doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

mevrouw E. Overduyn-Heyligers: Warm bloed
Utrecht: Bruna, 1904


[269:]

Hoofdstuk XX

Roerloos was Diana neergevallen in haar couchette, doof voor wat zich afwisselde om haar heen. Gerinkel van kettingen en gesjor van touwen, het gekras van boven haar hoofd weggeschoven stoelen bereikten haar oor niet. Zelfs toen reeds uren de Godavery, geteisterd door hooge zeeën zich rollend heen en weer bewoog, glazen en flesschen rinkelend van hun plaatsen vielen, waren deze verwisselingen haar geest voorbij gegleden, zonder dien uit zijn lithargischen slaap te wekken.
Uren vergingen, braken aan en vergingen opnieuw, zonder dat besef van tijd tot heur denkvermogen doordrong.
Gefluister van stemmen bij haar cabine verluidden even en stierven weg weer, als de zang der woedende zee.
Alleen bij de nadering van Singapore, intuitief bewust van terugkeerende herinnering, waakte ze zop, loken de leden over de starre oogen, moe van onafgebroken zenuwspanning.
En niet willend, niet kunnend toegeven aan lichamelijke uitputting, hief ze zich op, verzamelend langzaam één voor één de verwijlende gedachten.

[270:]

Niet naar de Ernest Simon, de boot van de messagerie maritime, kon ze zich laten geleiden, die weer haar zou verder dragen in niets weten, in vertwijfelend machteloos daar neerliggen.
"Naar 'n voornaam hotel..., couranten lezen, weten wat gebeurd is"... hamerde 't in haar hoofd.
Fluks haar goed schikkend bij haar, terwijk geraas boven haar heur hoofd deed bonzen, voelde ze 'n lichte duizeling haar overvallen. Steun zoekend tegen de houten wand van de cabine gleed ze neer op 't kleine vouwstoeltke; de handen in onzeker tasten grijpend in de dichtgeschoven gordijntjes voor haar deur.
Neiging tot braken, ontstaan uit gemis aan voedsel sedert zoovele uren, belette haar zich op te heffen. En terwijl zij neerlag, machteloos, keerde duidelijk steeds het bewustzijn tot haar terug. O, ze wilde sterk zijn, zich voortslepen naar de wal om te weten.
Heen en weer geloop langs de hutten nam toe.
Ze berekende, dat ze nu in Singapore moesten zijn en de boot dadelijk op de zee stil zou liggen en dan moest ze voort... voort.
De gordijntjes in haar vasten greep weggeschoven, beletten niet langer het gezicht naar binnen.
"Wil mevrouw misschien wat gebruiken, een kop bouillon?"
Loom opende ze haar oogen, de steward stond voor haar.
"Ja, bouilon wilde ze hebben," knikte ze met ogen om vriendelijk te zijn.
"'t Is niet goed, dat u de heele reis niet gegeten hebt, u zou ziek worden nog voordat u aan boord van de mailboot was," zei hij, van een bediende een kop bouillon aannemende en hierin een halven citroen uitpersend.
Voorzichtig hief hij haar op en steunde haar bij 't drinken.

[271:]

Het geurige vleeschnat wekte haar op. Langzaam, werktuigelijk begon ze een beschuit te eten in versuft staren langs den steward naar buiten, waar in de gang, voorwendend hun bagage te halen, nieuwsgierigen zich samendrongen om haae te zien. Ze wist zich het voorwerp weer van aller belangstelling, van aller afgrijzen; zij de vrouw om wier wille het vreeselijkdrama was afgespeeld.
Meest vrouwen waren 't, die honend naar binnen gluurden, verachtensvol haar aanstaarden, dan trotsch doorgingen.
Zij kromp ineen bij dien smaad, tot toornig zij afwendde haar donkere oogen waarin te lezen stond belofte van wraak...

Aan de wal in druk beweeg van rickshaws en rijtuigen sloot ze even de oogen, bleef ze stáán te midden van aan alle kanten uitstuipend rumoer, dan weer aandeinend als alles verzwelgende golven, dan weer vervagend naar verre verten, waarvan nauwelijks de echo haar oor bereikte. Luide zich aanbevelende Chineezen, in woesten drang, met hun bloote glimmende lijven, de kleine wagentjes achter zich meeslierend, verdrongen zich om haar heen, gillend van afgunst om den te veroveren buit.
Een langskomend Europeaan bleef staan, joeg de kerels uiteen, bood zijn diensten aan en hielp haar in een huurrijtuige.
Half wezenloos zei ze den koetsier het adres van 'n bekend hotel. of ze een passagier was voor de Fransche mail?
Ja knikte ze; maar nu nog niet, nog niet. Ze moest de dagbladen hebben, want ze wilde weten, ze wilde weten...
Krampachtig drukte ze haar handen tegen haar borst om te stillen haar hevig hartekloppen, dat klotste in haar keel.
Langs groenende Engelsche gazons en prachtige villa's,

[272:]

waar jonge gestalten aan de ramen in de veranda's zich bewogen, voerde haar weg.
Maar angstschuw sloten zich haar oogen om te zien telkens opnieuw en duidelijker haar eigen onherstelbare ellende.
Toen met een schok het voertuig ophield voor het hotel, belette pysieke zwakheid haar schier te gaan.
De managr van 't hotel noodde haar uit te stijgen, maar 't was of de kracht haar daartoe ontbrak; slechts in enkele zinnen, onsamenhangend uitgestooten, verward door de moeielijkheid van zich plots in de Engelsche taal te moeten uitdrukken, vroeg ze, haar de laatse bladzijden te geven.
Hare zeldzame schoonheid, verhoogd door het lijden der laatste dagen en haar deernisvolle toestand, deden hem onmiddelijk gehoorzamen en weinige oogenblikken later, machteloos bijna een woord te uiten, stamelde een dankbetuiging, aanvaardde ze de haar toegestoken papieren. Nu verzocht ze den koetsier haar naar boord te brengen, het hoofd buigend even voor den beleefden Engelschman, die gebluft bleef nastaren het stoffige rijtuig, dat haar wegvoerde naar de reede.

Rustig lag de Ernest Simon in zonnige zilverglanzen, trillerend om zijn reuzenlichaam, waar omheen liefkozend stoeiden schuim gekuifde golfjes, opdartelend uit diep azuur. Stoomfluiten kliefden oorverdoorvend in gillende klanken rustige stilte. Peilsnel gleden kleine stoomers of witte zelfbespannen scheepjes over de zonneflikkeringen voort, 'n enkele prauw vlekte, grauw somber, in bijna onmerkbaar voortgaan er tusschen door.
De koelies, in barnende zonnhite lossend lichters langs zij, bleven roerloos staan, zich vagend met deh anden langs zweet bepereld bronzend voorhoofd, opstarend naar dek van

[273:]

den mailstoomer, waar //allEEn in weifelend voortbewegen een vrouwenfiguur schuw wegsloop. Nauwelijks zich rekenschap gevend van wat er gebeurde om haar heen, had Diana de kajuitstrap bereikt en zoekend nu, in langzaam voortschrijden langs de deuren der hutten, bleef haar oog vermoeid rusten. "Mevrouw Van Maren" las ze op het achter 'n plaatje geschoven naamkaartje. Hier was dua haar cabine!
Bijna machteloos haar armen te bewegen, die stijf omsloten hielden de couranten, stiet ze met den voet tegen de deur.
Opgestapeld in een hoek stond haar bagage; en schuw rondziende, als vreesde zij op een misdaad betrapt zich te zien, trad ze binnen.
Worstelend tegen de middaghitte, die haar telkens dreigde te vermeesteren, ontdeed ze zich van de warme reiskleeren, die verwisselend tegen 't peignoir, door Ngalims goede zorgen naast toiletartikelen en eau de Cologne boven in haar koffer gelegd.
De toch in de gloeiende middaghitte na de ontberingen der reis, had haar laatste krachten gesloopt en ziende met weemoedig afgematten blik rond zicg in 't kleine vertrek, dat voor weken als verblijf haar zou dienen, wierp ze zich in de couchette,
Bijna 'n droom leek haar 't verlaten schip, waar nog geen der passagiers waren aangekomen. Ontsnapt aan bespiedende onbeschaamde blikken wist ze zich veilig nu, vervulde het alleen zijn haar niet met angst en ontzetting.
Stervensmoede en afgemat zochten haar handen in krampachtigen greep naar de couranten. Nu stil neergelegd kon 't over haar komen al 't vreeselijke, dat ze vóórvoelde.
Bevend ontvouwde ze het jongste nummer waaroverheen langzaam gleden haar oogen in gestaâg zoeken, tot ze rusten

[274:]

bleven... zich wijd sperden... en dan zich sloten...
"Dood"... wrong zich in kreunend fluisteren door haar saamgeperste lippen.
Toen viel willoos haar hand neer op het gekreukte papier...

Ze had uren zoo gelegen, onbewust van wat er gebeurde om haar heen. Met toenemend gehurrie, van langs haar cabine gedragen reiskoffers, soms bonkend tegen haar deur was de bevolking neergestreken over het ijzerbepantserd gevaarte, dat te steunen lag in stoomuitblazend gezucht; waarin zich kwamen nestelen in de gastvrije hoekjes, passagiers voor alle klassen, menschen van allerlei slag, die schenen te bezielen, tot nieuw leven te wekken, den dagen te voren tot rusten gedoemden massalen reus.
Uitgetreden uit den chaos van masten en schuitjes was hij weg geschreden over de kruivende golven, eerst weifelend, dan met groote schreden, wiegend in gelijkmatige cadence zijn geweldigen romp.
Toen voor 't eerst zij opsloeg de oogen, bukte zich over haar heen de scheepsdokter, zijn vingers om haar pols geslagen.
"Voelt u zich wat beter?" vroeg hij, recht schikkend de afgegleden sprei, die hij geslagen had om haar heen.
't Was of zij zich inspannen moest om te herinneren: "Waar ben ik?"...
"Aan boord van de Ernest Simon, ik ben de dokter, u moet wat voedsel gebruiken en opstaan," zei hij met overreding.
"Zal ik u de femme de chambre zenden om u te helpen? Ik mag niet toestaan dat u blijft liggen."
Schokschouderend wendde ze af het hoofd, liet zich helpen

[275:]

daarna als een kind, zich voeodsel toedienen dat zij gretig opnam; alleen naar buiten gaan, aan tafel komen, waar nieuwsgierigen met onbeschaamde oogen haar zouden aanstaren, weigerde zij.
"Laat mij maar in de hut dokter," smeekte ze me tdoor tranen verstikte stem.
De dokter weigerde halstarrig toe te geven, dwong haar te komen op het dek, alleen oog voor physieke krankheid waarvoor te waken hij was aangesteld, soms in bijna toegeven aan haar al te dringend smeeken.
Op zekeren dag in een vlaag van moedeloosheid, na herhaald pogen om haar naar boven te krijgen, had ze haar hart uitgestort, hem gesméékt haar niet te dwingen om zich bij deandere passagiers te voegen, waar ze haar de grofste beleedigingen haar 't hoofd zouden slingeren.
De dokter, goedige Duitscher, stond haar toe dan te wachten nog; maar later, over eenige dagen, als haar zenuwen waren gestaald, zou ze hem moeten gehoorzamen, mocht hij niet langer toestaan, dat voedsel werd verstrekt in de hut.
"Vermoedelijk is er niemand, die u kent aan boord," zei hij geruststellend en uit zijn veelvuldige beschrijvingen der dames was niets, dat haar deed herinneren aan vroegre bekenden. Over de veelvuldige schimpscheuten, die hem aan het adres van zijn patiente dagelijks ter oore kwamen, zweeg hij wijselijk...
En toen eens het schip heel stil lag en de dokter zich voor zijn ochtendbezoek liet aandienen, vond hij Diana gekleed in een matinée van roze crèpe de Ghine hem afwachten.
"Vandaag zal ik gaan, dokter," zei ze hem haar hand toestekend.
"Ja, vandaag moet 't gebeuren," antwoordde hij werktuigelijk, in stomme bewondering haar aanstarende.

[276:]

Gedurende de reis, zoo lang hij haar had gekend, had hij slechts de zieke hulpbehoevende vrouw in haar gezien; nu stond ze voor hem in haar betooverende schoonheid, zoo fijn uitkomend in 't matrose soepele kleed, dat slank haar omgaf, terwijl haar teint, verweekelijkt door 't lange kamerhouden, doorschijnend teer haar nog brozer deed schijnen. Zonder veel zorg te besteden aan haar kapsel, golfde het gitzwart haar saamgewrongen in een kondé. Haar donkere oogen, die konden flikkeren en gloeien, stonden mat, in vochtigen glans wegschuilend onder de lange zwarte wimpers. Bescheiden, als vreesde hij door zijn al te groote bewondering haar te zullen hinderen, wendde de dokter zijn oogen van haar af.
"Kom nu," zei hij, haar helpend opgaan de koperbeslagen traptreden.
Een zwoele wind, bolderend langs de zeilen, wervelde om haar heen, sloeg het lange dunne kleed om haar beenen, tot zich modelleerde haar fijne godinnefiguur in 't ijle, haar leden nauw omzwalpend rose.
Nieuwsgierig bogen enkele op het dek zich bevindende passagiers hun hoofden uit de lange Singaporestoelen, waarin ze lui liggend waren weggedoken.
De dokter schoof een rottangstoel naar de wand van de op het dek uitgebouwde rookkamer.
"Hier is het windvrij, 't beste plaatsje," schertste hij, haar verzoekend zich neer te zetten.
Het plotseling zich bevinden in de volle frissche lucht overweldigde haar.
Ze sloot de oogen voor den fellen gloed, die oplaaide it de weerkaatste zonneflikkeringen in de golven, trillende in zilverlijnen van oogverblindend gespeel.

[277:]

Onhoorbaar verliet haar de dokter, vervolgend weer zijn afgebroken dagtaal en bevelen gevend zijn patiënte geheel den dag boven te bedienen.
Bij 'n wending van het schip verplaatste zich de zonnebrand naar de andere zij en opende Diana, na geruimen tijd roerloos neerliggen, haar oogen.
Ze zag rond zich heen aan weerszijden lange gemakkelijke stoelen gerijd, voorzien van haar niets zeggende naamkaartjes. Een beschouwde ze met meer aandacht. "Mevrouw van Dedem" stond er op. Was 't niet van haar, dat de dokter haar zooveel goeds verteld had? Ze hoorde voetstappen naderen en sloot opnieuw de oogen. O, vreeselijk, vreeselijk om weer die menschen om zich heen te weten straks! Waarom al die stoelen rond om haar heen? "'t Beste plaatsje" had de dokter gezegd. Ze zou zich met een veel minder willen vergenoegen...
"Heeft dat mensch 't duren wagen op het dek te komen en haar stoel tussen de onze te laten plaatsen. Garçon, breng mijn stoel naar den anderen kant!"
Diana voelend den wreeden smaad haar in het aangezicht slingeren, meenend een stem te herkennen uit nie tal te lang verleden tijden, sloeg de oogen op. Slierend een stoel met zich voort, herkende ze Kitty van Bree, haar bruidsmeisje bij haar eerste huwelijk. Een oogenblik loeide het in haar op terug te slingeren die verguizing haar in 't gelaat;... maar overwinnend die plotselinge opwelling, sloot ze in schuldbesef de oogen. Kitty van Bree, thans de achtbare mevrouw van Dedem, zou te dieper haar wonden. Zij, de gehoonde, kon zich niet meten met eene, die het recht had haar te verachten, die hemelhoog zich kon verheffen boven haar om haar verloren gegaan fatsoen...
Nu sloot ze niet langer de oogen, toen een voor een

[278:]

werden weggehaald de stoelen uit haar nabijheid; tartend zag ze om zich heen met van haat gloeiende oogen.
Bij tusschenpoozen kwam de commandant of de stuurman zich even onderhouden met haar, uit beleefdheid voor een op hun schip toevende passagier; maar snel zich voegend daarna bij de anderen, in schuw opzien of ze niet laakten, de deugdzamen, die daad.
O, hoe ontzettend eenzaam voelde ze zich thans, uitgestooten, gebannen uit den kring, die haar hoonde, erger dan alleen.
Met geweld moest ze de tranen terug dingen, wegslikken, om niet te toonen openlijk haar zwakheid. Soms loeide toorn in haar op, balden zich haar kleine handen tot vuisten als ze dacht aan de twijfelachtige deugd der reinen, die haar beschimpten, haar schuwden, als zou haar nabijheid hen bezoedelen. Ze keerde er dagelijks weer, op 'n ander plekje thans, waar ze haar stoel den volgenden ochtend had vinden staan, weggeschoven tusschen de andere uit, die rijden langs de rookkamer in gesloten gelederen, en heel gewillig had ze zich er in neergezet, geresigneerd zich onderwerpend aan de vreeselijkste, de onverbiddelijkste aller machten: die van het fatsoen....
Toch bleef ze niet alleen gebukt onder wreede verguizing. Door medelijden getroffen en aangelokt door haar zeldzame schoonheid had een der medepassagiers haar zijn steun geboden... vol verachting zou ze nog slechts enkele dagen geleden den vermetele haar rug hebben toegewend, hem hebben verfoeid om zijn onbeschaamdheid... nu opende zich haar ziel als 'n bloem om te ontvangen den verkwikkenden dauw van het medelijden, de sympathie van 'n andere, gelijk gestemde ziel, twee schipbreukelingen op de levenszee.
Eerst schuw, bijna angstvallig, dan met den dag gretiger

[279:]

had ze de handen uitgestrekt naar 't leven, dat hij in haar had gewekt uit de puin der misére, 't leven, dat haar passie deed oplaaien tot hoogstaande vlammen, 'n oogenblik gedoofd door stortzeeën van menschen-willen; maar heviger opgloeiend in onbluschbaren brand... En toen aan het einde der reis in onvergetelijk schoon de rotspartij van Marseille's reede de passagiers naar boven riep en de dokter zijn voormalige patiente de hand drukte ten groet, las hij in de groote fluweelen droomoogen bittere ironie.
Niets herinnerde meer aan de zwakke patiënte van weleer, maar een fiere krachtige vrouw, die onverschrokken aller blikken doorstond, er geen geheim van makend, dat zij haar Franschen reisgezel zou volgen naar Parijs, in vrijwillig aanvraarden van het vonnis door de wereld geveld.

Einde


inhoud | vorige pagina