mevrouw E. Overduyn-Heyligers: Warm bloed Utrecht: Bruna, 1904
[200:]
Hoofdstuk XVI
Doodmoe had Diana, dadelijk na het vertrek van haar bezoekers, bevel gegeven om de lichten uit te doen en haar lijfmeid bij zich laten roepen. De jonge Ngalim, wier echtgenoot de betrekking van huisjongen bij de jonggehuwden had aangenomen, was Diana als lijfmeid gevolgd. Na den dood van haar moeder had zij niet langer weerstand geboden aan Roos haar smeekingen, om vóór hun vertrek naar Europa op het Koningsplein bij Diana haar intrek te nemen, en Ngalim had er eindelijk in toegestemd de kampong te verlaten. Nu haar moeder overleden was, wilde zij de relatie met de familie, op wier erf zij het eerste levenslicht zag, niet geheel afbreken. Een mooie zijden slendang met gouden franje was het present geweest, waarmee Roos de overeenkomst bezegeld had. Nadat 't huwelijk stil was voltrokken, was de Kanter en zijn vrouw nog eenige weken op het Koningsplein gebleven om alles in orde te maken tegen de aankomst der jonggehuwden, en toen ook Ngalim met haar man zich op het erf had geinstalleerd, ging Roos, vergezelf van haar man en
[201:]
het jonge paar die haar uitgeleidden tot Singapore, met verlicht hart op reis. "Soeda, wij kunnen toch niet eeuwig bij elkaar blijven," had ze na 't afscheid gezegd. "In de wereld moet alles maar doorgaan, wij zijn ook jon ggeweest, nu weer oud, en zoo gaat 't nou met non ook; als ze eenmaal gelukkig getrouwd zijn kunnen de kinderen hun ouders missen." De Kanter betoogde, dat 't voor hun beider gezondheid noodig was dat ze weggingen en ze zich nu niet allerlei muizennissen in 't hoofd moest halen. "'t Is soms nog beter dat een kind, als het eenmaal getrouwd is, ver van zijn ouders is dan zoo vlak bij. Ze steunen onwillekeurig op je, en dat is beter van niet." Roos had hem met een zucht gelijk gegeven. "Goddank! dat ten minste Ngalin er is; op haar kan ik vertrouwen, zij zal nooit vergeten dat zij met non opgegroeid is." En telkens opnieuw vertelden elkaar de oudjes, dat 't nu goed was zóó, dat nu hun kind rijk getrouwd was en het haar aan niets zou ontbreken. En toen eenmaal de tijding in Europa aankwam van het welslagen van hun eerste receptie, was Roos in een vloed van tranen uitgebarsten, telkens opnieuw lezend den brief, dien zij van mevrouw Williams had ontvangen en dien zij de Kanter voorlas. "Goddank! dat is ten minste goed afgeloopen," snikte ze. "Was je daar dan bang voor geweest kind?" vroeg haar man, haar betrappend op de uiting van haar innigste gedachte. "Bang niet, maar je had toch nooit kunnen weten. Hoe vindt je 't, dat Uitterweerd ook gekomen is?" "Fameus"! zei de Kanter, starend in gedachte heel ver voor zich uit en zich verplaatsend in de afstraling van de glorie, die nu zijn Diana op het Koningsplein omgaf. Het groote ouderlijke huis op Goenoeng Saharie was nu wel ge-
[202:]
sloten; doch een ander thuis, even schitterend als 't geen zij verlaten hadden, zou voortaan Diana's verblijf zijn... Minder enthousiast was van Maren geweest na zijn eeerste soireé. 't Was hem een corvée geweest vriendelijk en welwillend te bejegenen hen, die hij wist dat hem haatten, hem verachtten en alleen gekomen waren, omdat, zooals hij pleegde te zeggen, "ze zoo lamlendig waren om voor elkaar niet te durven wegblijven." Zijn terugkeer tot het mondaine leven na retraite van enkele jaren had niet de aantrekkelijkheid voor hem, die hij, het ontberend, er zich van voorstelde. En in stede van zijn jonge vrouw te complimenteeren of haar ten minste in een hartelijke omhelzing schadeloos te stellen voor den vermoeienden avond, liep hij norsch heen en weer met driftige afgemeten passen, in de groote voorgalerij, waar het licht van een enkele lamp nu grillige schaduwen wierp op den wit marmeren vloer. In zijn lustre jasje, dat hij voor zijn Engelsche avondkleeding had verwisseld, scheen de warmte hem nog ondraaglijker toe en maakte hij druk gebruik van zijn fijnen batisten zakdoek om zich de zweetdruppelen van het gelaat te vagen. Een luide slag met de gong, die uit de achtergalerij weerklonk, deed hem verschrikt opzien en zijn stappen daarheen richten. Juist ging zijn vrouw, komend uit haar kledkamer, hem vóór. Zij droeg nu een peignoir van witte voile, die ruim neerhing en haar mooie vormen modelleerde. Hij maakte de opmerking bij zich zelf, dat ze met eere haar naam droeg. "Een echte Diana!" en tegelijk krulde een verachtelijk lachje zijn lippen.
[203:]
Haar Grieksche coiffuren, door een smallen gouden band omsloten, liet een mooien welgevormden hals zichtbaar. Hij moest er naar kijken. 't Was hem vroeger opgevallen, dat deze zeer schoon was. "Een vrouw kan mooi zijn alleen door haar hals", had hij meermalen beweerd. Soms om haar voeten, soms om heur oogen, en soms wel eens alleen om de eigenaardige manier waarop ze de letter r kon uitspreken. 't Waren de verschillende aanleidingen geweest, die zijn ontvankelijk gemoed in vuur en vlam hadden gezet. Nooit zou hij verliefd zijn geworden op eene sentimenteele vrouw. Alleen fysiek schoon en een gezonde geest hadden hem kunnen bekoren. Deze beide eigenschappen wist hij in Diana vereenigd; maar 't was of 't bezit er van hem blind maakte voor de bekoring, die er van uitstraalde. Hij zou heel moeielijk kunnen vergeten, dat hem eigenlijk dat alles was opgedrongen. Soms balde hij zijn vuisten van woede als hij er aan dacht, hoe hij in de macht van dien blonden reus was geweest, zich voor diens geeselroede had moeten bukken, uit diens handen had moeten aannemen de vervulling van zijn vurigste wensch, het bezit van de vrouw, die toenmaals geheel zijn ziel vervulde... In de achtergalerij, waar Diana vóór hem had plaats genomen aan de gedekte tafel waar, op het fijn damast, tusschen kostbaar zilver en kristal zachtkleurige bloemen geschikt waren, deed hij zich geweld aan zijn min of meer kwade luim te verbergen. De geur van een goed toebereiden consommé, die aan een kleine dientafel door een jongen werd opgeschept, prikkelde zijn eetlust. Lichtzinnge mondaine als zij was, bezat Diana de deugd van een goede huisvrouw te zijn. Onmiddelijk zich voegend naar het groote vermogen, had zij zich van een ui-
[204:]
stekenden chineeschen kok en kamerjongen voorzien, aan een Inlandsche vrouw overlatend de rijsttafel, waarvan zij dolle liefhebster was, te bereiden. In haar witten peignoir met wijde ruimgeplooide mouwen, waaruit haar fijngebouwde armen door breede matgouden armbanden omsloten zichtbaar waren, geleek zij het beeld van eene Griekin, wat nog voltooid werd door de borduursels, die smal in Grieksche bochten van goudgeel langs haar kleed waren aangebracht. Hoffelijk en geheel passend in de smaakvolle omgeving, schonk van Maren uit de kristallen matzilver gemonteerde karaffen zijn vrouw een glas wijn in, warna bijna onhoorbaar een bediende uit een zilveren ijsemmer een stuk ijs er in liet glijden. Beiden waren ze in hun eigen gedachten verdiept, terwijl zij zwijgend hun soep aten, en beiden over het zelfde onderwerp, die een zoowel als de andere met zorg vermijdend te spreken. Hij wilde vermijden tegen haar te uiten zijn verwondering, over de komst van Uitterweerd, den braven Hendrik! Van Maren had intuitief het land aan brave Hendrikken! Een gevoel om te willen verbrijzelen, vermorzelen al wat beter was dan hij, wat hij wist te vermoeden in hem den viveur, sloop door zijn aderen. Uitterweerd had onder degenen behoord, die hem den rug hadden toegewend, een van de weinige ongehuwden, die het deden en den "heureux coquin" niet in stilte, soms luidruchtig benijdden om zijn succes. En nu was juist Uitterweerd bij hem aan huis gekomen. Wat zou hem hiertoe aanleiding hebben gegeven? De mooie ogen van zijn vrouw? Op zijn gelaat weerspiegelde de afstraling van een demonische gedachte, die kliefde zijn bezwaarde hersenen. Hij
[205:]
haatte hem; misschien zelfs vermoedelijk was die haat wederkeerig. Er moest een reden wezen waarom hij gekomen was; hij wilde die uitvorschen. De hoofdzaak was aan Diana niet te laten merken wat zijn hersenen vervulde. Zij mocht niet vermoeden dat hij eenigszins in de verste verte zelfs zich gevleid voelde met de veelvuldige bezoeken, nog veel minder met de komst van Uitterweerd. En terwijl hij, uitweidend over de toiletten en de schoongeid der vertrokken bezoeksters, zijn vrouw van een croquette bediende, deed hij eene poging om achter zijn regelmatige trekken te verbergen wat hem bezighield. Diana vermeed instinctief te spreken over hem. Onder de vele indrukken, die de afgeloopen receptie bij haar had achtergelaten was die, door den ritmeester op haar gemaakt, het scherpste geweest. Heel vaag raisonneerde zijn stem na in haar ziel als 't gelui van een zacht instrument, dat reeds lang had gezwegen, maar waarvan de trillingen nog naduurden, zich opvolgden en echooden eindeloos ver weg. Practisch gezonde vrouw als zij was, had ze moeten lachen om zijn sentimentaliteit, die haar een nieuwe ongekende emotie bracht. Soms bedacht ze zich, dat 't was als een openbaring, ze had zich niet kunnen begrijpen, dat mannen zóó konden zijn....
inhoud | vorige pagina | volgende pagina