mevrouw E. Overduyn-Heyligers: Warm bloed Utrecht: Bruna, 1904
[133:]
Hoofdstuk XI
Na groote toebereidselen en voorbereiding hadden de feesten een aanvang genomen. Zoals gewoonlijk bij dergelijke gelegenheden, ging Batavia vóór in 't organiseeren van een schitterend programma. Allen verkeerden in feeststemming, die door het enthousiasme voor de jonge koningin met den dag toenam. Het bal déguisé zou de feestreeks sluiten en op dien avond zou de Koningin van het Oosten een zeldzaam schouwspel te zien krijgen. Wonderschoon was de aal gedecoreerd, waar een bonte menigte dooreenwarrelde. Nieuwsgierig schoolden gemaskerde groepjes samen, de hoofden bij elkander stekend en fluisterend over dezen of genen, dien zij achter het masker en de ongewone kleederdracht meenden te herkennen. Toen 't hof van Lodewijk XVI de zaal binnentrad schenen de gesprekken te verstommen. De wit gepoederde weelderige pruiken en pompeuse toiletten waren een veilige vermomming waarin het meest geoefend oog zich nog zou vergissen. Indrukwekkend was de vorstelijke gestalte der Koningin,
[134:]
wier zoekende blik de rijen monsterde, waarlangs statig zij heen schreed. Geinspireerd door het grootsche historisch schouwspel, in Insulinde's maatschappij een ongewoon verschijnsel, beijverden allen zich om aan de voeten van het vorstenpaar hun hulde neer te leggen. Bij de muziek der quadrille commandeerde een luide stem: "Quadrille d'honneur!" en niemand waagde in de rijen van de vorstelijke stoet zich te mengen. Het verdere gedeelte van den avond echter, toen meer en meer de feeststemming haar toppunt bereikte, had het vast aaneengesloten geheel zich opgelost en zag men niet zonder ironie de princses de Lamballe aan den arm van een Noord-Brabantschen boer in de zaal loopen. Bij tusschenpoozen gleed even voorbij de vorstelijke gestalte van Marie Antoinette, telkens geleid door een anderen, door nieuwsgierigheid geprikkelden cavalier. Bij haar zuiver Fransche uitspraak was 't een onmogelijkheid haar te herkennen, toch was 't haar soms of men haar kende, als haar in 't voorbijgaan werd toegefluisterd: "Lichtzinnige Koningin, weet je niet, dat het niet past, om zoo dikwijls met dien Uhlanen-luitenant te dansen?" Onder haar masker, dat haar in de warmte benauwde, voelde zij het bloed haar naar de wangen stijgen en onwillekeurig drukte zij vaster den arm van den officier tegen zich aan, als om bescherming te zoeken bij hem tegen de booze woorden. Een Cagliostro, die haar een karaf water voorhield, waarin een klein doodkistje dreef, deed haar hevig ontstellen. Haar galatoilet begon haar te hinderen en de vorstin van enkele uren snakte er naar om dit te ruilen voor een meer eenvoudige dracht.
[135:]
Verschillende kleine salons waren ingericht als toiletkamers, waar men gelegenheid had van kleeren te verwisselen, of zich van een aldaar verkrijgbaar gesteld costuum te voorzien. 't Was naar een dezer kleine salons, dat de Uhlanen-luitenant haar geleidde, toen zij hem haar vermoeidheid had bekend gemaakt. "Laat me je daar even heenbrengen om je te verkleeden," zei hij eenvoudig, haar geleidend naar het geimproviseerde kamertje. "Ik weet niet wat ik aan zal doen, ik heb niets anders," fluisterde zij hijgend. "Ik heb een zwarte en een roode domino, neem de roode, dan zal ik de zware aantrekken, je japon kun je er laten liggen," zei hij naast haar voortstappend. 't Was of een geheime stem haar waarschuwde: "Zal ik niet eerst mijn man zeggen, dat ik mij ga verkleeden?" vroeg ze gejaagd. "Welneen, als we klaar zijn kun je 't hem vertellen, als je daar zooveel prijs op stelt. Mij dunkt, dat 't veel aardiger is om eens helemaal ook voor je eigen gezelschap onbekend te zijn, kom mee, anders letten ze op ons." En terwijl ze naar binnen ging, met moeite haar sleep tot zich trekkend in het nauwe vertrek, zag de Uhlanen-officier spiedend rond. Niemand bevond zich in hun nabijheid. 't Scheen dat juist een dans was begonnen. En zonder zich een oogenblik te bedenken, stapte hij na haar binnen en sloot de deur aan de binnenzijde. Een getemperd licht viel van een hanglamp, die van het plafond het afgeschoten kamertje verlichtte, naar beneden. Vliegensvlug ontdeed de pseudo officier zich van zijn uniform en masker en begon nu, vrijer in zijn beweging, niet langer door het nauwsluitend pantser over zijn burgerkleeren gehinderd, zijn dame te helpen bij haar toilet. Met
[136:]
een zucht van verlichting rukte ze zich het masker van het aangezicht. In den kleinen spiegel, die aan den wand hing, zag ze vaag sporen van poeder, die van de pruik op haar gelaat waren achtergebleven. En zich afwisschend met haar zakdoek waarop haar cavalier eau de Cologne had gegoten, voelde ze een behaaglijke koelte haar beroeren nadat zij haar hoofdtooisel had afgelegd. Heel gewoon, als gold het een dagelijksche bezigheid, begon haar cavalier haar behulpzaam te zijn bij het ontkleeden. Dood vermoeid liet zij toe, dat hij haar galakleed uittrok en een rooden domino over het hoofd wierp. Bijna als in een droom onderging ze het vreemd gebeuren, gejaagd luisterend naar het kloppen van haar hart. Een vreemde angst was over haar gekomen. Zij had willen vluchten naar buiten, maar ze kon niet. Een verlammend gevoel hield haar gekluisterd aan den kleinen stoel waarop zij was neergezegen. "O ik ben zoo bang", fluisterde zij met een zucht, bijna verstikt door tranen. Hij, nog bezig met het schikken der kleedingstukken, wendde zich om en sloeg zijn arm om haar heen. "Bang? terwijl ik bij je ben?" Zij knikte zwijgend en sloot haar oogen, zich overgevend aan zijn liefkozingen, waaronder hij haar dreigde te verstikken. Een uur was voorbijgegaan sedert zij in de toiletkamer waren binnen gegaan. Luide slagen van de pauken brachten hem het eerst tot bezinning. "Nu wordt het tijd," zei hij opstaande uit zijn knielende houding. Ze schrok op en weer kwam het nauwelijks hoorbaar van haar lippen: "Ik ben bang." Voor de tweede maal
[137:]
scheen die uiting hem te agaceeren. "Je hoeft nergens bang voor te zijn, er is niets. Hier is je masker, laat me je dat voorbinden, niemand kent ons." Ze liet hem begaan, met moeite haar handschoenen aantrekkend over haar gezwollen klamme handen. "Ik zal 't eerst er uit gaan en uitkijken of niemand ons opmerkt; er is heelemaal geen reden om ons te verontrusten, niemand heeft ons binnen zien gan." Hij sprak met verheffing van stem, vergetend, dat slechts een schutsel van dundoek hen onttrok aan het gezicht. 't Leek zoo ledig en stil om hen heen, dat hij niemand in den omtrek vermoedde. "Er is niemand, kom nu," zei hij de deur open houdend om haar te laten passeeren. Schuw om zich heen ziende stelde het haar gerust, dat zij niemand bemerkte. Een Pierrot was bezig aan een tafel waarop costumes verspreid lagen, een masker uit te zoeken, hij was in zijn bezigheid echter zoozeer verdiept, dat hij op het langs komend paar geen acht scheen te slaan en ijverig het eene masker na het andere bekeek. Toen zij de balzaal binnen gingen zag Diana om en bemerkte, dat hij hen nastaarde. "Kijk niet om, die Pierrot van daar even houdt ons in het oog," zei ze gejaagd. Eerst willend ontkomen, voelde haar cavalier zich minder op zijn gemak toen hij nu ook den Pierrot de zaal zag binnen komen en hen op eenige passen volgen. "Hij wil zeker weten wie wij zijn; zou hij ons daar binnen hebben zien gaan?" fluisterde Diana zich angstig dringend tegen haar cavalier. Ze zagen telkens om en overal bleef de Pierrot hen volgen. Onwillekeurig voelden ze zich beiden gerust. Het oogenblik waarop het demaskeeren zou worden bevolen zou dadelijk slaan.
[138:]
"Ik kan onmogelijk blijven nu dat masker ons in het oog heeft gehouden, breng mij maar naar buiten, dan rijd ik naar huis," fluisterde Diana het betreurende, dat ze zoo laat zich was gaan verkleeden. Tevergeefs zag ze om naar iemand van haar gezelschap. 't Was of allen hetzelfde hadden gedaan als zij en nu in andere kleeren daar rond liepen. Eenigen hadden het door transpiratie losgeweekt masker afgedaan en liepen, bijna onherkenbaar door kleursel, te midden der overigen. Heel lang tijd om zich te bezinnen hadden ze niet en zwijgend geleidde de zwarte domino haar door de verschillende zalen naar den uitgang. Er stonden een paar huurrijtuigen en dos-á-dos, in de laatste kon hij de dame moelijk plaats doen nemen. Na even rond gezien te hebben, zag hij een mylord naderen. Hij wenkte den koetsier, doch deze beweerde op iemand te wachten. "'t Is niets, je kunt direct terug keeren, ik geef je een goed handgeld," en voor den machtigen hefboom bezweek ook deze en liet gretig den rijksdaalder in den zak van zijn baadje glijden. "Plas biroe" riep de zwarte domino vrij hard. Om aan het démasqué te ontkomen begon er druk beweeg te komen aan den ingang. Juist toen de zwarte domino zijn dame in het rijtuig wilde helpen voelde hij een hand op zijn arm en omziende zag hij den Pierrot, ditmaal zonder masker, vlak in het gelaat. "Pardon een oogenblik," zei deze. "Ik ben Jansen, mag ik weten wie u bent?" "Ik heb vóór het démasqué de zaal verlaten, ik ben aan niemand verplicht mijn naam bekend te maken," antwoordde de zwarte domino onbeschaamd.
[139:]
"Toch wel aan den echtgenoot van de dame, die u bij u hebt," zei Jansen met onnavolgbare kalmte. De zwarte domino voelde, dat hij het spel verloren had; langer weerstand bieden scheen hem onmogelijk, bovendien begon er een troepje te groeien om hen heen. "U zult zeker wel zoo beleefd zijn de dame te sparen, die ge uw echtegenoot niemt, ik ben Van Maren," zei hij bijna onhoorbaar aan 't oor van Jansen. Een demonische glimlach gleed over diens gelaat. "Ik wist 't; maar voor alle zekerheid eisch ik van u, dat u uw masker oplicht." Ziedend van ingehouden drift gehoorzaamde Van Maren aan het verzoek. Even zag de beleedigde echtgenoot in het gehate gelaat, toen stapte hij in het rijtuig en zette zich neer naast zijn vrouw. "Plas biroe!" klonk het andermaal met schorre stem. De koetsier wilde tegenwerpingen maken; maar het bevel had zoo dringend geklonken, dat hij de zweep over de paarden legde en zoo snel mogelijk tusschen de vele ruituigen naar een uitweg zocht. Van Maren keerde daarna onmiddelijk naar de societeit terug, waar hij zich van zijn vermomming ontdeed en eenige oogenblikken later schreed hij in zijn onberispelijke kleeding de danszaal binnen, impassible. Niemand zou aan hem gezegd hebben, dat slechts enkele oogenblikken te voren hevige stormen de thans zoo kalme oppervlakte van zijn ziel hadden beroerd.
inhoud | vorige pagina | volgende pagina