doorzoek de gehele Leestrommel

Leestrommel
Leestrommel
a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Mas Ranoe: Vrouw
's-Gravenhage: N. Veenstra, 1900


[217:] XXI.

Een jaar is voorbijgegaan, een jaar van diepe smart, voor velen van oneindig lijden.
Door het ondoordringbaar zwerk vallen enkele koesterende zonnestralen op de geteisterde aarde. Voor het eerst na dagen van rouw is de vlag in top geheschen bij de gouvernementsgebouwen.
Schitterend in 't licht van duizenden lichtjes vertoont de Koningin van het Oosten zich in haar Majesteit en roep Batavia's inwoners ten hove, tot opluistering van het heuglijk feest, straks te geven ter gelegenheid der installatie eens nieuwen Gouverneur-Generaals.
In de voorgalerij van een der hotels ziet een jongen vrouw telkens ongeduldig naar den weg, zoo vaak het geluid van een naderend voertuig haar aandacht trekt. In haar oog ligt de blijde glans van geluk; toch werd zij niet tot de feestvreugde genoodigd. Heerlijker, volmaakter weelde verbeidt zij dan futiel genieten in schitterleven van mondain gewoel. Bij tusschenpoozen dwalen haar gedachten af naar tijden, toen zij het mooie hoofde moe peinsde over de belangrijke kwestie van een elegant toilet, dat iets geheel bizonders moest zijn, gansch ongelijk aan 't geen anderen droegen,

[218:]

gelijk zij zelve ook ongelijk aan die anderen was. Een blos vliegt over haar gelaat, als de herinnering terugvoert naar coquette luxe van bals en concerten, waar ze luisterde naar banala courtoisie van de flirtende jeunesse doreé.
Nog altijd stelt zij prijs op een volmaakte coupe voor haar robes en een onberispelijke coiffure, maar een jaar lang draagt ze het weduwkleed in stille afzondering, een jaar lang leeft zij verborgen voor spiedende blikken van onbeschaamd publiek, dat haar droefheid wil peilen, haar smart afmeten aan de lengte van haar rouwfloers, of vreugde lezen in het moegeweend oog, totdat een brief uit Rampok den ingesluimerden geest met een schok wakker schudt en nieuwen gloed, nieuw leven in de aderen voert.
Bij het lezen der bekentenis zijner liefde is zij snikkend neergezonken en tranen hebben gevloeid over het papier, waarop zijn kussen stonden en waaruit rozenblaadjes ruischend neervielen om haar heen, zoeten geur verspreidend van reine liefde, hoog geluk. Eerst aarzelend schuchter, dan met beide handen het vastklemmend en het koesterend aan haar hart, is schuchter ontloken het blauwe bloempje van rein geluk.
Onmiddelijk na zijn terugkomst uit Rampok, waar hij de heele expeditie heeft meegemaakt, zal de voltrekking van het huwelijk volgen.
Zijn laatsten brief draagt ze bij zich, zij wordt nooit verzadigd die over te lezen.
"Nog enkele dagen, mijn engel, en ik ben bij je, hoe snak ik er naar, ik heb twee maanden verlof naar Tosari, daar zullen we onze hoogtij voeren, de stukken zijn in orde, de aanvrage om toestemming in zee." En altijd aan het slot van zijn brueven Hamlets woorden:

[219:]

Doute de la lumière,
Doute du soleil et du jour,
Doute du ciel en sa terre;
Mais ne doute jamais de mon amour.

Zij kan ze nooit met droge oogen lezen, die heerlijke woorden...
Daar rijdt een mylord het erf op; Felie moet zich vasthouden aan de balustrade. Zij heeft de slanke gestalt herkend; op zijn borst schittert de militaire Willemsorde en een eervolle vermelding. Voor dat de paarden stilhielden, heeft hij den koetsier een geldstuk toegeworpen, tegelijk met een vluggen sprong uitstijgende. Als hij in vlugge passen de trappen is opgevlogen, klemt hij de trillende gestalte in zijn armen en draagt haar naar de binnengalerij. 't Is beiden onmogelijk een woord te uiten. Hij beroert in teedere, kleine kussen liefkoozend haar voorhoofd, heur haar, heur gesloten oogleden, heur handen, om haar dan zachtjes op een divan neer te vleien, en zijn hoofd in haar schoot verbergend, aan haar voeten neer te knielen. Wanneer zij de oogen opent, heeft hij een trouwring haar aan den vinger geschoven.
Door haar tranen heen glanst een glimlach. Blij geluk straalt haar tegen, als hij het hoofd neigt, om haar te kussen bij sensatie van belofte harer trouw, omgoudend zijn vinger, en zij leest in zijn oogen met fijn gevoelig, vrouwelijk instinct zijn liefde, de eeuwige, onveranderlijke ééne en vast omklemmen de kleine handjes in uiting van voor 't eerst gekende, pas ontloken émotie zijn gezicht, om straks liefkoozend zijn haren te streelen, in zachte golving omlijstend het edel voorhoofd.
"Wat doe je dat lief," zegt hij in zalig verrukken tot haar opziend en trillend van genot onder haar zachte liefkoozing. Geuren van oranjebloesem stijgen omhoog; hij

[220:]

springt op en plukt ze van de takken, die rijkbeladen schitterend in maanlichtglansen, de bloemtrossen opheffen langs de galerij.
Knielend aan haar voeten versiert hij heur haar, heur boezem met de reine witte bloesems; Felie weert hem echter af.
"Geen oranjebloesem, lieveling, ze passen niet bij mij."
"Stil kindje, ik wil dat mijn bruid zich daarmee tooit, draag ze als ik bij je ben..."
Hij houdt met één hand de hare vast en bevestigt de bloemen op haar borst.
"Een tweede bruid draagt..."
Daar vliegt een donkere gloed hem naar het voorhoofd.
De herinnering aan haar eerste huwelijk is hem een voortdurende foltering.
Een diepe schaduw valt donker over het ontluikende geluk.
Hij voelt haar tranen op zijn handen druppelen en slaat zijn armen om haar heen, en drukt haar hartstochtelijk tegen zich aan.
"Geen tranen mijn schat, het oude leven heeft afgedaan, draag oranjebloesems voor mij, je bent mijn éérste bruid."
Als zij hem heeft opgericht en naast zich op den divan heeft getrokken, de handen ineengestrengels, heur mooie lijf geleund tegen zijn breede borst, trekken aan heur geest voorbij, in treurige volgorde, beelden van doorleefde smart, maar hij vaagt ze weg, als zijn adem haar voorhoofd beroert, essence van zalig genieten uitgeurend over de ontloken vrouwenziel en samensmeltend met het rozenaroom, opgestegen uit een bloemenmand, door zijn liefderijke zorg met versche bloemen gevuld. Wanneer zij tot danken de lippen opent, sluit hij ze met een kus.
Flauw geluid van toenemend zweepgeklap herinnert hen aan 't hoffeest. Zij hooren er niets van. Vroolijk keuvelend

[221:]

streng correct onder de spiedende blikken van dienend personeel, hebben ze het avondeten gebruikt, bevrijd van de vragende oogen der logé's, die meest allen in de kleedkamers, worstelend met de ondraaglijke warmte, het avondeten opofferen voor het acheveeren van hun toilet, voor de dames ter gelegengeid van's gouverneurs eerste receptie meestal uit Parijs ontboden, of kunstgewrochten uit de magazijnen van Speijbroek Sacré.
In Felie's kamer ligt sluimerend haar eenige zoon. Onbemerkt sluipt Lebron daar even binnen om een kus te drukken op het voorhoofd van het blozende knaapje; maar voorzichtig om hem niet te wekken. Hij wil Felie's tegenwoordigheid ongestoord alléén genieten van avond...
Onder de genodigden ten hove bevindt zich de sierlijke gestalte van den zeeofficier van Wensen, in kleine afgemeten pasjes vol zelfvoldoening rondstappend op de cadance der muziek, in gemeenzamen omgang met Z. Excellentie, en in kwaliteit van diens zwager zich airs gevende van een zeker sans façons, dat hem het voorrecht geeft Batavia's society met diepe bewondering tot hem te doen opzien.
Hij gevoelt zich inderdaad "Lekker" en herleeft in de ruime frissche zalen van het paleis, na zijn verblijf in de gebouwen te Soerabaija, innerlijk genietend van 't voorrecht, door Fortuna onder Buitenzorg's bebloemden troonhemel als gewoon menschenkind rond te stappen en de crème de la crème van Insulinde tot zich te zien buigen. Met critischen blik monstert hij Batavia's schoonen, die zich aan den arm harer cavakiers voor de polonause rangschikken. "Zooals de mooie Ophelia geen een," zegt hij tot zich zelf en een afzichtelijke grijns vergezelt die gedachte.
"Mijnheer de Bruijne," roept de Adjudant, een jongen man aan den landvoogd voorstellende. Hij ontwaart, zijn hoofd omwendende, den jongen controleur, diep buigende voor de landvoogdes om daarna met hoogopgeheven hoofd

[222:]

en trotschen blik hem voorbij te loopen. Hij herinnert zich dat dit de verloofde is geweest van Henriëtte van Raden en moet met geweld zijn lachlust bedwingen. "God ja, 't is waar ook, dat gekkinnetje heeft zich ook al in 't hoofd gehaald, dat ik haar zou trouwen." Onwillekeurig formeeren zijn gedachten een harem van allen, in wie hij reeds dezelfde verwachting heeft opgeroepen. "Neen, dat zou al te dol zijn, hij de broer van mevrouw van Brandenburg, echtgenoot van dat schoolvosje," en met welgevallen rusten zijn oogen op de prachtige schouders van de Admiraalsvrouw, die hem met een gemeenzaam tikje met haar waaier tot zich wenkt. Hij fluistert een paar complimentjes, die de dame zelfs na een twintigjarig verblijf onder de tropen, het bloed naar de wangen jaagt; maar de vrouwen zijn nu eenmaal dol op hem, hij is onweerstaanbaar. "Van Wensen mag alles zeggen," hoort men niet zelden beweren. Hoe verwonderlijk, dat zijn aantrekkelijkheden op ééne zonder uitwerking bleven, ja haar zelfs met weerzin tegen hem vervulden.
"Vervloekt!" - bijna zou hij het hardop uitgesproken hebben - daar krijgt hij weer een steek in het litteeken aan zijn linkerhand. Het beneemt hem den lust om aan het dansen deel te nemen; hij dwingt zijn gelaat tot een glimlach, waarmee hij de voorbijtrekkende paren beschouwt. Eindelijk zet hij zich met eenige heeren aan een hombre-partijtje en spreekt duchtig de champagne aan, die ten hove rijkelijk vloeit.
't Wordt tien uur. Met luide stem annonceert van Wensen een sans prendre, dan kijkt hij terloops even op zijn horloge.
Aan het oog der partners ontgaat het, dat een doodelijke bleekheid zijn gelaat heeft overtogen; men zou 't ook kunnen toeschrijven aan de emotie van 't spel, vijf en twintig pop het kapitaal, maar Fortuna is hem gunstig. "Vôle!" komt het triomfantelijk van zijn lippen...

[223:]

Buiten heerscht volslagen rust. Van de muziek ten hove dringen slechts flauwe tonen naar buiten. Enkele Inlandsche jongens en meisjes, en eenige misdeelden, hebben buiten gestaan om te nontonnen, maar ze zijn allengskens heen gegaan. Van de toiletten der dames is toch niets meer te zien, nu het af en aanrijden heeft opgehouden.
In een donker hoekje in de voorgalerij van het hotel te Molenvliet zitten twee gelukkige menschenkinderen in doodsche stilte bijeen; hij zijn arm om haar heen geslagen en zij leunende met haar prachtig kopje tegen zijn schouder. Slechts bij wijlen wordt de plechtige stilte onderbroken door een kus. "Lieveling, kindje, hoeveel dagen nog, kwam de toestemming toch maar," fluistert hij aan het kleine oor.
"Al die feestelijkgeden beletten den Gouverneur-Generaal om zich met zulke nietigheden bezig te houden," zegt Felie troostend, met een poging om te schertsen.
Lebron drukt haar nog vaster tegen zich aan. "Als zijn Excellentie wist, hoe het geluk van twee menschenkinderen afhangt van een beetje spoed zijnerzijds, zou hij niet dralen"...
Omstreeks ter zelfder tijd, dat van Wensen op zijn horloge ziet, klopt een Inlandsch soldaat aan de trappen van de voorgalerij. "Sapa ada?" [Wie is daar] vraagt Lebrom opgeschrikt uit zoete min.
"Di sini tinggal kaptèn Lebron?" [Is hier kapitein Lebron]
Op het bevestigend antwoord reikt hij hem een papier over ter teekening voor ontvangst van een officieel stuk, op welks omslag in duidelijke letters "geheim" te lezen staat.
Opgetogen snelt hij er mee naar binnen. "De toestemming

[224:]

wijfje," roept hij Felie toe, die hem naar de binnengalerij is gevolgd, waar hij onder de lamp inzage neemt van het document. Felie heeft in een oogopslag den inhoud gelezen en moet aan de tafel een steun zoeken. Als hij haar naast zich bemerkt, vouwt hij fluks het papier in elkaar en verbergt het in zijn borstzak.
"Mag ik niet zien wat er in staat, mijn schat?" vraagt ze met haperende stem.
"Kindje, een officiersvrouw mag nooit nieuwsgierig zijn naar officieele stukken," zegt hij en kust haar op het voorhoofd, hij voelt dat daarop het klamme zweet parelt.
"God lieveling, wat is er, deed ik je verdriet, neen, neen, zoo meen ik 't niet." Hij is bij haar neergeknield en bedekt haar met gloeiende kussen, dan staat hij op en sluit haar in zijn armen. Zij neemt zijn hoofd in haar handen, en ze zien elkaar lang en innig aan. "Toe kindje, zeg 't nog eens, zeg 't me, heb je me lief?"
En in een zucht, een beklemde borst ontwrongen, ruischt het van haar lippen: "Ik aanbid je"...




| vorige pagina | inhoud | volgende pagina