doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Annie Foore: Wederzien
Utrecht: A.W. Bruna & Zoon, zr. jr.


V

De familie met wie Anna had gereisd, bestond uit vier personen: den heer Lacroix, door een gelukkig toeval, onmiddellijk na zijn terugkomst, benoemd in dezelfde betrekking vroeger door hem bekleed, namelijk: president bij den raad van justitie; hun eenigen zoon, aspirant-ingenieur bij den waterstaat, gesteld ter beschikking van Zijne Excellentie den gouverneur-generaal van Nederlandsch-Indië; en hun oudste dochter, eveneens gereed om ter beschikking gesteld te worden - maar van de danslustige heeren in Cecilia en Modderlust; twee jongere dochters bleven in Brussel achter tot voltooiing harer opvoeding.
De Lacroix's waren, na een verloftijd die met behulp van geneeskundige certificaten tot een kleine drie jaar werd gerekt, teruggekeerd zooals verlofgangers plegen terug te keeren: armer aan illusies

[32:]

omtrent vaderland en familie, maar rijk aan herinneringen van allerlei genoegens in den verloftijd gesmaakt: interessante reizen, vroolijke kennismaking met prettige menschen; kunstgenot, smulpartijtjes van lang ontbeerde schotels; - herinneringen zóó aangenaam, dat ze moesten - maar niet kunnen - verzoenen met de ledige beurs, die het onveranderlijk attribuut van den terugkerenden verlofganger is.
De familie heeft een der kleinere huizen op Simpang betrokken, en dit zoo eenvoudig gemeubeld als het eenigszins met den goeden smaak is overeen te brengen; in de voorgalerij van dit huis is het, dat wij den heer Lacroix junior op zekeren snikheeten avond vinden heen en weer loopen met onrustigen, ongelijken tred.
Daar sloeg juist de klok half zeven, het visite-uur.
Er is een druk rijden en rossen op den grooten weg, en langzamerhand begint het jonge mensch last te krijgen van de warmte; geen wonder! reeds sinds geruimen tijd werpt hij niet alleen bij elk rijtuig dat nader komt zijn sigaar weg, maar tevens doet hij een forschen ruk aan zijn manchetten, een anderen aan zijn vest, om dan de vier trappen van het bordes af te vliegen naar buiten.
"Ga toch in 's hemelsnaam zitten, Leo," spreekt nu Lacroix senior, terwijl hij even opduikt van achter zijn courant, "je zou iemand zeeziek maken."

[33:]

Onder dof gebrom werpt Leo zich in een wipstoel, steekt een nieuwe sigaar aan, springt weer overeind en roept verbolgen, alsof hij over een vreeselijke misdaad sprak:
"Maar papa, hebt u nu ooit zulk talmen gezien? Ze zijn al meer dan een uur bezig!"
En als de heer Lacroix rustig achter het Soerabajasch Handelsblad verscholen blijft:
"Ik kan me niet begrijpen, pa, hoe u daar zoo geduldig onder kunt wezen!"
"Je vergeet, jongelief, dat ik vier-en-twintig jaar getrouwd ben. Eenmaal zoover, verwacht een man alles eer van zijn vrouw, dan dat ze klaar zal zijn vóór op het uiterste nippertje."
En hij verdwijnt achter het scherm, dat bij indische zoowel als hollandsche huisvaders dienst bewijst wanneer zij geen lust tot praten hebben.
Nu vindt Leo het oogenblik gekomen, om de deur der kleedkamer te gaan bombardeeren. Reeds bij zijn eerste gebons echter wordt die deur geopend.
"Ah, ben je daar eindelijk?" roept hij knorrig; maar dan, met een bewonderenden blik op de jonge dame in haar smaakvol toilet: "Nu, ik moet zeggen, de noodige tijd is er aan besteed, maar je hebt er eer van."
"Een compliment van Leo, hoort u dat? Wel, ik

[34:]

dacht dat hij ze alleen voor straks bewaarde! Nu, broer, je kunt gerust wezen, hier komt mama ook."
"Nog maar juist bijtijds! Daar zijn ze!" en weer vliegt hij naar buiten.
"Dat is de zesde keer," fluistert papa, en als de arme jongen nu van zijn vergeefsche reis terugkeert, ontdekt hij dat zijn familie hem in koor zit uit te lachen.
Den zevenden keer rijdt een spiksplinternieuwe vis-à-vis, bespannen met groote Sydnyers, het erf op.
Leo helpt mevrouw Bloem uitstappen. Hij was altijd sterk in het manoeuvreeren met gewichten; misschien vertrouwt hij daarop te veel in dit oogenblik; zooveel is zeker dat mevrouw Bloem eenigszins onzacht neerkomt op den grond.
De oude heer Lacroix snelt met hoffelijke beleefdheid toe om haar zijn arm te bieden, mevrouw ontvangt haar allerminzaamst, maar dit alles is niet voldoende om te maken dat de arme Doortje het minder warm krijgt.
Allereerst trapt Dirk telekens op haar sleep; dan blijft haar kanten shawl overal aan haken; verder had ze zich niet voorgesteld dat die vrienden van Anna zulke"deftige lui" waren, en eindelijk: ze is gekleed! en dan gevoelt ze zich - om haar eigen geliefkoosde uitdrukking te gebruiken - als een haring op een warme stoof.
De verschijning van Anna, die met een blos als

[35:]

een roos binnenkomt aan Leo's arm, werkt kalmeerend; verrukt zien de ouders hoe hun lieveling zich ook bij vreemden wist bemind te maken.
Het is bij het echtpaar Bloem, als bij vele andere echtparen, in den loop der tijden gewoonte geworden dat mevrouw het woord voert.
Dus gaat Bloem zitten dampen, zóó kalm, alsof hij alleen met dat doel was uitgereden in zijn zwart lakensch pak, met zijn gibus onder den arm; dus begint mevrouw op een toon, die duidelijk bewijst dat ze haar speech gememoriseerd heeft:
Mijnheer en mevrouw! Wij zijn gekomen om u te bedanken - en u ook, juffrouw Adrienne, en u ook, mijnheer Leo - om u hartelijk te bedanken voor…"
"O mevrouw!… werkelijk!… geheel overbodig!… niet de moeite waard!…" roept heel de familie Lacroix.
Maar Doortje is anders dan de meeste redenaars, ze laat zich niet van haar stuk brengen.
"Nooit zullen we vergeten," gaat ze voort, hoog rood en druk werkend met haar zakdoek, "nooit zullen we vergeten wat u gedaan hebt. Voor ons Anneke bedoel ik, voor ons kind… Mevrouw, neem me niet kwalijk, dat ik niet meer zeg… het ontschiet me… en het is zoo warm, en ik ben zoo gauw huils… mag ik u een kus geven?"

[36:]

Ze zou bespottelijk geweest zijn, als ze niet moeder geweest was; nu trad mevrouw Lacroix op haar toe om den kus te ontvangen - zij het dan ook niet te beantwoorden; nu reikte mijnheer haar de hand, en voor één blik in haar trouwhartige oogen verdween zijn sarkastisch glimlachje; nu liet Adrienne zich willig omhelzen en was er zelfs een weinig ontroering in haar stem, toen ze zeide: "U weet, geloof ik, nog niet half, mevrouw, welk een dot Ennie is; anders zoudt u er ons wezenlijk niet voor bedanken dat we zooveel van haar lief gezelschap profiteerden," een gezegde, dat Anna noopt Adrienne om den hals te vallen, en waarvoor Leo zijn zuster dankt met een sprekenden blik.
Op den fijnbeschaafden toon, welke zoozeer afsteekt bij dien harer bezoekster, begint thans de gastvrouw:
"Onze meisjes waren op Rijswijk altijd samen, Adrienne vond een lieve vriendin in Ennie, en het was mij een genoegen als ze soms de vacanties bij ons kwam doorbrengen."
Nu schijnt eindelijk de heer Bloem zijn tijd gekomen te achten om iets in het midden te brengen.
"U hebt er ons zeer meê verplicht! En dat u voor haar hebt willen zorgen gedurende de reis… daarmeê hebt u ons een dienst bewezen, een dienst… àpropos, als ik vragen mag, ben ik u ook nog iets verschuldigd?"

[37:]

"O neen! Integendeel!" haast zich de heer Lacroix uit te roepen.
"Want u begrijpt als het geld - u weet wel, wat ik u zond voor onverwachte uitgaven - als dat soms onvoldoende… als het misschien niet genoeg was?"
Er komt een trek van onwil en ergernis op het gelaat van den president. Na een oogenblik aarzelens haalt hij zijn portefeuille uit, en terwijl hij Bloem een gesloten couvert toereikt, zegt hij:
"Ik had die zaak onder vier oogen willen afdoen. Maar nu er van spreekt - mag ik u hierbij het gezondene restitueeren?"
De heer Bloem kijkt verbaasd.
"Maar de onkosten."
"Er waren geen onkosten."
"Me dunkt toch…"
"Kom Dirk," valt hier mevrouw Bloem in. "Dat komt immers zoometeen terecht," en ze geeft haar man een veelbeteekenend knipoogje.
"Nu, in 's hemelsnaam dan," zucht vader Bloem, terwijl hij het couvert aanneemt. "Anneke, kom eens voor den draad."
"Straks!" fluistert het meisje, wier rozenblos purper werd.
"En waarom nu niet? Verlegen? Daar is toch geen reden voor."

[38:]

"Komaan, meidlief! Je kunt het gerust laten zien!" moedigt mevrouw Bloem aan.
Het arme kind, meer en meer in het nauw gedreven, den blik gevestigd op het donker gelaat van den heer des huizes stamelt:
"Adrienne, papa en mama wilden dat ik je een klein cadeautje zou geven…"
"Als een bewijs van onze dankbaarheid," meent mevrouw Bloem te moeten aanvullen.
Adrienne kust haar vriendin en opent het étui.
"Ennie! Hoe prachtig! Een diamanten kruis! Zie eens, mama!" En de donkere oogen fonkelen niet minder dan de edele steenen. "O, Leo, kijk eens, hoe mooi!"
Het kruis doet de ronde.
Dit is een oogenblik, waarvan de Bloems zich veel hebben voorgesteld, en met blijde voldoening knikken ze elkaar toe.
Anna alleen slaat vol spanning den blik gade, dien het geschenk op de verschillende leden der familie maakt; ze ziet hoe een gloeiend rood Leo's gelaat komt verwen, hoe mevrouw Lacroix op eens veel koeler en statiger wordt, hoe mijnheer niet schijnt op te merken dat Adrienne de hand uitstrekt naar het étui, maar het sluit en voor zich neêrzet op de marmeren tafel.
"Nu?" vraagt Bloem, niet weinig verbaasd over dit

[39:]

stilzwijgen. "Wat zegt u er van? Bevalt het nog al?"
"Het is prachtig," spreekt de president, "te prachtig zelfs."
"Een klein bewijsje van onze erkentelijkheid."
"Daarvan gaf u vroeger reeds genoeg bewijzen. En wezenlijk, wat we voor uw dochter deden, was zoo luttel, dat ik niet…"
"Groote grut! Mijnheer Lacroix, u wilt het toch niet weigeren?"
"Tot mijn leedwezen zie ik mij daartoe verplicht."
"Hoor eens, dat wordt hier malligheid! U begrijpt toch dat ik straks dat geld alleen heb teruggenomen, omdat ik voornemens was de gemaakte onkosten - want onkosten hebt u gehad, dat weet ik zeker - op deze manier te vergoeden?"
Wat is het, dat opeens de Lacroix's zoo trotsch, zoo ongenaakbaar maakt? Ze zijn arm - en de vergoeding is een vergoeding van vele honderden guldens.
De heer des huizes neemt het étui van tafel, en reikt het den onthutsten gever toe.
"We danken u zeer voor uw goede intentie, maar tot ons leedwezen kunnen we uw cadeau - hetzij dan bedoeld als vergoeding van gemaakt onkosten, hetzij als bewijs uwer dankbaarheid - niet aannemen."
De Bloems begrijpen er niets van; blijkbaar ontsteld staren ze elkaar in het hooggekleurd gezicht;

[40:]

reeds maken ze aanstalten om op te staan. Maar nu treedt Leo op zijn moeder toe.
"Mama, zie Ennie eens… grief haar niet! Ik kan het niet verdragen. Om mijnentwil, mama! U weet toch…"
Mevrouw bedenkt zich een oogenblik; dan keert ze zich tot de meisjes, die bekommerd en verlegen bij elkaar staan.
"Komt, kinderen, wat is dat? Ennie, lieve, schrei niet; daar is volstrekt geen reden voor. Wat dunkt je, Lacroix, als we Ennie's cadeautje eens eenvoudig beschouwden als een herinnering aan de prettige reis, die we samen maakten?"
"O ja, mevrouw, doe dat, doe dat!" snikt het arme kind.
"Onder één voorwaarde," spreekt de president. "Dat Adrienne haar vriendin ook een souvenir mag aanbieden, zooals dat de gewoonte is onder de schoolmeisjes."


inhoud | vorige pagina | volgende pagina