mevrouw E. Overduyn-Heyligers: Warm bloed Utrecht: Bruna, 1904
[68:]
Hoofdstuk VI.
"Vreeselijk man, mijn hoofd loopt om; als we niet al die sappeurs hadden gehad om groen te maken, zou ik geen raad geweten hebben," zuchtte mevrouw de Kanter, met haar fijnen batisten zakdoek zich de zweetdruppelen van het voorhoofd wisschend. De Kanter knikte goedig tevreden, met de handen in de broekzakken wijbeens staande, kijkend naar de vorderingen die gemaakt werden met het versieren van het huis. 't Had hem eerst heel erg geschokt 't briefje van Roos, om hem te waarschuwen thuis te komen, dien ochtend. Zijn eenig lief kind, naar wie hij zoo oneindig verlangd had, al die jaren lang, nu maar weer in eens af te staan; en onwillekeurig had hij gezegd tegen zijn vrouw "'t gebeurt niet, ze moet nog maar wat wachten," om onmiddelijk daarna, door zijn vrouw bepraat, toe te geven en te beloven, dat hij zijn toestemming zou geven. Goedig corpulent, hoeld hij niet van lange discussies; ze moest dan maar doen wat ze wou, je kon nooit weten, je hoorde zulke rare dingen van de meisjes en argumen
[69:]
teerend, dat ze voorloopig hun kind toch bij zich zouden houden, en 't zoo toch 't beste was, had hij er zich bij neergelegd en begon hij nu al, man van zijn gemak als hij was, er naar te verlangen, dat al die soesah achter den rug zou zijn. Hij vond 't een vervelende boel nou in huis, nu er geen kamer was, waar hij niet verwachten kon dezen of genen te zien binnenkomen, die belast was met de organisatie van het feest, terwijl zijn vrouw door duldelooze angst vervolgd werd, dat de trouwjapon niet tijdig uit Parijs zou aankomen. Ze hadden den trouwdag lang te voren moeten bepalen met de toebereidselen, die gemaakt moesten worden; alles kon toch niet in een paar dagen gebeuren. Allen 't ophangen van de lampions vereischte een geheelen dag. Met duizenden zouden ze in den tuin en langs de galerijen worden opgehangen. Ofschoon nog weinig bekend met de Bataviaasche meisjes, vormde Diana de laatste dagen het middelpunt onder de velen, die telkens haar kwamen opzoeken en met mevrouw de Kanter allerlei besprekingen hielden. "Ze is toch niet zoo stijf als ik wel dacht," was een opinie meermalen onder het naar huis gaan geuit. Er werd druk gelachen en gefluisterd over het trouwkleed, dat steeds nog maar niet was aangekomen, en dat toch niet gemist kon worden. Ten einde raad, liet Roos het rijtuig inspannen om mij Speybroek een tweede japon te bestellen. " Beter zoo, dan op 't laatste moment niets te hebben," zei ze en telkens Diana meetroonend haar Speybroek om nog eens en nog eens te passen, moest ze menigen verwijtenden blik doorstaan van Jansen, die met leede oogen zich telkend van zijn bruidje beroofd zag.
[70:]
Dikwijls, om den tijd te korten, wilde hij de meisjes helpen aan 't maken van allerlei versieringen, waarbij hij haar soms in een kamer in de bijgebouwen verraste, maar onmiddelijk steeg een oorverdoovend gegil op, dat hem op de vlucht joeg. "Een bruidegom mag nooit mee doen aan 't maken van versiering voor zijn eigen huwelijksfeest, zoomin als de bruid werken aan haar trouwjapon! Weet u wel, dat zoo iets ongeluk brengt?" Met zijn jovialen goedigen glimlach schudde hij dan het hoofd. "Het geluk hangt niet van zulke kleinigheden af dames, ik ben ben niet bijgeloovig," antwoordde hij, om bij Diana's tehuiskomst eene bestraffing te krijgen, als zij de klachten van de ijvigere jonge meisjes moest aanhooren over zijn roekeloos spelen met hun geluk. "Ik ben doodsbang voor zulke dingen Herman; je moet nooit spotten met dergelijke begrippen van de bevolking, ik hecht er aan, dat wij er nooit tegen zondigen." "Maar kindje, je wilt hiermee toch niet zeggen, dat wij Europeanen al die sprookjes van Inlanders ons wijs moeten laten maken? Met den besten wil van de wereld zou me dat niet mogelijk zijn. Je kunt hier letterlijk geen stap doen of je moet allerlei gevaren uit den weg gaan." "O! En zou je denken, dat men die kon trotseeren? Een verticale plooi groefde midden in Diana's voorhoofd. 't Was haar aan te zien, dat het gesprek haar mishaagde. "Hollanders weten van die dingen heelemaal niets," zei ze geergerd. "Ga maar eens vragen naar die groote laboes achter in de kampong; als jij 't hart hebt die te plukken moet je 't met den dood bekoopen. Ze behooren aan een groote slang, waarin de geest van iemand huist. Hoeveel de Javanen ook van die vruchten houden, ze zullen ze
[71:]
nooit aanraken. Vroeger hebben twee kinderen, nadat ze herhaaldelijk gewaarschuwd werden, ieder een laboe geplukt; eenige dagen later werden ze ziek en stierven." Met klimmende verwondering had Jansen haar aangehoord, eerst meenende dat zij schertste, tot 't klaar in hem werd dat zij 't mEEnde, dat 't volle ernst wasm 't geen zij zeide. 't Deed hem pijn haar niet te kunnen begrijpen, haar niet te kunnen volgen naar de hoogte van haar mysterievol bestaan, waar te verwijlen slechts een oogenblik, hem een onmogelijkheid geleek. Even kwam een donker wolkje zijn zonnig jongensgelaat verduisteren, even stond hij stil, <hij, zijn verstand, zijn geheele zijn, bij 't geen hem geopenbaard werd in hem. Als een flits vloog 't door zijn gedachten of 't ooit mogelijk zijn zou, zijn ziel te stemmen naar de hare, ... maar evensnel gaf hij zich zelf daarop het antwoord. Zij, zoo schoon, zoo rein, zoo waar, kon geen bijgeloof aanhangen.'t moest waar< zijn, wat zij zeide, wáár, de stille kracht, die aandonst uit die mysterie natuur, die wegdeinst achter millioenen horizonnen, geluidloos maar vol majesteit. 't Was wáár nu voor hem, want 't geen zij zeide wás de waarheid. Te twijfelen aan haar woorden leek heiligschennis hem. En langzaam week de donkere wolk van het breede voorhoofd, tot daar weer de zomergrland van geluk verreind op zetelde. "'Is zoo vreemd voor me. Nou, ik heb er nooit van gehoord, ik wist 't niet; maar ik zal voorzichtig zijn, ik zal voor ons geluk waken, dat beloof ik je." En haar naar zich toetrekkend, sloot hij haar voorzichtig teeder in zijn armen, door vreemde emotie bijna tot tranen toe bewogen. "Ik ben erg blij dat je in mij gelooft; ik zou eigenlijk nooit
[72:]
met iemand kunnen trouwen, die niet gelooft wat ik geloof." Verschrikt greep hij haar vaster in zijn omarming, haar ziende recht in de donkere fluweelen oogen. "Je bedoelt toch niet, dat 't een reden kon zijn om alles tusschen ons uit tem aken?" "Ja, dat bedoel ik eigenlijk, maar waarom ons daar nu langer in verdiept? Je hebt me immers beloofd, dat je me nooit meer plagen zult met die dingen en gelooven zult wat ik je zeg?" Ze sloeg haar armen om zijn hals en zoende hem hartstochtelijk. "'t Mankeerde er waarachtig nog maar aan, dat we nu vlak voor den trouwdag ruzie gingen maken en ons engagement verbreken." "Zou 't je veel verdriet doen?" vroeg hij met gesmoorde stem. "Helemaal niet, er zijn mannen genoeg, en ze zijn allemaal hetzelfde, dus: trouw ik met jou niet, dan met een ander, maar als je 't eenmaal zoover hebt laten komen, moet je de menschen geen gelegenheid tot praten geven. Hé! maar ik vind dat wij vandaag in een heel onaangename stemming zijn. Ik was juist zoo vol over mijn japon. Je had 't moeten zien. Mama zei, dat geel mij beter staat, maar madame Speijbroek beweert dat ik er uit zie als een koningin." "Jammer, dat je 't inderdaad nooit verder kunt brengen dan tot koningin van mijn hart." "Stil, dat weet je niet. Ik ben eerzuchtig. Wie weet wat er nog voor mij is weggelegd. Napoleon begon ook als luitenant en toch werd zijn vrouw keizerin." Lachend, hand aan hand, als had niet een oogenblik te voren een ernstig onheil hun gelukshemel bedreigd,
[73:]
liepen ze de lange galerijen door langs de bijgebouwen. "Zie toch eens, er komen balen met rozen, zeker allemaal uit Buitenzorg; al zoekt mama al de bloemvazen uit het heele huis bij elkaar, zullen we er nog niet genoeg hebben om ze te bergen." "Ga nu maar liever naar voren Diana, al wat er nu gebeurt mag je niet zien, dan is het aardige d'r af," riepen de meisjes, heur hoofden stekend buiten de deur van een der werkkamers. "Ik ga al, wees maar gerust!" riep Diana niet zonder met een blik van verbazing het achtererf even in oogenschouw genomen te hebben. "Hoe vindt je zoo iets, 't lijkt wel een Europeesche bloemenmarkt, heerlijk! Ik zou veel liever hier gebleven zijn bij al die rozen, ik zag er nog nooit zoveel bij elkaar. Jansen zag om zich heen, stupéfait. 't Leek hem een droom al die bloemen en die geur die er uit opsteeg en zich verspreidde tot in alle kamers van het huis; het bedwelmde hem. Hij kon 't nauwelijks gelooven, eenvoudig opgevoede jongen als hij was; al deze pracht en luister ter eere van zijn bruid, ter eere van zijn huwelijk en toch... morgen... Morgen brak aan. Een heerlijk stralende dag van louter zonneglans. Heel vroeg 's morgens was Diana gaan baden, zich daarna besprenkelend met water, waarin door den hadji gezegende bloemen ronddreven, witte, licht roode en van gloeiend oranje. Tegen 12 uur zou de trouwplechtigheid een aanvang nemen. De rustelooze arbeid van dagen te voren, had in het groote huis opgehouden. Men zou bijna zeggen, dat een plechtige stilte heerschte. In haar boudoir zich opslui-
[74:]
tend, wilde zij de laatste oogenblikken alleen doorbrengen. Van 't achtererf weerklonk flauw het gemompel van werkende bedienden. Soerô de koetsier zat stil in zich zelven gekeerd het Berliner paardentuig te poetsen voor de Sydniërs. Straks zou hij de juffrouw naar het Residentiebureau rijden, en daarna zou 't weer worden, zooals vroeger, stil, eenzaam, in het grotoe huis, waar de komst der eenige dochter voor enkele maanden leven en beweging had gebracht. Met een trek van wrevel op zijn koperkleurig gelaat begon hij ineens harder op de reeds blinkende stangen te wrijven, toen een rijtuig het voorerf opreed. "Maak toch voort Soerô, de bruidegom is er al," waarschude de oude Ngalim, die uit de kamer harer meesteres kwam. "O! 't komt er niet opaan, 't is tijds genoeg, hij moet toch wachten tot de nonnah klaar is; moet jij haar niet gaan helpen ma?" "Ik heb haar kousen en schoenen aangetrokken, meerniet, ze wil alles liever zelf doen. Allah heeft nog nooit zoo'n vreemd meisje gezien. Een andere bruid is biengoeng, en moet zich helemaal laten helpen; zij niet, nog minder dan voor een bal of zoo iets." Soerô's oogen lichtten even. "Span het rijtuig in koesir!" 't Was de stem van mevrouw de Kanter, die weerklonk zenuwachtig, streng, over het achtererf. Met groote omzichtigheid legde Soerô de statiebok op het coupeetje. Op het zelfde oogenblik trad Diana in de achtergalerij; zij hing haar bruidegom te gemoet. Verrukt bleef zijn oog geboeid door de majestueuze ge-
[75:]
stalte, die met de waardigheid van een koningin haar wit kleed droeg. "Zijn de getuigen in de voorgalerij?" vroeg zij zakelijk. "Alles is in orde kind, soedah, maak maar geen soesah; het rijtuig is buiten, we kunnen weg rijden," hijgde Roos in haar nauw sluitend kleed en gefolterd door haar nieuw-modisch corset. "Ik zal je sluier omspelden als we wegtijden, anders heb je er misschien last van," zei een van de bruidsmeisjes. 't Mooi, onder groen en bloemen wegschuilend huis, maakte geen indruk op Diana; ze stapte langs de gedecoreerde zalen, als was ze dien feesttooi gewoon. In de voorgalerij bogen stemmig de getuigen, voor het feest uitgedost in veel te nauwe rokken, die groenachtig vaal afstaken tegen de zwarte uniformjassen van den bruidegom en van een anderen officier, de Jonge van Wassekerken, een vriend van hem. Jansen, heelemaal van streek, wilde zijn bruid naar het beneden gereedstaande rijtuig geleiden, toen de Kanter ineens hem vóór ging, zeggend dat hij dat zoudoen. Even giegelden de bruidsmeisjes, tengere donkere persoontjes. Hij scheen nog niet eens te weten hoe 't hoort; echt burgerlijk om je bruid zelf te willen geleiden. "Misschien pas zijn eerste bruidspartij," fluisterde de jongste, Kitty van Bree. Ze bogen zich over de leuning om te zien, hoe de twee andere meisjes zich van haar taak kweten om de bruid in het coupeetje te helpen. Een heel incident had daar plaats. Diana weigerde in het met groen en bloemen behangen rijtuig te stappen."Haal al die blaren er uit koetsier," beval zij.
[76:]
Soerô, verheugd dat het werk der jonge meisjes werd afgekeurd, begon ijverig met zijn zakmes de guirlandes, die boven in het rijtuig waren bevestigd, af te snijden. Roos, puffend zenuwachtig, was ook beneden gekomen. "Vindt je 't niet mooi zoo al die bloemen? de meisjes hebben er zooveel werk aan gehad." "'t Kan me niet schelen ma, ik wil zoo niet wegrijen, 't lijkt wel een boerenbruiloft; 't is al erg genoeg om zoo'n vertooning te moeten geven en dan nog bespot te worden bovendien." Bleek stond Jansen in de ruime voorgalerij. Als een bespotting kwamen hem de guirlanden en versieringen voor; zijn slapen bonsden. Waarom kon hij nu niet beneden bij Diana zijn, helpen desnoods om die rommel op te ruimen; ze leken waarachtig wel gek ook om dat rijtuig zoo op te schikken, maar innerlijk deed 't hem genoegen te zien, hoe de bruidsmeisjes woedende blikken van verstandhouding wisselden. Hij zag hoe ze de hoofden bij elkaar staken en fluisterden over "maar weggaan," wat groote tegenstand ondervond bij Kitty van Bree, die beweerde, dat zij dan niets zou hebben van al heur werk, wat de anderen eigenlijk ook wel "zonde" vonden en daarom maar besloten te blijven. In betrekkelijk korten tijd had Soerô de bloemen en blaren van het rijtuig verwijderd en schoot de oude Ngalim toe om de zitplaatsen van de nog achtergebleven takjes te reinigen. Een dichte haag bedienden stond in eerbiedigen houding langs de weg geschaard, te kijken. Sommigen schudden veelzeggend het hoofd. "'Is niet goed om zulke dingen te doen. Een Javaan zou nooit in den bruidsstoet stoornis willen brengen," zei
[77:]
er een, die oplettend keek of bij het instappen geen verdere incidenten plaats hadden. Een dof gemompel steeg ineens op toen de sluier, zonder dat Diana er iets van bemerkte, met de punt aan een boomstronkje bleef hangen en scheurde. Slechts enkelen hadden het gezien en een stille klacht geuit. Ongeduldig door 't wachten reden de paarden weg met een sprong. Op den grooten weg stonden nog enkele Inlanders te kijken. Jansen, die met zijn aanstaande schoonmoeder in het tweede rijtuig volgde, zag tusschen de menigte een Europeeaan zijn hoed afnemen en daarna zich verwijderen. Een onaangename gewaarwording maakte zich even van hem meester, hij had 't willen zeggen aan zijn schoonmoeder maar hij durfde niet: hij voelde dat haar oogen naar denzelfden kant gericht waren en zij het dus ook had gezien. In 't pikzwarte glanzige haar, dat vol opkroesde langs de scheiding, had hij Van Maren herkend. 't Was hem een raadsel waarom deze man zich steeds op zijn pad plaatste. Overal zou hij hem ontwijken, nooit gedogen, dat hij een voet in zijn woning zou zetten, zelfs plaatsen vermijden waar hij hem dacht aan te treffen; maar den publieken weg vermocht hij hem toch niet te ontzeggen... "We zijn er Herman, breng mij nu naar mijn plaats en ga dan naast Diana zitten, je zult 't van zelf wel zien," zei Roos gejaagd en blij, dat er aan het pijnlijke stilzwijgen een eind was gekomen; 't was haar evenmin ontgaan wat voorgevallen was en onwillekeurug kam de oude herinnering aan Schaffers, haar moedervreugde verduisteren. Heel korten plechtig was de ceremonie van het trouwen. Na de gebruikelijke vragen verklaarde de ambtenaar van
[78:]
den burgelijken stand het huwelijk voltrokken, wenschte het jonge paar geluk en boog ten teeken dat de anderen zijn voorbeeld konden volgen. Onder het zeggen van enkele frasen over het levensgeluk van hun eenig kind, dat zij zonder schroom in de handen van den jongen man hadden gelegd, was Roos gaan schreien, telkens haar kind aanziende, om bij de minste emote van haar in luid snikken uit te barsten. Geen ontroering kwam echter de strakke trekken der bruid ontspannen. En toen het volgend oogenblik de een na den ander haar hun gelukwenschen kwamen aanbieden, nam zij die aan met onnavolgbare gratie, als aangeleerd voor een toneelspel. De bruidegom had zenuwachtig met bevende liggen haar aangezien, jubelend innerlijk, dat voorgoed nu zij van hèm was, en niet langer conventeie hem zou weghouden van de plaats, die hij meende, dat hem toegekomen was, altijd door, van het oogenblik af dat hij haar verworven had tot bruid. En onstuimig, niet gedoogend, dat anderen hem vóór zouden gaan met haar te kussen, sloeg hij ineens zijn arm om haar heen, haar naar zich toetrekkend, bijna met bruut geweld. "Daar zijn menschen," fluisterde ze ontevreden en met eenig tegenstreven toegevens aan zijn handeling. Tranen sprongen hem oneens in de oogen en met bevende lippen, niet in staat te antwoorden op de gelukwenschen, die beurtelings tot hen beiden werden uitgesproken, boog hij links, verlegen om zijn ontroering, die hij kinderachtig vond, maar die hij niet kon beheerschen. Diana voelde een traan op het glacé van haar handschoen neervallen, en zag naar hem op, even daarna drukkend zijn hand, die hij haar aanbood om haar te geleiden naar buiten, naar het rijtuig,
[79:]
Reikhalzend zag Soerô van zijn hooge zitplaats naar hen; toen met een gebaar van minachting, hij zich omwendde naar zijn paarden. Tranen in mannenoogen wekten ergernis bij den Javaan. ............ Bij hun thuiskomst wachtte een heerlijke verrassing. Als door feeënhanden was in hun afwezigheid het breede oprijpad in een bloemhof veranderd; guirlanden van louter rozen verbonden de boomen aan elkander en hingen neer langs het dal. In korte oogenblikken was een reuzenwerk verricht. Beneden aan de marmeren trappen van het huis stond een schaar van jonge meisjes in lichte witte toiletjes, manden met bloemen dragend in de hand, en daaruit strooiend boven de hoofden van bruid en bruidegom zoodra dezen het rijtuig verlieten. Verrast zag Diana rond, 't was een ware triomftocht hun gang door de versierde laan. Het rijtuig reed weg en toen, als onder een geimproviseerden troonhemel van bladeren zij stonden, kwamen de gasten die reeds in het groote huis aanwezig waren, naar beneden om hun gelukwenschen neer te leggen aan de voeten der jonggehuwden; eerst geheel ceremonieel, tot een groote massa zich had verspreid in de bebloemde lanen en in een woelig tooneel van fijne toiletten, afgewisseld door rokken en uniformen zich bewoog. Ineens reed een slede bekleed, zoowel van binnen als van buiten met maréchal Nielrozen, vóóR. Vier kleine paardjes, wegschuilend onder franje van aangeregen bloesems, trokken het lichte voertuigje voort. De meisjes kwamen de bruid vlug ontdoen van haar sluier, om haar daarna in het rijtuige te helpen, dat zoodra ook Jansen er in had plaats genomen, vliegensvlug wegreed,
[80:]
gevolgd door verschillende andere sierlijk uitgedoste wagentjes. Een schelp van melaties, gevoerd met Perzische rozen werd luide in het voorbijrijden toegejuicht. "Wat zeg je wel van Melanie van Stralen? verduiveld mooi he? hoorde men een paar heeren zeggen, elkaar veelbeteekenend aanziende. "Ze ziet er uit als een fee tusschen al die sedep malams. Nog al stom om juist die bloemen te kiezen, onhandig!" "Jij weet ook altijd wat aan te merken, ik vind 't heele ding prachtig; 't is een kleine rickshaw, die ze heelemaal met bloemen heeft bekleed, ik geloof dat ze die in Holland tuberozen noemen." "Nou ze mogen in Holland zoo heeten, hier hebben ze nog een anderen naam, 't is weer net iets van Melanie om zoo iets uit te haalen, ze weet van baldadigheid niet wat ze doen zal." "Misschien weet ze niet eens hoe die bloemen genoemd worden." Ze begonnen allebei hartelijk te lachen. "Dat is ondenkbaar, zou ik zeggen; de meisjes zijn tegenwoordig van alle markten thuis." "Nou, in elk geval heeft ze d'r al eer van, 't ding is eenig mooi; wat een werk om zoo'n karretje heelemaal van buiten en van binnen met die kleine hyacinthen tebekleeden, daar heb je d'r één die zonnebloem voorstelt. God kerel kijk 's! Dat is 'n Spijkerkarretje met 'n pajong er boven; ook verduivend decoratief; d'r komen er nog veel meer; zoden er geen prijzen gegeven worden voor de mooiste versiering, misschien alleen door de "publieke opinie," ik kan zóó al zeggen wie bekroond wordt." "Welke dan?"
[81:]
"Stil ik moet ze eerst allemaal zien,"'t moois is nog niet op." Een lange rij versierde rijtuigjes naderde stapvoets, niemand dacht er aan met het bloemen werpen een aanvang te maken, zoozeer werd het oog geboeid door de bloemenpracht, die in alle tinten, schel rood, sneeuwwit, hemelsch blauw, en de nuances daarvan voorbij trok. Opgetogen stonden allen aan weerszijden der lange alléé geschaard om toe te zien; eindelijk, toen de bruidskoets andermaal voorbij reed, kliefden ontelbare projectielen van kleine bouquetjes en losse bloemen de lucht; een oogenblik gingen de gecostumeerde figuurtjes in de mooie wagentjes schuil onder de opgeworpen en weer terugvallende bloesems; de toeschouwers wierpen mede uit de volle mandne, die door inlandsche jongens werden neergezet. Een licht gejuich vergezelde het ruischen van teer groen van adiantums en varens; een droom van jeugd en weelde. Toen in eens werd 't stil, doodstil. Het geluid van voortstappende paardenhoeven werd gedempt door de bloemen, neergevallen bij duizenden op den grond, om, vertreden in het stof, te eindigen haar kortstondig bestaan. Vóór den ingang van het groote huis hielden ze nogmaals een voor een stil en geholpen door aan hun wit satijnen cocardes te herkennen commissarissen, zweefden lichte feeEngestalen op fijne balschoentjes luchtig de breede trappen op van de voorgalerij. Dáár nam mevrouw de Kanter de honneurs van gastvrouw waar. In de emotie van het bloemenfeest hadden velen verzuimd haar speciaal te komen gelukwenschen en verdrong zich thans een stoet om haar heen, elkander betwistend het éérst haar de hand te drukken. "Jullie hebben het allerliefst gedaan meisjes; 't was be
[82:]
paald mooi, wat een moeite moet 't geweest zin om alles zóó te krijgen; nu maar goed plezier maken vandaag hoor!" En telkens meer gasten stroomden toe om het bruidspaar geluk te wenschen. "Komt er nooit een einde aan al die visites?" vroeg Jansen bijna wanhopig zich voelend hoe langer hoe meer in beslag genomen. "God, vindt je 't vervelend? 't Zijn allemaal kennissen van papa en maman; er zijn er bij, die ik nog nooit gezien heb." "Moet dit zoo voortduren tot vanavond, tot we weg kunnen?" Diana begon te lachen. "Over tien minuten zijn ze allemaal weg, dan kunnen we weer ons zelf zijn." "En die lampions en al die voorzorgen die genomen zijn?" "O, dat is voor 't vak, dat behoeven we niet tot het einde bij te wonen." Een jongen naderde met een blad glazen. "Wat is dat?" vroeg de bruidegom. "Champagne frappé; geef mij maar een glas en drink jij ook wat." Hij liet een glas vol schenken en bood het zijn vrouwtje. Zij stootte met hem aan en in één teug dronk ze het glas leeg, en ziende hoe hij met tegenzin er even van proefde wendde ze zich half onwillig van hem af. "Wijndrinken behoort bij een goede opvoeding" zei ze. "Ook Champagne?" "Natuurlijk! Niet iedereen is in staat zich daarin te trainen." "Onze traktementen lieten niet toe, dat we er druk gebruik van maakten."
[83:]
"Hè soedah! niet altijd over 't tractement. Als hij geen champagne voor mij kunt koopen zal ik papa vragen om mij wat te sturen." "Is 't waarlijk zoo'n behoefte voor je lieveling, dan zal 't er nog wel op over kunnen schieten," zei hij, pogend te lachen. "Je moet er maar op voorbereid zijn, dat je een heel kostbaar vrouwtje zult hebben, Herman. Zal 't je nooit hinderen als ik zooveel voor mijn toilet nodig heb?" Hij was op 't punt haar een kus te geven, de anderen begonnen te defileeren langs hen heen. "De receptie loopt af. Zie je wel, de vrouwen der hooge oomes geven het sein, nu is alles in een ogenblik weg, let maar op," fluisterde Diana, die haar man begon te beklagen. Het was inderdaad een verademing voor Jansen toen zij eenige oogenblikken later in het paviljoen naast 't groote woonhuis en petit comité, zich gingen voorbereiden voor het diner, waarbij alleen de getuigen en de bruidsmeisjes genoodigd waren. "Maar heel eenvoudig, we kunnen niet lang tafelen," verontschuldigde Roos, die heimelijk verlangde naar het einde van den dag, omdat zij de Kanter zoo stil en somber vonnd en zij er naar snakte met hem alleen te zijn na de moeitevolle dagen. Een uur voor den aanvang van de avondreceptie begonnen bedienden reeds de veelkleurige lampions in den tuin en langs de galerijen te ontsteken. "Beelderig!" juichten de meisjes in het heerlijk vooruitzicht van het genot, dat hen wachtte. "Zalig om zoo'n feest te hebben als je trouwt," zei Kitty van Bree, Diana bewonderend aanziende en vergetend, dat
[84:]
deze haar 's morgens zoozeer had gegriefd over de versiering van het trouwrijtuig. "Als jij trouwt moet je 't maar precies zoo doen, daar zullen je ouders niets op tegen hebben," troostte Roos goedig. Ze begon te pruilen als een stout kind en keek de Jonge van Wassekerken daarbij aan met smachtende blikken. "Wij kunnen zoo iets nooit betalen, er zijn er bij ons zoo veel, papa zou ervoor bedanken om zooveel geld uit te geven." "Zonder een schitterend feest zou de heele trouwerij u misschien weinig toelachen?" vraagde een der heeren spottend. O! dat hang er van af. Bij een marriage de raison moet een druk feest gevierd worden, dan kom je vanzelf in de stemming; maar als je doodelijk van elkaar bent kan je er wel buiten." "Bravo! Een bonne marque voor juffrouw van Bree!" riep Jansen, die met klimmende aandacht het gesprel had gevolgd. Hij voelde iets mee voor de beweringen van het overmoedige meisje. Met zijn liefde voor Diana had hij al die feesten en die gasten kunnen missen. Hoeveel liever zou hij stil met haar vertrokken zijn instede van als toeschouwer te poseeren bij het genoegen van anderen. Aanrollende rijtuigen deden de gastvrouw verschrikt op staan en zich excuseeren. "Is alles wel in orde spen?" vroeg zij gejaagd. Een oude bediende boog eerbieding het hoofd. "Ik geloof dat alle lichten aangestoken zijn en we nu maar naar voren moesten gaan," zei de Kanter opstaande. De anderen volgden zijn voorbeeld en Diana, in een opwelling van kinderelijke liefde, liep ineens op hem toe en sloeg haar arm om zijn schouder.
[85:]
"Scheelt er iets aan vadertje?" Hij kon zich nu niet meer langer inhouden. De grijze snor trilde en zijn kind trekkend naar zich toe, drukte hij haar hoofd vast tegen zijn borst en kuste haar op 't voorhoofd, zijn andere hand uitstrekkend naar Jansen, die eenige schreden was teruggetreden om hen niet te storen. "Wees maar heel lief voor haar Herman, we zullen haar zoo missen!" zei hij bijna snikkend. Ze hadden zich teruggetrokken in een kleinen salon, eigenlijk een logeerkamer, die voor dezen avond als toiletkamer was ingericht. Hier geneerde Jansen zich niet de toegestoken hand in beide de zijne te drukken en zijn schoonvader te omhelzen. "Wees u maar gerust papa! Haar geluk zal mijn eenigst levendoel zijn".... En dankbaar, met tranen in de oogen, zag de Kanter tot hem op, tot den forschen reus, die breed, vol mannelijke kracht daar voor hem stond. "Dat wist ik wel; ik vertrouw op je beste jongen! We hebben van avond misschien geen gelegenheid meer om samen een rustig oogenblikje te praten, daarom heb ik 't je nu maar gezegd. 't Is een bedorven kindje, onze non; maar ze heeft een hart van goud. En jij kindje wat moet ik jou voor lessen meegeven?... Je weet wel hoe papa het bedoelt he?" "U bent mijn goed lief vadertje, dat altijd overal een zwaar hoofd in heeft; als ik die tranen nu nuer weg kus zullen de menschen nog zien, dat u gehuild hebt." Zij sloeg haar armen om zijn hals en zoende hem op beide wangen; toen bewogen trok Jansen haar naar zich toe... "Waar blijven jullie kinderen? maak je nu klaar om
[86:]
binnen te komen; de meisjes wachten al om je af te halen; kan ik ze hier laten komen?" Bedrijvig, even nog rondziende of niets in de toiletkamer ontbrak zag Roos om zich heen. Diana nam de poederkwast, die in een kristallen doos op de toilettafel stond en begon zich te poederen, even in coquette beweginkjes met de dounzen houppe haar gelaat beroerend. Buiten weerklonken tonen van Faust's ouverture. "Zie ik er nou goed uit?" vroeg ze zich wendend tot haar vader. "Vraag 't maar aan Herman, die zal je voortaan moeten raden," zei hij pogende te schertsen. "Mogen we binnenkomen?" 't Was de stem van Kitty, die haar hoofd door de deur stak. "Is 't al tijd?", vroeg Diana. "We wachten al een heel poosje op jullie. Al de gasten zijn eral. Kom meneer de Kanter, u moet ook maken, dat u vóór bent." Toen zij naar buiten traden kwam een stoet van jonge meisjes hen tegemoet en speelde de muziek een welkomstlied. Alle deuren waren wijd open, en uit de binnen- en voorgalerij stroomde een zee van licht. Het had iets plechtigs hen te zien voortschrijden, omgeven door den stoet van jonge meisjes, die vooraf ging, tot de binnengalerij, waarvan een hoek met bloemen en lichten versierd, voor het bruidspaar was ingericht. Het geheele plafond van de binnengalerij was bekleed met lichte rozen, alle naast elkaar bevestigd aan een raam van dun ijzerdraad. Een uitroep van bewondering trilde door de lucht. 't Leek een sprookje, de duizenden en duizenden rozen,
[87:]
licht en teer van kleur, koepelend in arcaden boven de hoofden der aanwezigen. "Dat is werkelijk eenig," zei Jansen even fluisterend tot Diana. Nog altijd begeleidden frissche meisjesstemmen het welkomstlied, dat zacht aanruischte van buiten, waar het orkest was opgesteld onder een geimproviseerde kiosk. Koffie met gekookte melk en geurige thee werd in fijn Japansch porseleinen kopjes rondgediend door goed gedresseerde Inlandsche bedienden. Reeds preludeerde het orkest discreet, bijna schroomvallig, eenige maten van een bekenden dans. "O mijn lieve zwartkop, voel eens hoe mijn hart klopt," zong een van de oude heeren, en maakte eenige passen van de Kreutzpolka, daarbij met zijn claque gesticuleerend tegenoverde vrouw van een Raad van Indië. "Altijd nog even jeugdig!" roep deze giegelend, half zich verbergend achter haar waaier die schitterde van brillanten, en hem toefluisterend een van haar equivique zinnetjes, waarmee ze gewoon was jonge mannen te exciteeren, nam de den aangeboden arm. Hiermee was het sein gegeven, dat de polonaise zou beginnen. Jansen reeds geschoold in de Indische maatschappij, wist dat het thans zijn tijd was om het voorbeeld te geven en met zijn bruid de onafzienbare rij te openen. Ze hadden zich alles geschaard tot paren, slechts enkele heeren bleven over en stonden aan den ingang. "Let op" zei een van hen. Eerst de adelaars en arenden, dan valken en gieren, dan raven en meeuwen, en ten slotte een menigte meezen, heel veel meezen zelfs; boomklopertjes en vinken meer sporadisch."
[88:]
"En musschen?" vroeg de andere. "Mij dunkt, dat die ook nog al sterk vertegenwoordigd zijn." Ze moesten er om lachen, stil met hun beiden, de overgebleven cavaliers, bijna verlegen met hun figuur. Mevrouw Williams maakte in het voorbijgaan een opmerking tegen haar danseur, dat dergelijke dingen niet mochten gebeuren bij een geInviterde partij. "Wie rekent er ook op, dat al die ouwe heeren nog zouden dansen; ze moesten dit maar liever aan jonge kerels overlaten. Waarom blijven ze daar zo staan, ze deden beter zich aan een speeltafeltje op te schieten." Kitty van Bree, een meesje, kwam ook langs, half onwillig het hoofd afgewend van haar cavalier, een ouden heer, die wetend, dat ze veel als muurbloem fungeerde, haar heel galant z'n arm had geboden, toen ze bij het begin der polonaise met hem stond te praten. "Juist met zoo'n particuliere partij is 't zoo prettig, en kan je den helen avond dansen; in de soos durven de heeren alles; en nou komt zo'n oude gek mij vragen" dacht het meisje. 't Was of de oude meneer haar gedachten raadde. Vlak bij den ingang gekomen, wenkte hij een van de twee heeren en toen deze toesnelde zei hij zonder een zweem van beleediging: "Neem jij mijn plaats in jongmensch, je zult misschien een prettiger geleider zijn voor de jonge dame dan ik." Kitty werd vuurrood, maar onwillekeurig voelde zij haar hart sneller kloppen. 't Goede voorbeeld van den edelmoedige grijzen ridder vond navolging, en ineens was 't raadsel opgelost. Eerst toen de heele stoet voorbij was sloten de twee grootvaders zich er bij aan.
[89:]
Naar buiten ging het, waar kwijnende lichtjes van kleurige lampions droomend wiegden in de takken. Jansen voelde al de bekoring van den tropische nacht over hem neerdalen; de heerlijke muziek, het betooverende licht in vaag gepink over de kiezelpaden, de golvende menigte, die stond toe e schouwen langs den buitenweg en boven hem het eindelooze uitspansel waaruit kalm neerblikten de millioenen sterren. Bij al de weelderige pracht, waarvan hij dien dag getuige was geweest, had hij een gevoel van weerzin niet kunnen onderdrukken. EIndeloos lang had 't hem geschenen, de afwisselende apotheosen van het feest, slechts nu kwam weer over hem de stille vrede, dien hij had gekend toen voor 't eerst Diana legde haar hand in de zijne. Was het de voorsmaak van 't geluk dat hem wachtte, als straks, na enkele oogenblikken nog, hij haar zou wegvoeren uit den schitterende feestdrom naar zijn vredig tehuis.... Ze dansten de mazurka nog omdat dit zoo hoorde en dáarna, heel stil, ongemerkt gingen ze weg. Roos hielp haar kind bij het verkleeden en toen eenige oogenblikken later hen wegvoerde het buiten wachtende rijtuig naar Buitenzorg, keerde de moeder terug tot de genoodigden, met den glimlach van stil geluk om de lippen, gelùk, omdat zij wist haar kind in veilige haven.
inhoud | vorige pagina | volgende pagina