doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Annie Foore: Wederzien
Utrecht: A.W. Bruna & Zoon, zr. jr.


VII

In onze indische bouquettten vindt ge tal van rozen: een knopje zelden.
Was het om die zeldzaamheid, dat toen de twee vriendinnen verschenen op Soerabaiasche partijen, het bescheiden knopje meer de aandacht trok dan de bloeiende roos?
In Holland zou men Anna een aardig poppetje, een

[48:]

lief gezichtje genoemd hebben, meer niet. Hier maakten de gouden krullen, het schitterend teint, de groote blauwe oogen, een verbazenden opgang, misschien omdat ze gepaard gingen met een bekoorlijkheid, die in Indië nog zeldzamer gevonden wordt dan frissche wangen en blonde haren, het kinderlijk naieve, het onschuldige, het jongemeisjesachtige, dat als zonneschijn is op voorjaarsdagen, als dauw in bloemkelken, als goudstof op vlinderwieken; omdat we weten hoe vluchtig het zijn mag, dubbel liefelijk, dubbel verrukkend in onze oogen.
Adriennes schoon behoorde niet thuis in Indië.
Ze was bestemd voor aristocratische salons, niet voor Modderlust; ze was weinig geschikt om te worden meegevoerd in de wilde walsen en galoppades, die, vreemd genoeg, het toppunt van geluk schijnen voor danslustigen in deze verzengende gewesten; haar koninklijke houding, haar edel hoofd, zoo fier gedragen op den slanken hals, zouden een beeldhouwer in verrukking gebracht hebben, maar er zijn niet veel beeldhouwers in Indische gezelschappen; daarentegen veel dames van positie, die - altijd in zooverre haar corpulentie zulks toelaat - zelve het hoofd hoog dragen en het aanmatigend vinden als iemand dat doen durft, die geen dame van positie is.

[49:]

Er kwam iets anders bij. Adrienne was brunette. En men draagt nu eenmaal geen uilen naar Athene.
Dit alles veranderde echter niets aan het feit dat zij, evengoed als Anna, kersversch uit Europa kwam, hetgeen zelfs op een groote plaats als Soerabaia nog altijd voldoende is, om de jongelui begeerig te doen zijn naar een kennismaking; die kennismaking deed haar boeiend gesprek, haar vlug verstand, haar zeldzaam mooie oogen vol uitdrukking, waardeeren, met dit gevolg dat de geestige brunette na korten tijd evenveel aanbidders had, als de lieftallige blondine reeds bij haar eerste optreden had gevonden.
De vriendinnen genoten meest alle pretjes te zamen; genoten zooals slechts jonge meisjes genieten kunnen, die door jaren van kostschoolleven rijp werden om alles wat haar voorkomt in de nieuwe wereld, door haar binnengetreden, aardig en lief, en heerlijk en dolletjes te vinden.
Of de ouders dat vele uitgaan ook zoo dolletjes vonden?
De heer en mevrouw Lacroix waren op den leeftijd gekomen waarop het bijwonen van bals en partijen een corvée wordt; toch namen ze welgemoed plaats in de breede rij van hen, die niet langer deelnemen aan vermaken omdat zij ze vermakelijk vinden, maar omdat ze hun het middel schijnen om een voorgesteld doel

[50:]

te bereiken; daar de lezers weten dat Adrienne twee jongere zusters had, zal het misschien onnodig zijn over dit doel verder uit te weiden.
Zij werden met open armen ontvangen. Mijnheer maakte een fijn partijtje; mevrouw, met haar gedistingeerd uiterlijk, haar hoofsche manieren en bevalligen takt, was een sieraad voor elk gezelschap, dat ze met haar tegenwoordigheid vereerde; de dochter werd bewonderd, en de zoon won aller harten door zijn geestig uiterlijk en beschaafde vormen.
Ofschoon - of misschien omdat? - mevrouw Lacroix, geboren Van Hovestein, beschuldigd werd van verbazend trotsch te zijn, en alleen met de crême de la crême van Soerabaia's ingezetenen te willen omgaan, zocht ieder haar, en het duurde niet lang of het werd een onderscheiding met de familie Lacroix te converseeren.
Geheel anders was het gesteld met de Bloems.
Hun eenige gedachte bij het uitgaan was Anna te zien; Anna, in haar wit kleedje; Anna, omringd en bewonderd; haar toe te knikken als haar blik den hunnen zocht; haar te hooren lachen, en aan dien zilveren lach te bemerken dat ze gelukkig was.
Dáárvoor reden zij onvermoeid naar bals, comedies en concerten, daarvoor trotseerden ze hitte en stof, gebrek aan nachtrust en verveling; daarvoor

[51:]

droegen ze het gaarne, dat men hun niet onduidelijk bemerken liet hoe ze alleen geduld werden om het mooie bloempje.
Maar mochten zij zich daaraan niet ergeren, Anna deed het des te meer.
Met pijnlijken blos, met toorn en schaamte in het gevoelig hartje, lette ze op elke kleinigheid, zoodra het haar ouders betrof; geen woord, geen blik, geen lach ontging haar; de minste - soms maar schijnbare - onbeleefdheid, het nietigst verzuim der vormen, werd voor haar een doodelijke beleediging. Jongelui, die het waagden haar ten dans te noodigen, vóór ze haar ouders hadden gegroet, ontvingen onveranderlijk een weigering; de heer, die mevrouw Bloem een beleefdheid betoonde, kreeg Anne's liefsten lach; de dame, die zich aan haar gelegen liet liggen, Anne's vriendelijkste woord tot loon.
Als wilde zij der geheele wereld toonen hoe hoog zij die eenvoudigen schatte, was het nu afspraak dat ze altijd met vader de polonaise wandelde. En och! als hij daar zoo trotsch en gelukkig heenstapte met zijn mooi meisje aan den arm, dan las ze in zijn oog, wat haar ruimschoots schadeloos stelde voor die opoffering.
Ook Leo Lacroix offerde zich op.
Terwijl alle handen gereed waren, om de blonde sylphide naar binnen te voeren, bood hij zijn arm aan

[52:]

de moeder; hij wist dat hij bespottelijk was, hij, de slanke jonge man, met die blazende, puffende dikke dame in haar hooggekleurde japon. Wat deerde het hem? Straks zou een lief gezichtje, stalend van dankbaarheid, zich tot hem keeren en fluisteren:
"Ik heb al de walsen voor jou bewaard, Leo!"
Maar - Anna was te jong om niet te gelooven dat het gemakkelijk zijn moest verandering te brengen in veel wat kleinigheden waren en toch ergernissen.
Zoo waagde ze het op zekeren dag moeder voor te stellen geen fransche woorden meer te gebruiken. Maar moeder vond dat dit zonde en jammer was. Had ze niet een jaar lang les gehad van den mesjeu?
Ten einde raad, kwam het meisje op het denkbeeld, haar aan het verstand te brengen, dat er sedert dien mesjeu en zijn lessen, heel veel veranderd was in de fransche taal.
"Wezenlijk?" vroeg Doortje. "Groote grut! En sinds wanneer is dat?"
"Sinds de republiek."
"Sinds - wat?"
"Sinds de Napoleons verjaagd zijn. U moet weten, die hielden er zoo'n eigen franschje op na. In hun tijd zie men bijvoorbeeld van iemand die het warm had, dat hij last had van de transparance, is het niet? Welnu, tegenwoordig zegt men transpiratie - als men dat

[53:]

woord volstrekt gebruiken wil, tenminste…"
"Wel! wel! Transpiratie dus, ik zal het onthouden."
"Juist, transpiratie. Maar, eigenlijk - sinds de republiek, weet u, spreekt men er niet meer over."
"Ja, dat is goed en wel in Frankrijk. Maar hier op Soerabaia, hier moet je er een woord voor hebben, je zoudt er anders in stikken."
Aangemoedigd door het succes van haar eerste poging deed Anna weldra een tweede.
"Hebt u wel opgemerkt," vroeg ze, "dat mevrouw Lacroix altijd in het zwart is?"
"Ja, liefje. Leelijk hè? 't Staat zoo niets vroolijk."
"Maar - vindt u dat dames op haar leeftijd dingen moeten dragen, die vroolijk staan?"
"Zeker, kind. Ik zeg altijd maar: Schep vreugde in 't leven, zoo lang 't zonnetje schijnt!"
"Maar - als men nu dik wordt?"
"Dat is toch geen reden om in den rouw te gaan?" en de goede ziel barst uit in haar luidsten lach.
Anna lacht mede, niet van harte echter. Na een oogenblik bedenkens vraagt ze:
"Hebt u wel eens opgelet hoe goed zwart dikke menschen staat?"

[54:]

"O, jawel! Maar ik heb een hekel aan zwart. Je kunt nooit eens zien of iemand een nieuwe japon aan heeft."
"Maar dat moet men ook niet kunnen zien."
"Wat?" vraagt mevrouw Bloem, een en al verbazing." Moet men dat niet kunnen zien? Hoe heb ik het nu met je, An?"
"'k Weet niet, moe. Misschien vergis ik me… Maar wilt u, om mij pleizier te doen, eens een zwarte japon koopen, zoo heel deftig en toch eenvoudig, u weet wel, zooals mevrouw Lacroix ze draagt, met echte kant aan hals en mouwen?"
"Goed, kind, goed. Maar een gekleurde strik of een bequetje, dat mag er toch wel bij? - om het wat op te fleuren?"
Anna vergeet zich een oogenblik. "Dat ellendige opfleuren," mompelt ze, "dat bederft alles."
"Zei je iets, An?"
"Neen, moe."
Een plotselinge droefheid komt het goedig gelaat verdonkeren.
"An, je vindt… je vindt toch niet dat ik een slechten smaak heb?"
Anna ontstelt. Ze heeft het onderwerp ter sprake gebracht na zooveel aarzelen, ze heeft de woorden, die haar reeds lang op de tong brandden, zoo voorzichtig gewikt en gewogen, vóór zij ze uitsprak,

[55:]

en toch heeft moeder haar gedachte geraden…
"Ze zal toch niet begrepen hebben?"


inhoud | vorige pagina | volgende pagina