doorzoek de gehele Leestrommel

Leestrommel
Leestrommel
a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Beata van Helsdingen-Schoevers: Indië en Europa. Fragmenten, ed. Johan Koning

Leiden: N.V. Leidsche Uitgeversmaatschappij, 1929

[134:] Het kind in Indië.

 

„Ik zou wel eens graag willen weten", zei iemand naast me in den trein, „waarom de kinderen hier zich nooit eens kunnen bezighouden..."
De wagon was overvol, het einde der vacantie had reeksen ouders met nog meer kinderen op reis gebracht. En daar zaten nu de jeugdige scholieren en vulden de wagens van den langen, langen trein. Ze hingen en lagen en keken wat, en zanikten tegen hun ouders, vertoonden onmogelijke humeur-nuances, zeurden over de warmte en om limonade, verveelden zichzelf en anderen in den overvollen trein.
„Waarom ze zich zelf nooit bezig kunnen houden..."
„Je moet in aanmerking nemen", zei hij, die aan de overkant zat, „dat een volle wagon en het eind van de vacantie landerig maken!"
„Tóch", vond de eerste spreker, „met dat alles erbij in aanmerking ge nomen, vind ik, dat onze Indische jeugd wat minder nurksch kon wezen... Sla ze maar eens gade op school, in het speeluur, op 'n partijtje zelfs — ik vind altijd, dat je hier maar zoo weinig losse, onbezorgde, kinderlijke vreugde hebt. Er lijkt hier over alles een waas van ontevredenheid te liggen..."
„Dat is waar", dacht ik, „dat heeft mij ook zoo vaak getroffen, — het weinig onbezorgde, jonge, levenslustige van de kinders hier..."
Aan het andere einde van de coupé zat een moeder met vier kinderen, allen onder de tien. Er was in dien hoek geen seconde vroolijkheid, of zelfs maar vrede. De jongens trokken de meisjes aan de haren, de meisjes knepen weerom, er gingen ruwe gezegden, scheldwoorden en inlandsche uitdrukkingen op onnavolgbare jouwende manier uitgegild van links naar rechts. Moeder zat erbij en zweeg. Gewend aan al dit moois, onverschillig? of onmachtig?
Eindelijk kwam er wat rust, toen de beide jongens uit hun blousezak sigaretten opdiepten en lucifers, en spoedig met welbehagen den rook inslurpten om ze door den neus weer uit te

 

[135:]

 

blazen... met hoog opgetrokken knieën zaten de heertjes van nog geen tien jaar en zogen de eene sigaret na de ander op: als 'n paar karbouwen jongetjes", zei de stem naast me. „Ma zat erbij en zweeg. Alleen kocht ze aan een station vruchten en lekkers voor haar dochters, waarop deze gretig aan het kouwen gingen, waarmee het geharrewar, althans voorloopig, gestild was
"Kijk nu eens", zei de tegenoverzittende, "daar heb je een kléin beetje het antwoord op je vraag. Als de kinderen hier nooit andere dan zulke dingen krijgen om zich mee bezig te houden! Eten, drinken, snoepen, rooken - verte me eens. waarmee je een Indisch kind, over het algemeen, plezier doet mee niet is met iets, dat hij op kan eten of op andere war. ze consumeeren!... Dat is het juist, de opvoeding is te materialistisch."
"Schei uit met dat woord", lachte de ander, „daar wordt al zóóveel mee geschermd, dat de menschen er ongevoelig voor worden - op het laatst gaan ze het als een eerenaam adopteeren - in ons ras zit in dit opzicht nog altijd iets van het geuzenbloed... Wil je gelooven, dat men er hier en daar een eer in stelt "materialistisch" te heeten — juist zooals het gaat met de kunstongevoeligheid van ons Hollanders. Je hoort soms frischweg zonder blikken of blozen beweren: kunst? Om kunst geef ik niks - al die femelarij kan me gestolen worden! En zoo gaat het ook met het materialisme. Waar las ik laatst ook weer van dien waschechten Indischman, die volernstig beweerde, dat hij „liever een goud tientje zag", dan een landschap bij zonsopgang... Nee, dat was geen mop en geen charge. Dat meende de man, en hij vond zichzelf heel eerlijk en courageux de son opinion, dat hij er maar zoo rond voor uitkwam. Je ziet, le matérialisme mène è tout..." of neen zoo was het spreekwoord eigenlijk niet, maar enfin... Je hebt intusschen gelijk. De atmosfeer is wel wat te zinnelijk in dit warme land om onzen qeest op het hoogere te richten."
„Zinnelijk", peinsde de partner, „zinnelijk is zoo n vreemdbegrepen uitdrukking... Men kan erbij denken aan erotisch, dat is zoo, maar ik meen het in de juiste beteekenis. Die van enkel reageeren op, haken naar het zinnelijk waarneembare."

 

[136:]

 

„Jawel, ik begrijp het, zei de ander. „Maar ik zou toch wel eens wilen weten, waarom het hier in Indië zoo anders is dan in Holland... Ik geloof, dat er hier veel meer op „het klimaat" wordt geschoven, dan dit het eigenlijk wel verdient."
In het naaste compartiment zei iemand tegen twee hangerige en ontreden gezichten: „Maar lezen jullie dan toch. Wij hebben immers die leuke boeken van tante Mies gekregen..." "
„Ach vervélend?", klonk het terug, met de écht vervelende zeurige intonatie. En: „hè god, wat is dat nou" — rekte de ander zich gaperig uit, „niks lollig die boeken van tante Mies Krijgen we geen limonade? Maar met veel ijs asjeblief! 't Is om te stikken."
Ik dacht aan de ingezonden stukken, die op een zekeren tijd van het jaar de kolommen der dagbladen plegen te overstroomen, en waarin naar de reden gezocht wordt van het feit dat de kinderen weinig ambitie en doorzettingsvermogen toonen. Wanneer de overgangen en het percentage der geslaagden voor het een of ander, tegenvallen, gaan de gedachten en de pennen los en men vertelt zijn meening over den onaangenamen toestand En men verklaart nooit te begrijpen, hoe het toch komt, dat ons Hollandsche kind in de tropen zoo weinig „plezier" in de dingen heeft. Het klimaat? de levensomstandigheden? Men gist men keurt af — na een week is de eerste hitte bekoeld, verder loopt voor een heel jaar Gods water weer over Gods akker wij maken er ons niet warm of koud om. En toch zou het verschijnsel wel de moeite van nadere beschouwing waard zijn.
Ik zei het — en een mijner medereizigers bleek bij het onderwijs te zijn, hij kon dus uit ervaring antwoorden op mijn vragen „Het Hollandsche kind in Indjë is niet makkelijk!" zei hij Op duizend-en-één manieren moet je hem zien te vangen, zijn aandacht vast te houden. En de ellendigste ondervinding die ik erbij opdeed, was, dat het vatbaarder is voor grove argumenten dan voor de meer fijne. Ik bedoel dit. Met redeneeren, op het gemoed werken, schiet men bij de kinderen hier niet hard op Ze zien je vriendelijkheid onmiddellijk aan voor zwakheid voor niet-durven, en je bent gedwongen op te treden met een ijzeren vuist en een barsche stem, om dan plotseling te merken, dat de heele klas in eerbiedig ontzag voor je is, en te begrijpen,

 

[137:]

 

dat dit de manier is, waarop de kinderen geleid dienen te worden."
"Er zit iets primitiefs in", dacht een ander uit het gezelschap. Primitieve volkeren willen enkel met ruw geweld geregeerd wezen. Het is dus een teeken van gebrek of gemis aan cultuur, dit verschijnsel."
Met dat al hebben wij er rekening mede te houden. Verder vechten wij een voortdurenden strijd tegen verstrooidheid, het spoedig-afgeleid zijn. Het is soms om wanhopig te worden, zoo weinig belangsteling er bij de kinderen is, of laat ik het beter zeggen: zoo weinig concentratievermogen zij hebben. Wij denken soms wel, of de ouders thuis hier nu eens niet aan tegemoet konden komen door de kinders wat meer in huis bezig te houden. Het Hollandsch-Indische kind vindt z'n ontspanning enkel in hollen en schreeuwen door den tuin of de wijde huizen. Het rustig bijeenzitten om de huiskamertafel, het bezig-zijn met handwerk of spelletjes kent het niet. Gevolg: het vindt alles „vervelend", wat niet in een vloek en een zucht gaat. Het haat inspanning om tot een doel te geraken, en kent niet de jubelende voldoening van eindelijk, door eigen kracht, overwonnen moeilijkheden. Ik geloof, dat vele ouders wel invloed ten goede zouden kunnen uitoefenen — als zij niet te onverschillig waren.
„Laat ik het mogen opnemen voor de ouders." In mijn gedachten kwam een soortgelijk verwijt, dat de ouders de school wel eens maken. „Ik zal niet zeggen, dat de school, de kinderen oppervlakkig maakt — evenmin als ik vind, dat de schuld enkel thuis ligt. Maar wèl geloof ik, dat de school te weinig doet om het euvel te bestrijden.
Wat doet zij om het 't kind aangenaam te maken? Waar is de poëzie tusschen de ongetwijfeld noodige, en o! heel nuttige proza? Zou het werkelijk onmogelijk zijn een klein beetje vroolijkheid, wat levenslust te brengen binnen de schoolmuren? Want het lijkt wel alsof het kind in Indië dit mankeert: levenslust, levensvreugde. Ach ja — het klimaat, natuurlijk, en geen seizoenswisseling — waar is hier de zalige, van levensjoHjt bruisende lente, de juichende klaterende zomer, de gouden pracht van den herfst, en de intieme vreugde van den winter? Het zijn evenveel vernieuwingen, die den mensch ginds in noordelijke landen ondergaat! Hier de voortdurend schel-krijschende

 

[138:]


zonneschijn, die ontmoedigt, die neerdrukt, die stemmingloos is, en zonder fantasie zichzelf steeds kopieert.
Het is alles waar. En toch geloof ik, dat er met wat goeden wil van ons kind hier iets prettigers te maken is, dan een oppervlakkige schreeuwleelijk.
Waar zijn de gymnastiek-uren, die in Holland op het leerprogram van elke lagere school voorkomen? Gezongen wordt er, ja, maar hoe. Nergens met iets van begeleiding van viool of piano, hetgeen de zanguren fleurig maakt, — meestal en quantité négligeable behandeld, gaat het zangonderwijs spoorloos aan onze kinderen voorbij. Onderwijzers en kinderen zijn er volstrekt niet op gesteld, beschouwen het meer als een „gemakkelijk uurtje" dan wat het kón zijn: een prettige, ontwikkelende verpoozing, een uurtje, waarin iets moois te voorschijn wordt geroepen. In dezen zelfden geest zou er met voorlezen bijvoorbeeld ook zoo veel te bereiken zijn. Met goed voorlezen. Met het reciteeren en verklaren van eenvoudige gedichtjes.
En dan — waar blijft de handenarbeid, waar blijkt de slöydcursus, die in Europa haast aan elke school verbonden is, en waarvan het succes eenvoudig tot een vaststaand feit is geworden? De slöyd, die onze kinders handig maakt, ze plezier doet krijgen in knutselen en zelf-arbeid, die geen prutserij maar werkelijk nuttigen handenarbeid leert.
Dit alles ligt toch op den weg van de school — is het niet? En u zoudt eens zien, hoe het onzen kinders ten goede zou komen..."
„Waar blijft — ja, waar blijft —" lachte de onderwijsmensch... „U noemt daar een lijstje desiderata op..."
"Toch waarlijk geen voor verwezenlijking onvatbare utopieën..."
„Neen, geenszins, maar enkel, waar blijft de onderwijskracht, die dit alles tot stand zal moeten brengen? Waar moeten de uren en vooral waar moeten de leerkrachten vandaan komen voor slöyd, gymnastiek, zang en poëzie? Er is nu reeds een schrikbarend tekort aan onderwijzend personeel — het is waarlijk een wonder, dat men de zaak nog zóó aan den gang kan houden — en dan nog allerhande extra-cursussen toe... De Padvinderij tracht aan dit alles tegemoet te komen, en het lukt haar niet kwaad."

 

[139:]

 

Toen sprak weer degene, die naast mij zat. „Hiermee zijn de bezwaren toch niet te ondervangen", zei ze. „Ik geloof niet, dat onze Padvinderij de jongens tot rustig overdenken of concentratie brengt, noch, dat zij hen tot de waardeering van het hoogere, van het schoone tracht te brengen. Dit ligt nu eenmaal niet op haar weg, is het wel?"
„Bovendien heb ik twee groote bezwaren tegen deze instelling. De eerste is, dat zij opvoedt tot het militairisme, door navolging, door glorificatie ervan, en de tweede is, dat zij enkel onder jongens werkt. Ja, enkel onder jongens, — ik weet wel, dat er afdeelingen ook voor meisjes zijn, maar — hierin bestaat de uitspanning der padvindsters hoofdzakelijk in eten-koken voor de jongens, en allerlei huishoudelijke verrichtingen. Dat is dus de opvatting der padvinderij voor de meisjes... Ik vind dit alles wel een aardig amusement, maar toch niet, wat ons Hollandsche kind in Indië noodig heeft..."
De trein denderde rusteloos verder, en in den vacantie-wagon aten en rookten en dronken de jonge passagiertjes met ontevreden gezichten, en schrille kijfpartijen, ruzieden soms hoog op over de beschuitjes. Een was er ziek geworden van het vele snoepen onderweg, en de doordringende geur van een wrijfmiddeltje ging door den wagon. „Ma", na eerst haar spruit te hebben laten eten tot het „niet meer kon", besmeerde de overladen maag met een sterkriekend olietje... Sloom zaten aan de overzij de rookende joggies, en zetten moeder in den smook, ze had hun pas voor vijf cent nieuwen voorraad gekocht! en de meisjes keken vervelend uit het raam. Het
kind in Indië mist de gezonde levensvreugd...




vorige pagina| inhoud | volgende pagina