mevrouw E. Overduyn-Heyligers: Warm bloed Utrecht: Bruna, 1904
[45:]
Hoofdstuk III
Reeds kondigde hanengekraai en het eentonig geluid van het rijstblok der aanbrekene ochtend en begon het gerij van grobaks, die koopwaren vervoerden zich te vermengen met het gedruisch van den naderenden dag, toen ma Ngalim met een kop koffie toegang verzocht in de kamer van haar jongere meesteres. Eerst nadat ze telkens haar zacht tikken herhaald had, ontwaakte Diana uit de verdooving waarin ze vervallen was. "Hier nonna, drink, 't is lekker en warm," zei vleiend 't oudje en begon dadelijk daarna de kamer op te ruimen, telkens het hoofd schuddend van ergernis over het nonchalante wegwerpen der kostbare kleedingstukken. Diana aanziende had ze onmiddelijk groote emotie gelezen sporren van tranen op het gelaat van haar meesteres. "Drink uw koffie nonna en ga dan baden, 't water is heerlijk frisch," zei ze. Diana richtte zich op in haar bed. "Hoor eens Ngalim, is 't waar, dat de Inlanders kunnen maken, dat je kunt trouwen met iemand dien je ouders haten?"
[46:]
Het oudje staakte verwonderd haar bezigheid en begon aan te staren haar meesteres, het ballijfje, dat zij juist hoofdschuddend van den grond had opgeraapt in haar hand. "Te erg nonnah! Net of ma Ngalim, die al zoo oud is, zich met zulke dingen ophoudt. 't Is niet goed. Tobat! hoe weet nonnah zoo pas uit Holland zulke dingen?" "Je bent onbeschaamd Ngalim, zeker omdat je mij al van klein kind gekend hebt. Dacht je dat ik zoo dom ben als de Totoks, die maar alles bijgeloof nomen? Hou je maar niet poera poera zoo onwetend, jullie Javanen hebben allemaal streken, je knoeit altijd met doekoens, maar ons wil je die dingen niet zeggen." Baboe fronste deels verontwaardigd, deels boos haar rimpelig voorhoofd. "Soengoe matie als ik mij ooit daarmee bemoeid heb nonnah. 't Zijn geen dingen voor fatsoenlijke vrouwen, gemeene meiden mogen 't misschien doen maar ik weet 't niet." Ze begon met haar hand de plooien uit Diana's zijden rok te strijken, hierdoor bewijs gevende, dat dit gesprek haar niet aangenaam was. Diana was rechtop gaan zitten in haar bed, de beenen gekruist onder haar lichaam, de handen rustend op de kleine voetjes, die aan weerszijden onder haar knie, waarover glad de sarong strekte, uitkwamen. "Wees nu niet boos ma, ik vraag 't maar omdat ik er zooveel van gehoord heb. Inlanders zijn knap en kunnen maken, dat je kunt trouwen met wien je wil. Jouw kind heeft toch ook een man gekregen, dien ze hebben wou?" "Zeker, waarom niet? Nonnah kan ook trouwen met wien ze wil, haar ouders zijn veel te goed om haar te dwingen tégen haar zin." "Dat denk je maar! Kom hier, dan zal ik je wat vertellen."
[47:]
Half onwillig, gedreven toch door nieuwsgierigeid, schoof baboe dichterbij. Zwart omgaven Diana's haren heur vermoeid gezichtje. Door agitatie en weinig slapen stonden haar oogen dof, glanzeloos. - 'n Trek van verveling gleed om haar mondhoeken. "Ken je luitenant Jansen boe?" Het oudje knikte. "Hij komt straks omte vragen of ik met hem wil trouwen?" "Nou, hij is goed, laat maar, Nonnah zal gelukkig met hem zijn, alle menschen houden van hem." ............ Peinzend staarde Diana voor zich uit. Buiten weerklonk de stem van haar moeder, roepend met stemmodulatiën haar pluimgedierte, dat toeschoot gretig om het voer. Met een zucht sprong Diana van haar bed, streek zich deharen uit het gezicht, ze wringend achter op het hoofd in een kondé, toen met traag beweeg van haar vermoeide lijf slofte ze srek! srak! met haar biezen muiltjes over den steenen vloer naar de badkamer. Zwijgend was ma Ngalim haar gevolgd, dragend het zeepbakje en den handdoek. "Hier is bloemewater nah! om u af te spoelen na 't bad, koesir is gisteren naar de passar geweest en heeft Kenanga's meegebracht, heerlijk, 't water ruikt er heelemaal naar." Diana liet het watereenige malen over haar hand vloeien, helder, als kristallen vielen de droppelen terug in de kom. "Lekker ma, dank je wel..." Schuddend haar oude hoofd keerde de meid terug naar binnen, mompelend onverstaanbare woorden die zij ontevreden uitstootte, zij zou maar liever haar ontslag vragen aan mevrouw en zeggen, dat te oud zij was om haar plichten
[48:]
aan de betrekking van lijfmeid verbonden, goed te vervullen. Soesah als de nonnah van haar vreemde dingen eische "La illa la ha! illa lah!... "Wat is er ma Ngalim?" Zij zag op verschrikt. Wie had haar zucht gehoord daarbinnen in nonnah's kamer? Zoekend zag ze om zich heen, toen 't raam uit waar Soerô de koetsier een ban de Sydniërs liet grazen in het gras, dat groenend omgaf in gladgeschoren gazons het fraaie woonhuis. "Ongeluk! hoe durf je het paard daar te laten loopen? Als mevrouw 't ziet wordt je ontslagen," zei ze bestraffend. Hij trok zijn schouders op met onverschillig gebaar, kijkend brutaal naar binnen waar Diana stond in eens frisch blozend van het koude bad, vol schitterdroppels, die glansden in het ordeloos haar. "Breng 't paard hier koesir! Vlak bij mijn raam, ik ga hem eem pisang geven, wacht even!" En vlig wegwippend kwam ze even daarna terug met goud getinte vruchten. "Zal hij niet bijten?" Soerô schudde het hoofd. "Ajo Piet!" dus spoorde hij aan het paard, onwillig zich te laten wegtrekken van 't malsche gras; en hem vattend bij 't touw, dat hem gebonden was om den hals, dwong hij het groote dier te gaan tot voor 't venster van Diana's kamer. Ontzet deinsde ze even terug toen bruusk het dier naar haar toe hief het forsche hoofd en gulzig wegnam den pisang van haar vlakke hand. "Breng hem nu weg Soerô, dadelijk neemt hij een sprong om de andere pisangs te hebben," riep zij met angst in haar stem.
[49:]
Soerô's ogen fonkelden en meetrekkend het paard met zich voort, ijlden zij weg in galop het erf af. Wonderlijk geroerd bleef Diana ze nastaren, tot hoog gemoomte hen onttrok aan haar oog; toen zich omwendend naar haar spiegel om zich te verkleeden voor het ontbijt, kwam 't luidop gedacht van haar lippen: "Nooit zag ik in Holland zulke mooie oogen als Inlanders soms kunnen hebben."
inhoud | vorige pagina | volgende pagina