelukkig voor Felie, dat zij gaarne met rijst haar hoofdmaaltijd deed.
Elken ochtend, als de toekan nassie op het erf kwam, kocht Sinem voor eenige centen een pakje gekookte rijst; dit werd bewaard tot het etensuur, om met eenige fijn gewreven versche spaansche pepers en een stukje dendeng of visch als hoofdmaal te dienen. Soms gebruikte ze haar middagmaal met haar buurvrouw, juffrouw Veth, een meisje, dat voor accoucheuse leerde en op dezelfde wijze leefde; doch het gebeurde vaak, dat deze de wacht had in het hospitaal; dan bleef zij vier en twintig uren uit, en nuttigde Felie het sobere maal, achter het kleine venster, eenzaam en alleen. In die uren voelde zij zich het meest verlaten; het gezelschap der toekomstige accoucheuse was haar een behoefte geworden. Ofschoon in opvoeding en ontwikkeling haar mindere, was juffrouw Veth een goedig, vriendelijk meisje en Felie zag meermalen van haar werk op om uit te kijken, of zij de bekende gestalte niet in de verte zag aankomen; dan liep ze haar een eindweegs te gemoet en wandelden ze samen een oogenblik langs den eenzamen weg.
Het was de eenige uitspanning, die Felie zich gunde, behalve de bezoeken aan haar advocaat.
Mr. Luber had alle pogingen in het werk gesteld voor zijn cliënte, doch hij was niet veel verder gekomen, overal stuitend op den onwil van den kapitein. "Als mijn vrouw zich bij verstek laat veroordelen, ben ik bereid om in een scheiding toe te stemmen" had hij geantwoord op de herhaalde vragen van den advocaat om de zaak tot een einde te brengen.

[151:]

Dat dit ridderlijk voorstel onbeantwoord bleef, niet eens in overweging werd genomen, hinderde den kapitein, die inzag dat bij gebrek aan bewijzen, de vooruitzichten voor zijn eisch met den dag verminderden.
Hij had zich, spoedig na het gebeurde, een advocaat doen aanwijzen, en verzocht zijn overplaatsing naar Sumatra in te trekken, teneinde te Batavia beter in de gelegenheid te zijn tot persoonlijke behartiging zijner aangelegenheden.
De beleedigde echtgenoot werd onaangenaam verrast, toen de grieven, onder het oog van den meester in de rechten gebracht, door dezen als "onvoldoende" werden gedecreteerd.
"Een proces aanhangig te maken weiger ik bepaald, dit verliest u," had hij hem gezegd en hem toen het overbekende artikel van het burgerlijk wetboek voorgelegd.
Meesmuilend had van Raden het bewuste artikel gelezen.
"Dát wist hij niet; maar dat is een krankzinnig artikel," zei hij driftig.
"Misschien wel," antwoordde de advocaat, "maar het is er een..."
Weken verliepen zonder dat er eenige verandering in het leven der jonge vrouw kwam; de laatste brief van Gedong Waringin vermeldde de geboorte van een meisje en het doodsbericht van mevrouw de St. Remy, eerste slachtoffer van de woedende cholera-epidemie in de Preanger. Felie had aan Bolk geschreven om hem te condoleeren, daarop had ze antwoord van hem ontvangen, en sinds niets meer gehoord. Wèl had Bolk haar in dien brief verzekerd, dat Gedong Waringin haar steeds als een welkome gast bleef verwachten, maar het heengaan der oude dame had ook dáár veel in veranderd; en intusschen zou zij hier haar kamertje, misschien haar werk verliezen, want zij kon toch niet voor goed op Gedong Waringin blijven; boven-

[152:]

>dien bleek voor een uitstapje naar de bergen haar beurs met zuurverdiende penningen niet toereikend...
Een treurige stoet had 's ochtends het commensalenhuis verlaten, 't was de lijkstoet van een der bewoners van het hoofdgebouw, nauwelijks zes dagen geleden uit Europa aangekomen. Allen waren onder den indruk der treurige plechtigheid, die op de meest eenvoudige wijze had plaats gehad. Loodzwaar hing de drukkende middaghitte boven het stille huis; klontongs en kooplieden, werden reeds uit de verte gewenkt voorbij te gaan, niemand gevoelde lust den gewonen sleur van het dagelijksch leven te hervatten. Home Stead lag als een eenzame reus te midden der brandende zonnestralen tusschen het groen van hoog geboomte. Schel wit glinsterden de op hooge voetstukken geplaatste bloempotten langs het breede gazon, dat zich achter een ijzeren hek, vóor het huis uitstrekte en waarlangs aan beide zijden een breed kiezelpad leidde naar de marmeren trappen van het hoofdgebouw.
Een eenzame wandelaar slenterde het breede openstaande ijzeren hek langzaam binnen, en stapte, belangstellend alles bekijkend, de trappen op naar boven; hier werd zijn oog geboeid door prachtige planten, die in kostbare Japansche potten het gezicht naar binnen belemmerden. Tusschen de wuivende varens en trotsche palmen verhieven zich een reusachtige Minerva en Apollo. Verrast gleed zijn blik langs de zwart fluweelen met goud geborduurde tochtdeuren der voorgalerij.
Een huisjongen kwam droomerig aanloopen met een gevulde reservoir voor de groote hanglamp.
"Woont hier mevrouw van Raden?" vroeg de bezoeker in de Maleische taal, waarop de Javaan bevestigend antwoordde.
"Mina ketemoe sama njonja." [Ik verzoek mevrouw te ontmoeten.]

[153:]

De bediende begaf zich regelrecht naar Felie's kamer; onderweg zag hij zijn meesteres, aan wie hij allereerst den bezoeker aandiende.
Juffrouw Roos snelde naar de bijgebouwen, naar de kamer van juffrouw Veth, die wegens lichte ongesteldheid niet naar het hospitaal was gegaan en bij wie zij mevrouw van Raden dacht te vinden. Sinem was haar echter reeds vóór en klopte aan de deur van Felie's kamer.
"Lekas nja, toewan datang," [Spoedig, mijnheer is gekomen] riep ze zenuwachtig.
Verschrikt kwam mevrouw van Raden naar buiten. "Toewan sapa?" [Welke heer?] vroeg ze verwonderd
"Uw man, mevrouw!" fluisterde juffrouw Roos, "Sinem kent hem immers, hij is in de voorgalerij."
Half verlegen, half ontstemd, ging ze naar het hoofdgebouw. "Sinem heeft zich zeker vergist," zeide ze, "Maar deze bezweerde haar, dat ze den kapitein had herkend...
Dus hij was gekomen, zonder belet te vragen, zonder haar zelfs te waarschuwen. "Wat zou hij mij te zeggen hebben?" was de gedachte die haar bezighield, terwijl ze de lange gangen doorliep naar voren.
Een donker, tenger persoontje gleed tusschen de oranje-boomen naar het voorerf en verschool zich achter een boschje patjar tjina; van hier kon zij ongemerkt naar binnen zien, zonder zelve gevaar te loopen van ontdekt te worden.
Een doodelijk bleek kwam over Felie's aangezicht, zij trilde aan al haar leden. Voor het eerst sedert dien vreeselijken ochtend zag ze hem terug; zij kon een gevoel van toorn niet onderdrukken. Hij stond met zijn rug naar binnen, zijn wandelstok en zonnehelm in de hand. Hel-wit schitterde zijn witte gestreken kleeding in het zonlicht der voorgalerij

[154:]

Plotseling, als bij intuïtie haar tegenwoordigheid bemerkende, keerde hij zich om: de echtgenoten stonden tegenover elkaar. Een oogenblik staarden ze elkander zwijgend aan, dan zonder inleiding, zonder voorbereiding kwam het eensklaps van zijn lippen: "Ik kom vragen of je terug wilt komen."
Een oogenblik zag Felie als in een toovercirkel alles om zich heen draaien; zij voerde een geweldigen strijd; vertwijfling, doodsangst kwam over haar, zij wist niet wat te doen. En telkens lokten haar de lieve onschuldige oogen van haar kind. Eensklaps rees het beeld van pastoor Terbraak haar voor de oogen. "Is het op aandringen van den pastoor?" vroeg ze met toonlooze stem.
Toornig flikkerde zijn donker oog. "Neen, ik bemoei mij niet met hem; beslis! kies of..."
Zij voelde op nieuw afkeer haar hart binnensluipen; 't was of iets noodlottigs haar naderde, waaraan te ontkomen een onmogelijkheid was. Haar aan armoe grenzende levenswijze deed even opflikkeren sensatie van verlangen naar comfort, naar rust. Diep ellendig voelde ze zich, omdat zij het ééne hoog geblevene in haar zieleleven, haar onkreukbare trots, voelde neerzinken in het niet.
Dankbaar naar de eenmaal met hoogmoed afgewezen aalmoes de hand uitstrekken?
Akelige wanhoop van vergruizelde idealen overgrauwde haar gemoed.
Nog altijd stond hij daar, afwachtend haar antwoord. Plots voelde ze nieuwe kracht tot den levensstrijd haar aderen doorstroomen. Fier opgericht en met verhoogden blos, als schamend zich voor den momenteelen twijfel, kwam het vastberaden van haar lippen: "Ik weiger."
Hij staarde haar verbaasd aan. Was deze koene Juno zijn eenmaal aanhankelijke, lieftallige Felie?
Even lichtte in hem op verlangen om haar te liefkozen,

[155:]

zooals dit gevoel eenmaal, zonder liefde hem beheerschte, toen hij haar als meisje voor het eerst ontmoette.
Maar Felie hield het hoofd afgewend en sprak bij zijn pogen tot verzoening, afbijtend: "Laat me, alles is uit..."
Toen was hij heengegaan met een verachtelijken blik op háár en met in zijn hart het voornemen zich los te scheuren van die oogenblikkelijke betoovering. Maar zijn grootste marteling bleef; zijn tot hevige passie aangewakkerde jaloesie.
"Versmaad..."
Wildop klotsten zijn gedachten naar zijn gloeiend voorhoofd. Nog eenmaal wendde hij van den zonnigen rijweg zijn hoofd om.
Niets, niets dan eenzame middagstilte.
Moorddadig rolden de donkere oogen.
"Ik zou haar kunnen dooden..."





| vorige pagina | inhoud | volgende pagina