doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Melati van Java: 'Wie was zij?'
in: Miss Campbell en andere verhalen
Schiedam: H.A.M. Roelants, 1924 (vierde dr.) eerste dr. 1902


V.
DE DOCHTER VAN JEPHTA.

De kamer op het grootste balkon van het chàlet uitkomend, was die, door Gretchen en haar tante Bertha bewoond. Het was een vroolijk, frisch vertrek, met groote glazen deuren, waardoor de schaduw der met klimplanten begroeide balkonstijlen op het tapijt viel.
Het chàlet was gemeubeld verhuurd maar de smaak eener fijn voelende vrouw had echter aan 't vertrek den indruk van 't gehuurde en conventioneele ontnomen en er den stempel van haar eigen persoonlijkheid op gedrukt.
De meubels waren met eenvoudige cretonne overtrokken, doch bloemen op kleine tafeltjes, in hangende en staande jardinières, terra-cotta-beelden, een paar goede copieën van beroemde schilderijen, een piano met uitgezochte muziek, waren alle zoovele teekenen, die de aanwezigheid eener kunstlievende, beschaafde meesteres verrieden.
Tante Bertha zat op de sofa, een waaier in de hand, en verdiept in de lezing van een franschen roman; haar nicht had een tafel bij 't open raam geschoven en deze met bloemen overdekt, waaruit ze echter slechts eenige had gekozen, die ze met veel zorg en ijver op grauw papier naschilderde, terwijl ze zacht een tyroolsch liedje joedelde.
Zij had nu haar frisch morgenkleed niet aan, maar een eenvoudig modisch blauw kostuum; haar mooie lokken waren niet als dezen morgen in een buitengewoon lange, dikke vlecht ver

[91:]

eenigd, maar op het achterhoofd met een zilveren pijl vastgestoken; toch zag zij er even lief, even zonnig uit als in haar Elfen-kleeding.
Soms lichtte zij de oogen van 't werk op en liet ze zwerven ,naar beneden in het dal, vanwaar de zonnestralen langzaam terugweken en waar het blauwe meer hier en daar tusschen het groen llikkerde. Die oogen schenen zelfs daar iets te zoeken en juist zulk een oogenblik trof tante Bertha toen ze verbaasd door de onverwachte wending, welke het boeiende verhaal genomen had, even wilde uitrusten om haar gedachten te verzamelen, opkeek en haar nichtje zag staren naar iets, wat niet kwam.
"Hebt ge mij niet gezegd, dat uw meester teruggekeerd is?" vroeg zij.
"Ik heb hem van morgen gezien en. . . . daar komt hij toevallig den heuvel op."
"Om ons een bezoek te brengen?"
Een schalksch lachje plooide Gretchen's lippen, terwijl ze antwoordde:
"Ik denk van ja; hij zal toch niet de oude Kaat gaan opzoeken."
Tante Bertha zuchtte, nam haar gouden lorgnet van den neus, sloeg haar boek dicht en zag het nichtje doordringend aan.
"Margarethe," sprak zij angstig, "ge kunt er niet over klagen, dat ik een lastige duenna ben; ik laat u vrijheid zooveel ge verlangt en ik u geven kan, met de zware verantwoordelijkheid die op mij drukt, maar sinds lang ben ik ongerust over de houding van dien jongen artist."
"Ik niet," zeide Gretchen doorschilderend.
"Ik ben ook jong geweest, ik weet waaraan een jong meisjeshart behoefte heeft en ik weet ook, dat, hoe ons lot ook worden moge, niets gevaarlijker is voor de gemoedsrust in het latere leven dan onbevredigde wenschen, dan onvoldane illusiën. Ik geloof dus niets kwaads te doen, wanneer ik u hier onder mijn streng opzicht laat leven in rozengeur en poëzie, mits ge verstandig zijt, mits wat ge hier ondervindt slechts een droom blijft, een aangename herinnering voor uw volgend leven, maar daarop in geen geval invloed mag uitoefenen. Deze voorwaarde heb ik u in 't begin gesteld, belooft ge nog eens die te zullen nakomen?"
"'t Helpt immers niets; ik moet mijn lot ondergaan."
Een onbeschrijfelijke blik werd door Gretchen op de oude dame geworpen; dadehjk echter wendde zij de oogen af, vouwde de handen en zeg naar buiten naar den hemel, die door de ter kimme nijgende zon in vurigen gloed werd gezet, naar het dal, waarover kalm en vredig de rook zweefde, die aan de schoorsteenen ontsnapte, en naar beneden in den tuin, waar zij Otto's slanke gestalte ontwaarde.
Doch zij zag niets van dit alles; haar gedachten waren verre van daar. Zij vergeleek twee wegen, twee lotsbestemmingen. Wat had Otto gegeven als hij mocht zien, wat zij nu aanschouwde?

[92:]

Plots schudde zij het hoofd en nam snel het penseel weer op.
"Ik weet mijn plicht, Bertha," sprak zij met een droevigen glimlach, "u weet, ik ben niet sentimenteel en ik zou 't ook niet durven zijn, maar aan Jephta's dochter werden twee maanden geschonken, vóór zij werd geofferd. Ik vraag maar drie weken."
"Wanneer ik op u vertrouwen kan, mijn lieve, ge weet hoe gaarne ik u een genoegen gun."
"Ja, gij weet ook welk leven mij wacht."
"Een leven, o Margerethe. . . . "
"Stil, hij komt er aan."
"Nog een woord! Kind, er zijn drie dingen, waarmede men niet spelen moet: het vuur, den leeuw en de liefde."
"O vrees niet, ik zal zorgen dat het slechts een spel blijft."
Haar gelaat tintelde weer van opgewektheid en levenslust, toen Otto, die de trap, van het balkon naar den tuin leidend, opgeklommen was, voor de open deur verscheen.
De oude dame begroette hem minder vriendelijk dan haar nichtje, maar toch beleefd; spoedig was ze in haar lectuur verdiept en de pseudo-meester zag het werk zijner leerling na, maakte aanmerkingen, ot prees, totdat het te donker begon te worden om de kleuren te onderscheiden; toen begon de muziekles.
Gretchen zong en Otto accompagneerde, of Otto zong en Gretchen speelde, of ze zongen beiden; een knecht kwam waarschuwen dat het souper in de "Laube" was opgediend. Die "Laube" was boven in den tuin onder de hooge acacia's; men wandelde daar heen en tante Bertha deed nu druk mede met hun praten, lachen en schertsen.
't Was misschien wel zeer onverstandig van de grijze dame, maar zij had, hoe wijs ook in anderj opzïchten, een zwak punt, aan duitsche vrouwen van haar soort meer eigen; zij zag zoo gaarne een flinken jongen en een mooi meisje met elkaar praten, zingen, ja desnoods een beetje over "Liebe schwärmen". 't Was zoo lang geleden, dat zij 't gedaan had en 't deed haar oud hart goed het van anderen te zien, vooral wanneer zij het aan haar dankten en zij begon dan weer in 't verleden te leven en dacht aan den "schönen Heinrich", die ook eens op zoo'n heerlijken zomeravond naast haar gezeten was en met wien ze gezongen had van Wald en Blume en Liebe. Ach, waar was Heinrich nu?
't Zou Margaretha over dertig, veertig jaar nog goed doen, als ze zich dezen avond kon herinneren en als in haar nabijheid anderen op hun beurt dat oude en toch steeds nieuwe spel speelden, zij kon denken: Ik heb het ook eens ondervonden en dankte het tante Bertha.
Te vreezen had ze niets; ze kon op Gretchen vertrouwen en daarbij zich ontworstelen aan één eenmaal vastgesteld lot, wie zou het wagen?


inhoud | vorige pagina | volgende pagina