mevrouw E. Overduyn-Heyligers: Warm bloed Utrecht: Bruna, 1904
[185:]
Hoofdstuk XV
Een van de paleizen van Koningsplein was schitterend verlicht; een stoet van bedienden bewoog zich geruischloos door de ruime zalen, waar door Venetiaanse spiegels de rijke gaskronen en luxe voorwerpen duizendvoudig werden weerkaatst. Van Maren en Diana waren van hun huwelijksreis in de Straits teruggekeerd en voor 't eerst zou de bekoorlijke gastvrouw als meesteres de hulde van Batavia's ingezetenen in ontvangst nemen. Van al de verschillende gesprekken en beraadslagingen over het al of niet bezoeken van die eerste receptie had ze niets gehoord, en haar bekoorlijk hoofdje, vervuld van de moeieljkheid over een geschikt toilet, droeg zij trotscher dan een vorstin, toen ze in haar toilet van champagne gaze de soie haar kleedkamer verliet, om in de voorgalerij haar cour te houden. Geblaseeerd, men eenigszins vermoeide trekken, liep Van Maren, in zijn onberispelijken rok, het kleine bordes op en neer.
[186:]
beter dan zij wist hij hoe Batavia had geweifeld over zijn acceuil in de wereld. Men den vinger had hij ze kunnen aanwijzen, die hardnekkig hadden volgehouden bij hun: "En ik verdom 't, ik ga er niet naar toe." Hij wist zoo precies elke trilling in de gevoelsschakeering van het menschelijk gemoed, dat 't hem niet moeielijk viel ze te taxeeren straks, de gasten, die komen zouden. Want had niet zijn hem nooit verlatend zelfvertrouwen hem gezegd, dat ze komen zouden, tòch komen allemaal? Hij lende ze maar al te wel de feestgenooiten van zijn bacchanalien, waarbij de vrouwen van hooggeplaatste ambtenaren bacchanten waren geweest. Niemand had het smadelijk lachje gezien, dat even plooide onder zijn gitzwarten knevel, toen op de receptie van den Gouverneur-Generaal hij zijn bekoorlijke vrouw zag omgeven door een stoet van aanbidders. 't Was een proefstuk geweest die receptie; maar een, dat hem aanmoedigde om voort te gaan op den ingeslagen weg. Nu hij Diana zag in haar vorstelijk gewaad, behangen met uiterst fijne trossen gouden regen, waarop dauwdruppen van echte brillanten fonkelden, moest hij zichzelf toegeven, dat zij meer smaak aan den dag legde dan eens de draagster van het pauwenkleed, dat in kostbaarhed het record had geslagen van zijn toenmaals veelvuldige bêtises, zooals hij ze vergoelijkend pleegde te noemen. Rondziens met kwijnenden tragen blik, die even bleef rusten op de prachtige, tot vollen bloei gekomen gestalte van zijn vrouw, vond hij zijn dwaze streek van te trouwen, niet àl te dwaas. Zijn reeds van haar schoonheid verzadigde passie had even opgebloeid, was even een rimpeling geweest in het spiegelgladde water van zijn ziel, toen hij van haar, na zijn in alle stilte voltrokken huwelijk, als zijn vrouw bezit had genomen; daarna had hij haar beschouwd
[187:]
als een salonornament, zooals een rijke Sèvre vaas of een zeldzaam span paarden, welks bezit meer zijn ijdelheid streelde dan hem genot gaf van het te spannen voor zijn equipage. Zijn vrouw gaf relief aan het vorstelijk paleis, aan de kostbare inrichting en... heel in stilte durfde hij het zich bekennen... zij was de brug, waarover tot hem terugkeerde het hem verwachtend publiek. Terwijl hij nog te peinzen stond, zag hij de file van naderende rijtuigen zich voortbewegen tusschen de boomstammen en lachend, bijna met demonischen lach trad hij naar Diana om naast haar de gasten af te wachten. Met onnavolgbare gratie en een rustigheid, die alleen de ware aristocrate verraadt, ontving Diana haar bezoekers. Het eene rijtuig kwam na het andere aanrollen en daartusschenin nog docht bij wonenden te voet. Van Maren liep heen en weer trap op trap af, zich vegend met den zakdoek het zweet van het voorhoofd, toch willende tot het einde toe zijn taak vervullen en de dames afhalen beneden bij het rijtuig en geleiden tot zijn vrouw. Nauwelijks had hij tijd om op te merken hoe een kleine gehandschoende hand bevend op zijn arm werd gelegd. Met kalme waardigheid, onberispelijk gentleman, boog hij voor verschillende schoonen die hij de eer mocht hebben in zijn huis te geleiden. Daar waren Kitty van Bree, Melalie van Stralen, de Williamsen, en een serie onbekende sterren, pas getreden in de banen van Batavia's firmament. 't Heele huis was voor de gasten beschikbaar gesteld. Een zee van licht stroomde van achteren naar voren en verlichtte de kostbare beelden en reuzenvarens, die een harmonieerend geheel vormden met de prachtige empire meubelen, waarvan de wit met goud doorwerkte stoffeering aan een sprookje deed denken.
[188:]
Onmiddelijk viel in 't oog, dat onbegrensde rijkdom hier den scepter voerde. Zelfs de aan weerszijde van het huis liggende paviljoens waren verlicht en als Zwitsersche huisjes ingericht. "'t Komt er maar op aan den juisten toon aan te slaan," had Van Maren meermalen tot zichzelf gezegd en dat hij dien had weten te treffen, bewees de drukke opkomst van Batavia's publiek, bewees de aanwezigheid van de officieren met den leger-commandant aan het hoofd, die niet hadden willen voorbijgaan de vrouw, die eenmaal de echtgenoote wa geweest van hun collega. Jansen was op het oogenblik non-actief en bewoonde een kamer in het Javahotel, afwachtend zijn verlof naar Europa, dat binnen enkele dagen zou afkomen en dat hem niet moeielijk was geweest te verkrijgen na de vreeselijke emoties, die zijn sterk gestel hadden gesloopt; mar hij was er en 't zou hem hinderen als de kameraden haar, die eens zijn vrouw was geweest, zouden negeeren. Vrij duidelijk had hij dat aan eenigen van zijn beste vrienden te kennen gegeven en zoo was dit een reden voor hen geweest te komen, zoo hadden anderen weer andere redenen gehad; genoeg, dat elkeen in de ruime zalen zijn kennissen aantrof en men thuiskomende kon zeggen "gelukkig, dat we maar gegaan zijn, iedereen was er." Als een vorstin die cour houdt, had Diana gebogen, den geheelen avond lang, tot aan het binnenkomen een einde kwam en de velen zich hier en daar in de vertrekken hadden verdeeld. In livrei gestoken spada's liepen met ververschingen rond, terwijl fijne sigaren in de achtergalerij, werwaarts de meeste heeren zich hadden teruggetrokken, beschikbaar stonden. Diana had al haar gasten aangesproken, hier en daar de
[189:]
informaties naar haar ouders, die naar Europa vertrokken waren, allervriendelijks beantwoord, toen mevrouw Williams snakkend naar een tête à tête met haar bekoortlijke gastvrouw, haar hand op heur arm legde. Een ogenblik van volslagen rust was ingetreden. De bezoekers, verdeeld over het geheele huis, genoten van de muziek, die buiten in de kiosk op het voorerf ten gehoore werd gebracht. "Kom even met mij in mijn bouidoir," zei Diana, mevrouw Williams bij de hand vattend. 't Kleine vertrek met gele zijde gecapitonneerd en gestoffeerd met fijne rococo-meubeltjes, scheen door de meesten onopgemerkt gebleven te zijn. "Hier kunnen we rustig een ogenblik praten, ik geloof dat hier niemand geweest is," zei Diana haar voorgaande. 't Kleine elegante vertrek waar door de Venetiaanse spiegels van alle zijden de palmen en chevelurengroep werd weerkaatst, bood een heerlijke gelegenheid voor een vertrouwelijj gesprek. Mevrouw Williams liet zich met een zucht neervallen op den kleinen divan, half verscholen achter het fijne groen, waarboven een roze-ballon kwijnend haar licht uitgoot. "Wilt u wat gebruiken? Orangeade of Napolitaine?" vroeg Diana, een bediende wenkend, die met ververschingen voorbij ging. De met ijs verkoelde oranjekleurige drank verspreidde een appetisant aroom van citroen-bloesem in het vertrek. "Heerlijk met die warmte," zei mevrouw Williams, den haar geboden drank van het blad nemend. Ze veroorloofde zich even rond te zien en ze dag dat de vloeren van geheel het huis van wit marmer waren; 't geen voor haar altijd de comblé had uitgemaakt van geluk. Ze had Diana zoo graag een ochtendvisite gebracht, zooals vroeger in het kampement, maar ze wist niet waarom, ze
[190:]
durfde nu niet meer. 't Was ook zoo geheel anders geworden en Diana had zich zoo afgezonderd, dat ze niet eens wist of ze welkom zou zijn. Ze had heelemaal niet getoond behoefte te hebben gehad aan haar oude kennisen. Thans nu Diana tegenover haar zich neerzette, uitplooiend haar kostbaren sleep waarop dauwbedrupte gouden regen glansde, kon ze een uitroep van bewondering niet langer onderdrukken. "Niet boos zijn ja; maar jij ziet er uit om alle mannen 't hoofd op hol te brengen. Wie had dat nu kunnen denken? En altijd geel he? Overal, waar ik jou zie, zie ik geel." Ze zag bewonderend rond. "Net een bijouteriedoos, of liever een bonbonnieère, je boudoir, en jij, de bonbon. Je man is zeker doll op je, ja?" Diana lachte even fijntjes met den aangeleerden lach van een mondaine. "Of misschien niet? Nou te veel is ook niet prettig, lastig vooral met die warmte." Ze moesten er beiden om lachen. Mevrouw Williams was en bleef dezelfde. "Zijn de oude lui al in Europa, en heb je van daar al bericht?" "Juist vandaag mijn eersten brief uit Holland; maar niet erg geruststellend, mama heeft nog altijd last van haar hart." "Kassian en dan zoover weg; 't is voor jou ook niet prettig, vooral nu, alles is nog vreemd. Gelukkig dat je nu de bedienden van de oude lui hebt kunnen nemen; ze weten precies hoe je 't gewend bent." "Ja, alleen Ngalim mankeert, die is dood; de anderen zijn allemaal bij mij in dienst." "Soero ook?..." "Soero ook. Hij is onbetaalbaar voor de paarden, mijn man had hem al voor dat wij trouwden, hij is erg aan ons gehecht."
[191:]
Diana zou juist vertellen van haar huwelijksreis naar Singapore, werwaarts ze haar ouders had uitgeleide gedaan tot op de fransche mail, toen naderende stemmen weerklonken. "Ik heb je overal gezocht, Diana! meneer Uitterweerd wil je een oogenblik spreken, ik geloof, dat je bezig bent heel slecht je rol van gastvrouw te vervullen," zei Van Maren met zijn hand de geelzijden portière wegschuivend en een officier van de huzaren den weg wijzend naar zijn vrouw. "Neemt u plaats, ritmeester," zei Daiana een pouff vooruitschuivend. Niet zonder coquetterie had zij hem ritmeester genoemd. 't Was haar nog bijgebleven uit den kampements tijd toen ze hardnekkig geweigerd had de officieren bij hun rang te noemen, zooals Jansen haar gesmeekt had. Nu geheel onvoorbedacht scheen het haar uit den mond te vallen, ze bloosde er van, 't geen den ritmeester niet ontging, en zijn ijdelheid streelde. Van Maren was onmiddelijk nadat hij Uitterweerd bij zijn vrouw gebracht had weggegaan, wat mevrouw Williams als heel correct qualificeerde. Een gentleman moet zich altijd beheerschen, wie weet hoeveel moeite het hem kost zoo onverschillig te schijnen, dacht ze. Ze waren nauwelijks in een geanimeerd gesprek gewikkeld of meer anderen schenen den weg naar de gastvrouw gevonden te hebben. Het kleine luxueuse kamertje werd te klein om de velen te bevatten. 't Scheen ook al, dat de oudere dames van vertrekken begonnen te spreken. Diana excuseerde zich en ging naar voren om een voor een de gasten de hand te drukken, een beleefheidsfrase te zeggen en te danken voor de ontvangen beleefdheid. "Ik blijf nog even," had mevrouw Williams haar ingefluisterd, toen ze haar boudoir verliet en de anderen, die
[192:]
er toefden, aangemoedigd door het voorbeeld der oudere dame, bleven eveneens. Uitterweerd, gedurende haar afwezigheid sloeg een bewonderende blik in het vertrek. Onder de vele schitterende ontvangstsalons, waar hij een welkome gast was geweest, zag hij er nog nooit een, die zoozeer in alles zijn goeden smaak streelde. "Beelderig, vindt u niet?" vroeg mevrouw Williams, zijn gedachten radend. "Eenig," zei de ritmeester met een zucht. Uit lang vervlogen jaren kwam een herinnering opduiken aan luxueuse salons en fijne diners. 't Was toen vader een hooge betrekking bekleed had aan het hof en hij als kleine jongen even een nieuwsgierigen blik had mogen werpen in de zalen, waar de tafel gedekt was en het zilver en krital schitterde in helderschijnen kunstlicht. Met zijn moeder mee mocht hij dan, als zij, reeds gekleed in haar sleepend ontvangtoilet en fonkelend van juweelen, eigenhandig de bloemen kwam neerleggen op de tafel. Een herinnering van heel veel moois en teers was hem daarvan bijgebleven. Als hij, klein blond knaapje als hij was, in elk handje een bonbon had gekregen, ging hij tevreden naar de kinderkamer, na eerst de mollige flinke armen om den blanken juweelbeflonkerden hals van zijn moeder geslagen te hebben om haar goeden nacht te kussen. Even hield hij dan zijn lokkig kopje tegen haar aan om op te snuiven de heerlijke geuren van fijne bloemen, die van haar afstraalde. Nog heel jong, had hij haar moeten missen; maar bijgebleven was hem de zoete mysterie van haar veredelenden invloed. Hij dacht 't een droom zijn heele leven lang, die schittering, die geuren, die statige gestalte, die hem zoo
[193:]
hartstochtelijk kon omhelzen, dat hem de fonkelsteenen drongen in zijn blozende wangetjes van kleinen jongen. Eens had hij bij een van zijn tochten gevraagd om een bloem van de tafel en lachend, met een hem bijgebleven engelenlach, had ze hem een takje stefanotis met chevelures in de hand gegeven. "Dat moet je niet opeten, maar heel voorzichtug drogen tusschen de bladen van een boek," had ze hem gezegd en opgetogen had hij de bonne verzocht dit voor hem te doen, alle dagen daarna vragend om ze te zien. Heel veel later, bladerend in een van de boeken, had hij het takje geelgeworden stefanotis teruggevonden en hiermee de herinnering aan de mooie jonge vrouw met haar sleepgewaden en fonkelenden juweelen. Een lauwe weeë pijn verwekte bij hem de herinnering aan iets, dat voor altijd voor hem verloren was, dat hij al jaren had gemist en hem leek een droom uit zijn kinderjaren. Overal waar hij kwam later, in de salons van mondaine vrouwen, had hij gezocht naar dat eene, zonder 't ooit te vinden. Nergens had hij den idealen harmonischen kinderdroom weergevonden, eerst in Europa en later in Indië, waar andere indrukken zijn leven vervulden. Heel ver weg, bijna in vergetelheid verzonken was nu zijn droom, tot op eens van avond, plots, als een fata morgana hem tafreelen uit zijn kinderjaren voor ogen kwamen. Een oogenblik was hij onder den indruk gekomen van de betoovering die hem gevangen had gehouden, een oogenblik slechts, toen hij het geel gecapitonneerde boudoir van Diana was binnengetreden en geuren van stefanotis hem lichtelijk omzweefden. Hij had oneindig veel over Diana hooren spreken en onwillekeurig was belangstelling voor haar bij hem ontwaakt. Zijn week ontvankelijk gemoed had in zich voelen
[194:]
beven diepe verontwaardiging en tegelijk verlangen om haar te leeren kennen totdat de gelegenheid zich bood, haar in eigen huis te bezoeken. En genoten had hij van haar mooie majestueuze gestalte toen hij van verre haar had zien staan in de voorgalerij, naast den man, die met haar hem zou ontvangen. Hij had 't willen wegdenken dat Van Maren daar stond, dat hij de man was, die haar had geplaatst in het milieu van rijkdom en elegance, waar haar schoonheid kwam tot haar recht. Wetend al wat Batavia over haar gefluisterd had, had hij medelijden met haar gekregen. "Hoe oneindig moet zij geleden hebben," dacht hij met een vaag vermoeden, dat achter het trotsche voorhoofd en den glimlach van levenslust een droeve tragedie was verborgen. Vervuld van die gedachten had hij voor haar gebogen, zich voornemend de gelegenheid te zoeken haar nader te leeren kennen. En ineens toen hij Van Maren opmerkte vlak bij hem, was het hem uit den mond gevallen het verzoek om hem te geleiden, naar diens vrouw. Hij haatte zichzelf er om, toen hij, voortstappend over het glanzend marmer, den echtgenoot volgde door de vele galerijen. Zijn hart klopte ontstuimiger, naarmate hij 't boudoir naderde en het geluid van haar stem aangroeide. Toen ineens was het over hem gekomen, de incarnatie van zijn jeugdmysterie. Hij had het voelen duizelen, tot de heldere stem van Diana en haar vriendelijk uitgesproken "ritmeester" hem weer tot bezinning bracht. Vlak voor hem in een reuzenvaas van sèvres stonden stefanotis, in Europa zeldzame kasplant, hier met kwistige hand verspreid. Nu wist hij teruggevonden te hebben het lang vervolgde ideaal, verbleekt door achtereenvolgende jaren; maar frisch weer als eens in zijn jeugd. Hij genoot van de betoovering, die hem hield gevangen, en groot
[195:]
blond, omsloten door zijn nauwsluitende uniform, voelde hij zich kind, blozend knaapje aan de hand van de schoone vrouw. Aangemoedigd door mevrouw Williams en de anderen was hij gebleven, genietend van de oogenblikken die weer zouden zijn een herinnering, niets meer... "Ik geloof dat u veel van bloemen houdt, ritmeester," zie mevrouw Williams hem plots storend in zijn contemplatie van de witte bloemen. Hij schrok zichtbaar en bloosde, als had zij hem op een misdaad betrapt. "Ik heb ze nooit meer gezien sedert mijn prille jeugd en zeker zag ik er nooit zooveel bij elkaar," antwoordde hij verstrooid. Diana keerde terug tot de enkele gasten in het boudoir, haar man was nog in gesprek met eenige jongelui, die schijnbaar een ernstig onderwerp met hen te behandelen hadden. "Non, ik mag meneer Uitterweerd wel een tak stefanotis geven ja?" Een schok doorvoer Diana bij deze vraag van mevrouw Williams. "'t Is heel lief van u, mevrouw Williams, maar misschien vindt de ritmeester, zooals de meeste mannen, bloemen onverdraaglijk, dan plundert u mijn bouquet voor niets," zei Diana. Uiterweerd was opgestaan en betoogde dat hij veel van bloemen hield en in 't bijzonder voor stefanotis een voorliefde had en ongekunsteld nam hij, eenige woorden van dank stamelend, het takje aan uit de handen van Diana, die het hem zelve bereidwillig aanbood. Aan mevrouw Williams was het niet ontgaan, dat Uitter
[196:]
weerd met ontroering de bloemen had aanvaard. Half gepikeerd door Diana's tusschenkomst, die belette dat zij ze hem had aangeboden, flitste een booze gedachte door haar breid. "Pas een perkara achter den rug en alweer een nieuwe op touw gezet," dacht en en deed zich geweld aan om haar ergernis te verbergen. Onder Batavia's upper ten was 't altijd chic geweest Uitterweerd bij zich aan huis te ontvangen, en ofschoon zich daaronder rekenend, had mevrouw Williams dit voorrecht nog nooit gesmaakt. Nu voelde ze, dat ze haar doel nabij was geweest. Immers, de beleefde gentleman zou niet verzuimen haar te vragen, om haar eens te mogen komen zien, als zij hem deze kleine attentie had bewezen. En nu ineens sloeg Diana den bodem in aan de bijna in vervulling gaande illusies. En haar aanvankelijk plan, om nog wat te praten, onmiddelijk latende varen, maakte ze een eind aan het gesprek door op te staan en haar man op te gaan zoeken. Williams kwam haar juist in de binnengalerij al te gemoet. "Ik wilde je juist vragen om mee naar huis te gaan," zei hij, met haar terugkeerend in het boidoir. De anderen vonden het nu ook tijd om weg te gaan en namen successievelijk afscheid. Gezamenlijk daalden ze af langs de breede marmeren trappen, mevrouw Williams aan den arm van van Maren en daarna eenige heeren. "Gaat u te voet?" vroeg van Maren, rondziende naar een rijtuig. "Ja, wij wonen immers heel dicht bij u, 't was de moeite niet waard om te rijden, en dan met dit mooie weer." "Mag ik het genoegen hebben u een pas de conduite te geven?"
[197:]
Zij kreeg een schok. Uitterweerd stond naast haar en had deze vraag tot haar gericht. Ze had moeite om haar vreugde te verbergen, en bijna vergetend de buiging van van Maren te beantwoorden, was ze toestemmend naast hem weggegaan, even en passant groetennd de andere heeren, die den weg naar het kampement insloegen. Innerlijk jubelend, dat op een geheel onverwacht oogenblik Uitterweerd haar deze beleefdheid bewees, en met 't vaste voornemen morgen dit geheel achteloos aan een van haar goede sobats te vertellen, besloot ze hem aanstonds te vragen, om een oogenblik bij hen uit te rusten, wat Uitterweerd gretig aannam. In den loop van den avond had hij meenen op te merken, dat mevrouw Williams meer dan de anderen met Diana bevriend was, haar zelfs vriendschappelijk, soms moederlijk toesprak, en... een geheime macht dreef hem thans ook haar vriendschap te zoeken... Korte oogenblikken beslissen soms over 's menschen lot. 't Was een van die oogenblikken, hetwelk dat van ritmeester Uitterweerd zou gaan beheerschen. Hij minachtte zich er om, toen hij naast haar voortliep, rinkelend met de zilveren sporen, bij iederen voetstap. De meisjes hadden hem "zoo vervelend correct" genoemd, en hem voor straf niet eens meer meegeteld onder de te veroveren goede partijen. Al de lieve lonkjes en veelzeggende lachjes waren afgestooten op het harde harnas van correcte beleefdheid, maar dat tevens een juiste grenslijn trok tusschen publiek en hem zelf. Objectief had hij het leven leeren beschouwen, zonder zelf er ooit een rol in te spelen, en langzaam was het klaar
[198:]
in hem geworden, dat dit de eenige waarborg was voor stil en ongestoord geluk. Herhaaldelijk getuige van verschillende schandalen, die uitliepen op onbeschrijfelijke ellende, had hij zich ver gehouden van het pervers geknoei in Insulindes hoofdstad. 't Had hem geen moeite gekost die gedragslijn te volgen, door en door bekend als hij was met de Indische toestanden. Heel vaag was hem bijgebleven uit zijn jeugd herinnering aan een treurig huiselijk tooneel, waarna zijn moeder voor altijd van hem was weggegaan. Soms stroomde een bloedgolf naar zijn voorhoofd, als hij bedacht de zinspelingen, die zijn vader op latere leeftijd had gemaakt. Onaantastbaar en zekerbleef het beeld der schoone vrouw in zijn ziel, daarin vertegenwoordigend louter reinheid en moederliefde. 't Kon niet, dat ook zij als zoo vele andere vrouwen had gedaan, en had de dood niet een einde gemaakt aan haar bestaan, vóór dat hij tot de jaren des onderscheids was gekomen, hij zou tot haar zijn gesneld, om haar schadeloos te stellend oor zijn kinderlijke liefde. Hij weet de schild aan zijn vader, den bruut, die te genieten van het leven hem had als levenswijsheid ingeprent... Heel jong had hij moeten leeren 't onderscheid tusschen goed en kwaad, en de lessen in de school des levens hadden hem gestaald in den strijd, waarin hij overwinnaar was gebleven tot...? tot een lichte bloemengeur hem terugvoerde naar lang vervlogen kinderdagen, zijn gemoed, week als was, plots toegankelijk werd voor diepe onuitwischbare indrukken. En langzaam voortwandelend naast mevrouw Williams, had hij het voelen komen tot hem, 't onvermijdelijke, den grondslag voor een diepe passie, waarover velen zoch zouden amuseeren, maar die hem stemde tot oneindige droefheid. Nooit nog had hij zich behoeven te wapenen met zijn
[199:]
sceptische opvatting van het leven, tegen een oogenblikkelijke bekoring. Koud en onverschillig had hij ze beschouwd met critischen blik, een voor een, de vrouwen, die kruisten zijn levenspad, en nu ineens, in dit korte oogenblik, miste hij de kracht er toe... Nauwelijks luisterend naar het verhaal dat Williams hem deed, verwijlden zijn gedachten bij geelzijden draperiën en juweel beflonkerden gouden regen, waarvan aroom van stefanotis tot hem opsteeg. Belovend stellig zijn bezoek te hervatten, was hij weggesneld naar huis, zichzelf bewust, dat hij op het punt stond zijn leven te verwoesten en de kracht missend om zich te beheerschen.
inhoud | vorige pagina | volgende pagina