doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

mevrouw E. Overduyn-Heyligers: Warm bloed
Utrecht: Bruna, 1904


[99:]

Hoofdstuk VIII

Ze kreeg er langzamerhand behoefte aan menschen te zien, uit te gaan en te schitteren in Insulinde's hoofdstad, waar zij zich wist geEntoureerd door Java's aristocratie, waarvoor ze innerlijk een groote vereering had. Ze genóót als ze zich bewoog te midden van schitterende toiletten, een zaligheid als 't haar was mee te dingen naar den schoonheidspalm, dien zij herhaaldelijk wist behaald te hebben.
Muziek en 't geruisch van kostbare zijde wekten steeds een zonderlinge emotie in haar.
Van haar vast voornemen om de muziek, die eens per week op het Waterlooplein een uur speelde, tusschen vier en zes uur niet te bezoeken, was ze afgestapt.
Op een middag, dat Jansen dienst had in de kazerne had ze zich in een elegant wandeltoilet gekleed en was ze met den panier van haar ouders bij de muziek gaan staan.
Zij had 't zoo herhaaldelijk met haar man aangezien vanuit hun voorgalerij, 't geflirt en coquetteeren in dat muziekuurtje, dat haar de lust bekroop er ook aan deel te nemen. Even

[100:]

had ze gedacht of 't niet bespottelijk was terwijl ze zoo dicht er bij woonden; maar ze verdreef dit met energie. 't Kon haar niets schelen of ze er wat van zouden zeggen. 't Begon haar te vervelen, altijd met <i>ze// rekening te moeten houden. En Roos, goedig, had haar beloofd het rijtuigje te zullen zenden. "Jammer, dat je man juist dienst heeft, anders had hij mee kunnen gaan," had ze gewaagd even in het midden te brengen. Maar Diana had haar betoogd, dat ze toch niet <i>altijd// met haar man behoefde te gaan. Je had mevrouw <i>die// en mevrouw <i>die//, die gingen nooit met haar man, als je dat niet meer kon doen, soedah, dan kon je je wel opbergen...
De Kanter had heel ernstig zijn vrouw aangekeken toen ze 't hem vertelde.
"'Is niet goed vrouw, alléén, als jij nog meeging"...
"Dank je wel, 't is te warm om mijn corset aan te doen, je zet een gezicht alsof de hemel zal invallen."
"Jij moet 't weten vrouw; maar 't ergste is de publieke opinie, zie je; de publieke opinie!"
Roos werd een oogenblik heel ernstig. "Wat een soesah toch; nou is 't kind getrouwd en nou moeten we toch nog overal op letten," zei ze, ontevreden ziende naar de Kanter, die de zaak ernstig scheen te overwegen.
"Ik ga in elk geval aan koesir zeggen, dat hij keurig moet voor den dag komen. Ik heb 't non beloofd, dus vandaag rekent ze d'r op in elk geval..."
En 's middags wachtte de elegante panier met de glimmende reuzenpaarden voor de kleine luitenantswoning. Een stille vreugde had Diana over zich voelen komen bij de gedachte aan het genoegen dat haar wachtte.
Ze had Jansen niets gezegd van haar plannen, die hij misschien zou afkeuren en daardoor haar genoegen verminderen.

[101:]

Glurend door de krees, keken wangunstige buurvrouwen naar de rijke Equipage en toen Diana insteeg in haar keurig toilet van mauve crêpe en een hoed van paille de riz met groote witte struisveeren, mompelde een der nieuwsgierigen, die 't nooit verder gebracht dan tot een ritje met een huur dos-a-dos en wier toilet daarmee overeenstemde: "Net iets uit een Café Chantant."
Diana hoorde het niet en zoo 't al tot haar doorgedrongen zou zijn, zou 't een minachtend lachje op haar lippen gebracht hebben. Ze kende de zwakheden van het vrouwelijk hart... Van haar prille jeugd af, hadden schoonheid en rijkdom haar een blik in het leven doen slaan en opmerken wat voor minder bevoorrechten misschien ten eeuwige dage een gesloten boek zou gebleven zijn.
Ze had den koetsier reeds bevolen eerst een toertje te maken om het Waterlooplein, toen nog de loerende oogen onafgewend haar volgden, tot er niets meer van het luxe rijtuig en de elegenate verschijning te zien was dan de witte parasol van <i>point de Bruxelles///, die gratielijk plooide in deinende golven, bewogen door de middagkoelte.
De muziek deed reeds haar melodieuze tonen weerklinken, toen de aanwezigen zich nieuwsgierig uit hun rijtuigen bogen. Er werd gegroet, gesalueerd, beurtelings gingen de hoeden van het hoofd. Vol gratie beantwoordde ze de groeten rechts en links. Nergens zoals in Insuline's hoofdstad wordt schoonheid zoozeer bewonderd en er een waarlijk mooi toilet gewaardeerd.
"Natuurlijk nog uit Holland," fluisterden sommigen.
"Misschien wel uit Parijs," zei er een en wendde het hoofd af, veinzende haar aandacht te wijden aan een ruiter, die alle moeite had om zijn vurig paard in bedwang te houden.

[102:]

't Was een bonte menigte, een kermis der ijdelheid, waar coquetterie de pasmunt was, waarmede courtoisie werd betaald.
Eerst geheel verlaten stond de keurige panier naast rijen andere rijtuigen. De aankomst eener nieuwe mededingster had even eenig opzien gebaard; daarna ging alles zijn gewonen gang.
Er werd geflirt, complimentjes gemaakt, dansen afgesproken en andere beleefdheden gedebiteerd. Voor 't eerst van haar leven voelde Diana zich verlaten te midden van de velen, die samen gestroomd waren op het enorme grasveld. Onwillekeurig merkte ze op, dat de meesten niet alleen waren.
Zou 't daarom zijn, dat ze mij niet komen aanspreken, peinsde zij achterloos achterover liggend in de zachte kussens van haar rijtuig.
De enkele officieren, die van het eene rijtuig naar het andere liepen, hadden haar beleefd gegroeit zonder plan te hebben haar te komen aanspreken.
Een krulde een fijne glimlach haar lippen. "Ik had ze eerst te dineeren moeten vragen."...
Een burgerheer was van zijn paard gestegen en stond naast haar rijtuig. Zij herkende op eens van Maren. Een gloeiende blos steeg haar naar de wangen.
Moest zij dien man overal ontmoeten? Onbevangen, geheel man van de wereld, met de volle beheersching over zichzelf, naderde hij haar rijtuig, groetend met een gebaar waarin hij alle distinctie wilde neerleggen voor haar en haar daarbij aanziende met zijn rustige kalme oogen, waarvan de gloed haar meemalen had verteerd.
Heel banaal vroeg hij haar hoe ze de muziek vond en of ze de goede gewoonte had aangenomen om de muziekmiddagen op te luisteren.

[103:]

"Misschien doe ik het wel eens meer, als 't me ten minste bevalt," zei ze, pogende eenige vastheid in haar stem te leggen.
"Waarvan is dat al of niet bevallen afhankelijk", vroeg hij haar vorschend aanziende.
Zij bloosde hevig. 't Scheen, dat hij haar gedachte raadde. En zoekend naar een uitvlucht, zei ze: "Als ze me niet embêteeren met de Turkische Schaarwache of zoo iets; die dingen zijn in Europa gedemodeerd."
Hij scheen met moeite een glimlach te onderdrukken.
"Houdt u van Paderewski? Wij krijgen aanstonds zijn menuet," zei hij en keek in de richting van de muziektent terwijl hij vertrouwelijk zijn voet op de onderste trede van het rijtuig plaatste en met zijn armen over elkaar geslagen vermeed haar aan te zien.
Zij maakte van de gelegenheid gebruik om hem goed op te nemen. Nog nooit had ze hem van zoo nabij ongestoord kunnen beschouwen en als in een droom kwam 't voor hem alleen waarneembaar van haar lippen:
"Ik houd van alles wat nieuw is; Padarweski kan er nog eventjes mee door. Met zijn heerlijke wilde stacato's heeft hij mij altijd geimponeerd; voornamelijk wel omdat ik hem zelf heb hooren spelen in Europa. 't Is of zijn ziel spreekt tot me in zijn werk."
Hij boog langzaam het hoofd eenige malen zonder haar aan te zien en zij vervolgde:
"Wij hedendaagsche menschen kunnen alleen geboeid worden door scheppingen van dezen tijd. Onze dichters en componisten voelen zooals wij voelen, de vroegere zooals onze grootouders, en dat is heel anders. De kunst blijft, maar verouderd. De helden en heldinnen van tegenwoordig worden gekozen uit ons midden; wij voelen zooals zij en de

[105:]

En haar dankend met zijn oogen boog hij voor haar en ging heen. Zij zag hoe hij het vurige paard besteeg, en wegreed zonder omzien naar haar, noch naar iemand om haar heen, een dikke stofwolk achterlatend op den weg.
"Naar huis mevrouw?" vroeg Soerô zich omwendend op den bok van het rijtuig.
Hij stoorde haar in haar gepeins. Zij had niet gemerkt dat de muziek opgehouden had te spelen en de rijtuigen een voor een begonnen weg te rijden.
Zij knikte en hij reed nog een eind weegs met haar om, toen, als van zelf sprekend, sloeg hij den weg in naar huis.
In de voorgalerij zat Jansen, met zijn sabel, pet en handschoenen naast zich op een stoel.
Hij kwam dadelijk de trappen af om zijn vrouw te helpen uitstijgen.
"Wat een teleurstelling, kind, dat je uit was. Ik kon er niet toe komen om me te verkleeden en dan juist op een middag dat er muziek is"...
Zijn vrouw nam haar sleep op en wenkte Soerô om weg te gaan.
"Heb je niet eens thee gedronken?" vroeg ze verwonderd ziende naar de tafel, waar zij gewoon was 's middags het theegoed te hebben.
"Neen, toen jij er niet was, heb ik den jongen gezegd, dat de thee niet behoefde klaar gezet te worden, ik drink nooit thee als jij ze niet schenkt."
Een trekje van verachting vloog even over Diana's gelaat, maar zich spoedig herstellende zei ze op schertsenden toon: "Je moet 't niet overdrijven Herman, we zijn heusch al te lang getrouwd om elkaar nog zulke flauwe complimentjes te maken. Je gunt mij immers wel een kleine afwisseling? 't Is voor jou heel wat anders, jij hebt je dienst, je kame

[106:]

raden; maar ik zie letterlijk niemand, ik verveel me gruwelijk in dit kampement."
Met klimmende verwondering had Jansen haar aangehoord. Nog altijd stond ze daar in haar mooi <mauve toilet, dat haar schoonhed zoozeer deed uitkomen.
Een ongekend gevoel dorliep zijn leden, hij kreeg een neiging om haar in zijn armen te sluiten, onbewust of 't te was om haar te omhelzen of physiek pijn te doen. Zijn mooi groot gevoel voor haar scheen ze belachelijk te vinde; hun voor hem zoo oneindig zalig samenzijn, omdat ze al zoo lang getrouwd waren, een bespotting.
Ze las de verschillende gewaarwordingen op zijn gelaat en ongeduldig perste ze haar lippen samen, intusschen het raadzaam oordeelend hem niet
te zeggen, dat zij was gegaan naar de muziek, dat zij daar...
Een schok doorvoer haar lichaam, zij verbleekte. Later zou ze 't hem vertellen, later, nu niet. Ze vond hem zoo vreemd, nu...
Een hevige strijd woedde in haar binnenste, onwillekeurig stampte ze met den kleinen voet. Ze wilde niet geringeloord worden, en geërgerd liep ze weg in eens door naar haar slaapkamer.
Hij volgde haar op den voet, gewoon elke minuut haar bijzijn te deelen.
"Laat mij je helpen verkleeden, 't is veel te warm vandaag," zei hij, pogende onhandig haar van haar hoed te ontdoen. Voor 't eerst hinderde haar zijn bijzijn.
"Ik kan 't best alleen," zei ze hem bijna onmerkbaar afwerend, en tergens langzaam ontdeed ze zich van haar juweelen.
"Heb je liever, dat ik wegga?" vroeg hij bijna met gebroken stem.

[107:]

Zij knikte.
Maar in stede van weg te gaan, barstte hij uit in een snik.
Even maakte gevoel van medelijden zich meester van haar, toen in eens voelde zij zich van weerzin vervuld. En zich geweld aandoende om vriendelijk te zijn, begon ze hem vleiend toe te spreken.
"Wees nu niet kinderachtig om te huilen, Herman. 't Staat zoo bespottelijk, je bent zoo groot en forsch, daarbij maken tranen een erbarmelijk figuur."
"Ik hecht minder aan 't figuur dan wel aan ons geluk, dat ik bedreigd zie. Ik heb getracht 't zooveel mogelijk van me af te gooien, maar 't is telkens opnieuw, dat ik iets als een groot onheil voel komen; 't verlamt me. Lach er niet om, bid ik je. Misschien ben ik wel krankzinnig?..."
Hij zag niet dat zij verbleekte en vervolgde: "Toen je vanmiddag weg was en ik niet wist waar je te vinden, was ik radeloos van angst. 't Is kinderachtig, ik weet 't, we kunnen niet altijd bij elkaar zijn; maar toch... wel.... zooveel mogelijk... wil je?"
Hij had zijn arm om haar middel geslagen en hief haar hoofd naar zich op, haar aanziende met betraande oogen, oneindig gelukkig, toen zij haar arm om zijn hals sloeg en hem kuste op de wang.
"Ik geloof, dat je nooit wijzer wordt, gekke jongen," en zich omwendend zag ze een bouquet prachtige rozen op tafel staan. "Hoe komen die hier?"
"Ik ben ze na de exercitie voor je gaan koopen om je er mee te verrassen."


inhoud | vorige pagina | volgende pagina