Thérèse Hoven: Zuster Linda Amsterdam: Van Holkema & Warendorff, 1912 (serie van hedendaagse romans)
[127:]
HOOFDSTUK VIII. T a n t e F r a n c i n e.
Meer dan een week gaat rustig voorbij. Meneer en Mevrouw Zuidhoff zijn elkander nader dan tot nu toe 't geval was. Het bezoek der verpleegster, dat als een zwarte schaduw op hun pad is gevallen, heeft gelukkig geen spoor achtergelaten. De toestand van den patient is zeer afwisselend; den eenen dag is hij zóóveel beter, dat hij allerlei plannen maakt en dan weer is hij zóó zwak en apathisch, dat zelfs de dokter er aan wanhoopt of hij wel geschikt zal zijn voor een tamelijk verre reis. Dat een verblijf in de bergen het allerbeste, zoo niet het eenige geneesmiddel is, staat vast. "Het is zoo jammer, dat u, bij uw komst uit Indië, niet dadelijk door is gegaan," zegt hij op een ochtend, dat hij den koortslijder erg afgemat vindt. "Ik verlangde naar vrouw en kinderen, dokter. Denk eens, ik had ze in geen twaalf jaar gezien; de jongste was nog een baby, de anderen een paar kleine hummels. Zoo'n heele familie te laten komen is geen kleinigheid." "Nu ja, dat was ook niet noodig geweest, maar Mevrouw had u tot Marseille tegemoet kunnen gaan. . .
[128:]
Een duidelijke trek van wrevel vertoont zich op het gelaat van den zieke. "In elk geval ben ik het met den Professor eens," herneemt hij. "Holland deugt niet voor Ui hier wordt u niet beter," "En ik zie er zoo vreeselijk tegen op om er weer op uit te trekken", zucht de patïent. "Nu ja, er is geen oogenblikkelijke haast," verzekert de dokter, "'t Is nu in de bergen ook niet prettig. . . . u kunt nog best een paar weken wachten, maar dan is er ook geen pardon. Heeft Mevrouw al besloten, wat ze doen zal?" "Ik hoop, dat ze met mij mee zal gaan," zegt meneer Zuidhoff en 't zelfde herhaalt hij, als tante Francine hem 's middags bezoekt. Tante Francine is een zijner weinige bloedverwanten, waarmede hij al die jaren de correspondentie heeft opgehouden, de eenige van wie Constance en de kinderen vriendschap hebben genoten, tijdens hun gedwongen afzondering. In haar gastvrij huis werden ze altijd ten eten gevraagd met Paschen, Pinkster, Kerstmis en 't Oude Jaar, al die data, die als feestdagen op den kalender zijn aangeduid, wanneer elk mensch recht meent te hebben op een kleine verhooging van levensgeluk. Het is nu wel geen verheven genot om bij tante Francine aan tafel te zitten, maar het is er gezellig en zelfs Constance, die niet materialistisch is aangelegd en zeker geen épicure is, vond het wel
[129:]
eens prettig een kleine afwisseling op het eeuwige pension-menu te hebben. Een groot stuk rundvleesch, zoo gaar mogelijk gebraden om de jus, opgediend tot 't laatste plakje, tenzij er den vierden dag haché van werd gemaakt, dan gehakt, half rund-, half varkens één dag warm, één dag koud; gevolgd door een varkens-schijf; een heel enkelen keer een kalfsfricandeau, het droogste gedeelte van 't beest, maar voordeelig wegens 't gemakkelijk uitsnijden, en dan runderlappen en, in den winter, worst en spek in gestoofden pot. Het groente-dieet analoog, veel kool, erwten en boontjes, weinig fijnere producten uit den moestuin. Voor dessert de eeuwige maizena-vormpjes zonder smaak, een slap vlaatje met 'n flauw citroen-smaakje, een harden griespudding met een verwaterd bessensapsausje, die met leerachtige flensjes en ongenietbare wentelteefjes de eenige zoetjes uitmaakten. En dat twaalf jaar lang! 's Winters een gebakken botje en 's zomers gekookte baars als groote extra's. Geen wonder, dat heel het gezin juichte, als er een uitnoodiging van tante Francine kwam om eens familiaar te komen eten. Mevrouw van Doppenstein, familiaar aangeduid als tante Francine, is wat men een type noemt; vroeg weduwe en finantieel zeer onafhankelijk, is ze het ook langzamerhand in haar ideëen geworden en, tot op zekere grens, ook in haar daden. Zij getuigt van zich zelve dat ze ruim van opvatting is en bovenal het kleingeestige en peuterige gedoe haat, waardoor de
[130:]
menschen het zich zelf en elkander zoo lastig maken. Ze is voor anderen zoo liberaal mogelijk, doch verlangt ook, dat men 't voor haar eveneens is. "Ik houd er niet van op een goudschaaltje gewogen te worden," is een van haar lievelings-uitdrukkingen. In den eigenlijken zin zou dit zeker tot de technische onmogelijkheden behooren, daar Mevrouw Doppenstein, dank zij natuurlijken aanleg en een overvloedige en vaak toegediende voeding, tot de welgedanen, om niet te zeggen, corpulenten onder de zusteren hoort. Ze heeft het goedig gemakkelijke aan dikke menschen eigen, heeft voor iedereen een vriendelijk woord over en deelt haar weelde en overdaad willig met degenen, die het minder hebben. Constance en de kinderen hebben veel van haar genoten en, als neef Zuidhoff haar, als een kleine erkenning van haar vriendschap en gastvrijheid, een paar vazen geeft van Japansch cloisonné, aanvaardt zij die dankbaar, doch tevens met de overtuiging het wel verdiend te hebben. Ze vindt het erg prettig dat neef terug is en komt hem bijna dagelijks bezoeken. Ze is dan ook geheel op de hoogte van zijn lichamelijke ups and downs en gaat in alles mee. Zoo wordt het Beiersch-Zwitsersch-Tyroolsche plan ook met haar besproken en ze interesseert er zich sterk voor. Tante Francine heeft veel gereisd in haar leven. Ze houdt dol van mondaine badplaatsen, doch verkiest de Fransche boven de Duitsche en Oosten-
[131:]
rijksche, omdat er gespeeld wordt en zij, zonder een overdreven passie voor de groene tafel te hebben, het toch wel aardig vindt eens een kansje te wagen. Als haar huisdokter haar aanraadt om een kuur voor haar jicht te doen, vindt ze dat ze even goed naar Vichy of Aix-Les-Bains als naar Mariënbad of Carlsbad kan gaan. En als ze eens een winter wat last van asthma of keelpijn heeft en de dokter een verblijf te Ems oppert, dan vertelt ze hem dat ze toch zooveel goeds van Cauterets heeft gehoord en een reis in de Pyreneëen een prettige uitbreiding vindt. De waarheid is, dat er te Cauterets en Luchon en Biarritz gespeeld wordt. Daarom houdt ze ook meer van Fransch-Zwitserland dan van de Duifsche en Italiaansche kantons; vindt ze Ostende te verkiezen boven Zand voort of Noordwijk; in 't kort elk gedeelte van den aardbol, waar een Casino is, geniet de voorkeur. "Als ik je was, Gustaaf," zei ze, "dan zou ik wachten tot den volgenden winter en dan zou ik naar de Riviera gaan, naar Menton b.v., dat is vlak bij Monte-Carlo. 's Middags een uurtje spelen is een heerlijk verstrooisel en wie weet haal je de reis er niet uit. AIs je eens bij mij komt, zal ik je een echte Empire-klok laten zien, gekocht van mijn speelduitjes." "Maar tante", zegt Mevrouw Zuidhoff stemmig, "als Gustaaf voor zijn gezondheid op reis gaat, is 't toch niet om te spelen." "Kindlief, dat kan best samen gaan. Wat heb ik,
[132:]
voor twee jaar, toen ik zoo geleden had aan heupjicht, niet een strenge kuur gedaan in Aix-les-Bains, 's morgens om 5 uur op, een bad met massage, en stevig hoor, door twee Savoïennes met handen, niet voor de poes; dan een uur rusten en uitwasemen, als ik 't zoo eens zeggen mag, en water drinken en om den anderen dag een consult bij den dokter - en toch vond ik altijd nog gelegenheid om naar La Villa des Fleurs of naar 't Casino te gaan, 's Avonds ging ik meest naar de Opera, 't was wel niet veel zaaks, geen prima donna's, geen sterren, zooals ze 't nu noemen, maar och! ik ben nog al gauw tevreden, 't Is toch vroolijk en je zit gezellig en in de pauzes is 't er alleraardigst, de speelzalen zijn in 't zelfde gebouw als de comedie. "Als je soms over Aix denkt, Gustaaf, dan ben ik je man. Ik ga er dolgraag weer eens heen en de omstreken zijn er magnifiek," De patient brengt de hand naar 't hoofd - als duizelde 't hem, en zegt dan met een stem, die hij wel wat zwakker doet klinken dan met de werkelijkheid overeenkomt: "Als de dames mij excuseeren, zou ik wel wat willen gaan rusten," "Ik vermoei je toch niet?" zegt tante Francine, uiterst verbaasd, "Wel nee, ik rust 's middags altijd, niet waar, Constance?" Zijn vrouw bevestigt het en vraagt of ze hem ook helpen kan, welk aanbod hij van de hand wijst. Als hij de kamer en haar gezelschap verlaten heeft,
[133:]
vraagt de bezoekster, haar stoel wat nader bijschuivende, op vertrouwelijken toon: "En vertel me nu eens, nichtje, hoe hebben jelui 't samen? Is Guus je nog al meegevallen en 't getrouwde leven?" Constance bloost en prevelt eenige onverstaanbare woorden. "Nu kind, je hoeft je er niet voor te schamen. Ik kan me best begrijpen, na zooveel jaren. Pas maar op of er komt nog een baby. Zou je 't graag hebben? Gunst, dat zou ik nu zoo aardig vinden. Wie weet, wie weet! Zulke dingen zijn meer gebeurd. Je kent Mevrouw Arlon toch wel, vlak bij mij in 't Park? Nu, die heeft verscheiden kinderen - en ieder schelen ze een reis. Haar man is zee-officier en moet dan telkens, zoo voor een jaar of drie naar Indië en als hij terug komt, heel verlangend en erg verliefd. . . . dan volgt de ooievaars-bestelling." "Nu ja, die zijn misschien nog jong, maar ik ben al bijna veertig." "Wat zou dat? De juffrouw uit: "'t Huis met de Luifel", je weet wel, de specialiteit voor roode letters en Haarlemsche halletjes, was vijftig. toen haar jongste dochter geboren werd. Ze is nu een meisje van een jaar of zestien, zoo iets als Netty, maar ik herinner 't me als den dag van gisteren." "De Hemel beware er mij voor," zucht Constance. "Hij kan je voor wat ergers bewaren. Ik heb er zoo'n idee van en mijn voorgevoelens komen altijd uit. Zullen we eens wedden dat 't binnen 't jaar gebeurt?
[134:]
Als ik win en 't uitkomt dan noem je 't kind naar mij, Frans of Francine, al naar dat 't een jongen of een meisje is. Dat zou ik nou zoo allementegies aardig vinden. Hè, zoo'n molletje van een kind en dan een naamgenoot je! Nou, 't zou er niet slecht bij varen, dat verzeker ik je." "U hebt uw weddenschap nog niet gewonnen, tante," lacht haar nichtje. "U hebt meer kans op verliezen dan op winnen en wat dan?" "Dan krijg je mijn zilver thee-servies, 't tusschenbeide, je weet wel, niet dat ik allen dag gebruik en ook niet mijn allerbeste, dat ik voor groote gelegenheden houd. 't Is waar ook, ik kwam expres hier om jelui voor Zaterdag te vragen; eerst had ik gedacht Zondag, maar de meiden keken zóó sip, toen ik er over begon, en Sien zei: "Hè, Mevrouw, dat valt niks op een Zondag, waarom doet u 't toch niet door de week?" - Nee, en 't is een comedie, toen zei Anet, dat kleine ding van drie turfjes hoog, - "hè, Mevrouw. dan niet op kamerdag." - Hoe vind-je!? Nou, je weet, ik lach om die dingen en uit me zelf zei ik tegen Marie, mijn derde exemplaar: "En welke dag convenieert jou het best?" - En weet-je, wat ze antwoordde? Je raadt het nooit, 't is om te gieren. Ze keek heel effen, want ze is doleerend en ze zegt altijd dat 't bij mij een zondehuis is. stel je voor. - Ze zag mij erg medelijdend aan en zei toen, zalvend: "Ik vind die festijnen uit den booze."
[135:]
Als tante even ophoudt - door de natuur gedwongen, omdat ze haar asthmatische ademhalings-werktuigen op te zware proef heeft gesteld, merkt Con- stance op: "Het is heel lief van U." - Ze heeft geen tijd er iets bij te voegen, want tante herneemt: "Gunst, kind, 't is een pleizier voor mei je weet, ik houd van de vroolijkheid, hoe meer zieltjes hoe meer vreugd. Ik heb de ruimte en het komt er bij mij op een paar niet op aan en bevalt het de dames in de onderwereld niet, dan geneer ik me niet om te zeggen: "de laan uit." - Maar toch als ze 't nu liever niet op Zondag hebben, dan leg ik me er bij neer; een week lang met booze humeuren en lange gezichten opgescheept te zitten, vind ik ook een ramp en Zaterdag komt beter uit voor Berti Zondags moet hij toch altijd vroeg weg. Dus, kind, op Zaterdag dan, en ik zal wel zorgen, dat Gustaaf 't eten kan, lichte kostjes en geen lang menu. Zoodra ik 't voor vast weet, bestel ik tongen of tarbot uit IJmuiden en dan een lamsruggetje, dat is delicaat in dezen tijd en Bredasche kapuinen na. Wat zeg-je er van?" "Tante, wij kunnen Zaterdag niet," komt er benauwd uit, want Constance weet, dat als tante Francine iets wil, ze niet gaarne wordt teleurgesteld. "Waarom niet?" klinkt 't dan ook, scherp-verwonderd. "Heeft Netty u niets van haar schoolpartij verteld?" "Ja, zeker, ze heeft immers nog een ketting van me
[136:]
te leen gevraagd en een fichu, Maar is dat Zaterdag? En kunnen jelui dan niet komen?" "Nee, heusch niet! Ik moet met haar mee, U begrijpt, ik moet nu dubbel mijn best doen om niet te kort te schieten in mijn moederplichten, Netty's pleizier zou bedorven zijn, als Mama haar niet zag spelen." Tante Francine knikt, ten teeken van begrijpen: "Dan maar een ander keertje," zegt ze, met haar onverstoorbaar optimisme, dat nooit faalt, "Zie-je, ik had 't dan juist willen doen, omdat anders de schoonmaak er net zoo invalt, Maar dat is niets, Ik laat me in elk geval niet ringelooren door mijn personeel, wat zeg jij? En misschien is Gustaaf dan ook wat beter," vervolgt ze, opgeruimd, "Je zult eens zien, hoe 't zonnetje hem opknapt." "Aan zon heeft 't hem in Indië anders niet ontbroken." "Nee, dat is waar, Enfin, je moet maar geduld hebben, 't Voornaamste is dat hij thuis is en jelui gelukkig bent." Constance zucht, "Er is toch niets?" informeert tante, één en belangstelling, "Och! nee, maar die reis is zulk een tegenvaller; ik zou natuurlijk graag met hem mee, en dat wil hij zelf ook 't liefste, Maar u begrijpt, 't is een heel ding met de kinderen en 't huis, Wij wonen er zoo pas en er dan weer uit te trekken." "Netty vertelde mij iets van een verpleegster die
[137:]
met Gustaaf mee zou willen gaan", zegt tante. "Dat zou wel geschikt zijn, dan heeft hij ten minste gezelschap en die menschen zijn 't zoo gewoon." "O! nee, dat zou ik heelemaal niet willen", verzekert Constance. "Ik bid u, tante, zegt u daar toch nooit iets van, waar Gustaaf bij is."
inhoud | vorige pagina | volgende pagina