doorzoek de gehele Leestrommel

Leestrommel
Leestrommel
a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Beata van Helsdingen-Schoevers: Indië en Europa. Fragmenten, ed. Johan Koning

Leiden: N.V. Leidsche Uitgeversmaatschappij, 1929

[146:] De goedkoope opvoeding.

 

Er werd eens, somewhere in Indië, gesproken over meisjes en meisjesopvoeding.
Een moeder zei: „ik ben heel blij, dat ik maar 'n dochter heb, die kost lang zooveel niet aan opvoeding, en later behoef je ze niet uit huis te sturen om verder te studeeren — komt ze bij me thuis om het huishouden zoowat te leeren..."
En daar was iedereen het mee eens. Geen stem van protest verhief zich, integendeel, men dikte deze opinie met voorbeelden aan, en de ouders van een stel jongens zuchtten in koor over de strop, zulke dure klanten voor de wereld klaar te moeten maken. Meisjes werden tenslotte een benijdbaar bezit gevonden, omdat zij zoo goedkoop waren, en de onderhoudskosten vrij spoedig door een echtgenoot werden overgenomen.. Het was een heel nuchter en een heel oprecht gesprekje, en niemand voelde, wat ik voelde: de deuk, die mijn besef van eigenwaarde als vrouw kreeg. Al die brave en zelfs lieve moeders waren zoo weinig gewend zichzelf ook als een persoonlijkheid te beschouwen, dat ze het zeer natuurlijk vonden, de belangen van haar sekse op zoo'n geringschattende wijze te hooren bespreken!
En ik dacht: zooiets is toch alleen maar mogelijk in een verwrongen, uit haar verhoudingen getrokken maatschappij als hier! In Europa is men deze denkbeelden toch waarlijk ontgroeid — en reeds lang.
Hier, waar de economische omstandigheden gemakkelijker zijn dan waar ook in Europa, waar men dus verwachten mocht, dat er aan de opvoeding der vrouw de grootst mogelijke zorgen zouden worden besteed, hier wordt de vrouw het meest te kort gedaan... Ik sprak deze sinistere overwegingen niet uit, in een conversabel clubje menschen behooren geen ernst en geen logica. Maar nadien is, in mijn Indische leven, deze argumentatie mij al te vaak tegemoet gekomen, en de resultaten van zulk een denkwijze zien wij om ons heen, aan alle zeden gedemonstreerd.
Het feit, dat, om het op z'n Indisch te zeggen: „elk meisje hier 'n man krijgt!", is 'n funest verschijnsel. Niet uit mannen-

 

[147:]

 

haat wordt dit neergeschreven, gij kortzichtigen, die al dadelijk geneigd zoudt zijn, dit te veronderstellen, doch uit menschenliefde! Wanneer namelijk elk meisje hier niet zoo maar ,,'n man kreeg", zouden er heel wat flinker, beter ontwikkelde vrouwen rondloopen, dan nu! Zou er minder geklaagd en wat meer gewerkt worden, zouden er meer energie en meer geestdrift te vinden zijn, zouden de vrouwen in Indië heel wat meer tot stand brengen, dan nu! En zouden er minder ongelukkige huwelijken zijn.
Het Indische meisje wordt op zijn best opgetild tot onderwijzeres — met de grondgedachte, dat deze werkkring slechts een doorgangsstadium zal beduiden naar het huwelijk. Het gevolg hiervan is, dat deze onderwijzeresjes (die gebruikelijke verkleiningsuitgang typeert!) nu juist niet de beste werkkrachten vormen voor den diensttak, waartoe zij behooren. Heel begrijpelijk — waar de gedachte voorzit: — ik trek er toch uit, en zoo gauw mogelijk! — is niet veel ernst en toewijding te verwachten! Van serieus werken-moèten, kan dan ook voor deze ambtenaresjes niet gesproken worden — de meesten vatten het op als een vervelend „moetje" — een soort voortzetting van de school — eerst moest je in die eeuwige klas op de vervelende schoolbanken zitten, zonder dat je er 'n zier animo voor hadt — en nu sta je voor de klas, in dat eeuwige vervelende lokaal — ook weer eiken dag van half acht tot één, tegen uilskuikens van kinderen te redeneeren - enfin zooiets vervelends schijnt er nu eenmaal bij te moeten! En men is dolblij als eenmaal „de" man komt opdagen, die uitkomst geeft uit dat vervelende schoollev entje.
Meer keuze dan onderwijzeres worden heeft het Indische meisje dan ook eigenlijk niet, zij, wier opvoeding nog minder moet kosten, gaan op een kantoor of bij de post, of bij de telefoon, of... ergens anders, in elk geval beschouwen zij ook die werkkringen als overgangsstadia, en 't moet al heel vreemd loopen, als een vrouw in de eens gekozen loopbaan volhardt. Werkgevers klagen dan ook allen en voortdurend over hun vrouwelijk personeel! Het eenige voordeel is, dat vrouwelijke kracht goedkoop is, — het eeuwige schand-systeem! — maar... en de reeks nadeelen, die mén over het eigen geslacht te hooren krijgt! Veel te veel mutatie om een degelijke prestatie te kunnen

 

[148:]

 

verwachten! Geen ernst, weinig hart voor de zaak, veroorzaken last en moeite met het mannelijke personeel en vaak een slechten geest onder hen — en zoovoort, zoo gaat het door. Resumeerende: vrouwelijke werkkracht wordt op zijn hoogst op halve kracht getaxeerd! En de „werkende vrouw" is hier meer een spelend probeersel dan een mensch, die midden in den ernst des levens staat.
Immers, als het krachtige, het gezegende, het moeten ontbreekt, is de mensch gewoonlijk tot niet veel krachtigs en goeds in staat! en voor de vrouw in Indië is er haast geen „moeten" — en dat is een betrekkelijk geluk, doch meteen een vloek, die haar na blijft sleepen door al de stadia van haar leven. Het getrouwd-zijn, waarnaar zij zoo reikhalzend heeft uitgezien, blijkt ook al geen heilstaat te zijn — daarbij komt nog de grenzenlooze verveling van een Indisch huishoudinkje in een Indisch-sloome omgeving. Komen er kinderen — ach ja, dat is wel een aardige vulling — maar het zijn ook alweer van die besognes, die men doen kan, doch óók laten! Wanneer mevrouwtje daar zoo eens zin in heeft, naait ze met vreeselijk veel ijver de broekjes en jurkjes zelf, zelf, stel u voor! en heeft ze er genoeg van, nu, dan komt er maar weer een gehuurde naaister aan te pas. Zoo gaat het in alle dingen. En het leven is vervelend, vervelend! oh! En het vrouwtje gevoelt zich ongelukkig — en dat ze in 't huwelijk niet dat vond, wat zij meende erin te zullen vinden — dat verwijt zij onwillekeurig haar man. Daar wordt de verhouding niet inniger op, en gauw genoeg is de drieëenheid: man—vrouw—vriend tot stand gekomen, met hoe dikwijls, de nasleep van huiselijke scènes, verbroken banden, echtscheiding etc. Dan wijst de moraliseerende buitenwereld, die van „Heer ik dank u, dat ik niet ben gelijk deze!" op die slechte huwelijkstoestanden en op die zondige vrouwen, en er wordt door alle partijen van het dramatje veel verdriet geleden — en men .begint een nieuw leven" — op dezelfde manier — de eeuwige vicieuze cirkel!" en „die Indische huwelijken, dat is toch wat!" denken de brave zielen in het vaderland „die dames daarginds, nou!" En de heeren met 'n positie, dat ze aan trouwen kunnen denken, worden een beetje huiverig voor die rare huwelijkstoestanden in Indië, en die liefhebbende ma's moeten tot nog frenetieker pogingen haar toe-

 

[149:]

 

vlucht nemen om haar dochters „aan den man" (heerlijke expressie!) te brengen. Maar in hoofdzaak blijft alles, zooals het is en zooals het al, sedert den compagniestijd was.
De zorgvolle ouders vinden meisjes goedkoop in de opvoeding— Later klaagt men over diezelfde soort vrouwen, en spreekt van „beuzelachtig", „frivool", „tot geen ernstig werk in staat" — en dat in een jong land, dat aan zijn toekomst arbeidt, waar al die ledige vrouwenhanden helpen konden aan een taak, zoo grootsch, zoo mooi, als het den mensch maar zelden beschoren is mee te helpen volbrengen! Kon de vrouw in Indië de voldoening van het directe resultaat zien na volbrachten arbeid, van het zien groeien van het werk, waaraan men zijn krachten geeft, zij zou een krachtdadige hulp, een levensblije gezellin, een écht, vól, levend mènsch zijn. Nu is ze zoo vaak een rem voor hen, die hard en mooi werk verrichten in het algemeen belang. Nu spreekt de man, die heeft leeren denken, vaak het wreede, doch ware woord: „ik trouw hier niet, ik moet een levensgezellin hebben, die belang stelt in het werk en het leven, niet een klagend speelpoppetje, voor wie ik moet uitgaan, en auto's houden, die het heele bestaan naast mij vervelend vindt. Een levensmoedige, levensblije vrouw, — waar vind ik die hier?"
De eenige verontschuldiging, die men dan kan aanvoeren, is: ze weten niet beter! haar opvoeding was er niet naar...
Zoo blijven tal van mannen, die werkelijk goede lieve echtgenooten en vaders geworden zouden zijn, ongetrouwd, en behelpen zich, om hun eigen karakteristieke terminologie te gebruiken, „met een surrogaat". Hierbij denken wij aan al die eenzame mannen, daar, hoog boven, ergens in de bergen, op thee- en koffie- of kina- of rubber- of andere landen. Die daar hun mooiste jaren verslijten in eenzaamheid, die verkommeren en degenereeren — terwijl de vrouw in Indië zich uitslooft met japonnetjes en tea's en de kleur van een auto een zéér belangrijk ding vindt, en haar hoofd gevuld heeft met liefdesaffairetjes en critieken op anderen.
Treffend contrast: die harde werker daarboven, 's avonds doodmoe thuis gekomen, starend in de benauwende duisternis vanuit z'n luierstoel in de voorgalerij, met enkel het melankolieke, monotone krekelgesjirp in zijn ooren — en het luchtige,

 

[150:]

 

lachende, kortgerokte vrouwtje, in een luxe-auto, tuffend van het eene hel-verlichte restaurant naar het andere, muziek en gelach om zich heen, gefêteerd en aangebeden als een snoezigopgetuigd popje.

Toen het dochtertje zeventien of achttien werd, zei "ma" immers, dat het tijd werd om „wat van het huishouden" te leeren — en — het is zóó wel aardig, dat baantje! Dochters zijn 'n goedkoop bezit. Zou het misschien niet op den weg van een of andere vrouwen-vereeniging liggen betere ideeën te verspreiden, vooral onder de ouders, van de economische verplichtingen van elk mensch? Hierbij accentueerende, dat een vrouw evengoed mensch is, als een man? Zoo oppervlakkig gezien, schijnen er maar weinigen overtuigd te zijn van de waarheid, dat elk werkeloos mensch parasiteert op, diefstal pleegt aan de gemeenschap. Wanneer op deze misdaad eens rechtsvervolging werd gesteld — er zouden juristen te kort, rechtbanken te weinig zijn in ons gemakkelijk Indië! En menig zéér convenabele, zéér sociabele dame zou in aanraking komen met zóó iets schandelijks als het gerecht...
Wanneer dus de een of andere vrouwenbond de verspreiding van deze idee eens in zijn programma opnam — het zou wel geen revolutie geven in ons vrouwenbestaan, maar toch kon het wel goed doen, het licht te laten vallen op een door de meeste vrouwen absoluut geïgnoreerde waarheid, dat elk mensch, elke vrouw, krachtens het mensch-zijn verplicht is zijn krachten en gaven te gebruiken, dat, door dit na te laten, en anderen voor zich te laten arbeiden, waardoor die krachten dus onttrokken worden aan een ander werk, dat men door dit alles de maatschappij besteelt, om het harde, doch ware woord te gebruiken.
Het zal den meesten der luxe-vrouwtjes heel vreemd en onwaarschijnlijk in de ooren klinken, doch het ware juist het doel van eventueele conférenciers en conférencières, dit nader toe te lichten, den weg ter verbetering aan te geven.
In Europa is het algemeene drijven naar „la vie simple", levensvereenvoudiging — hier, waar O. W. en V. W. hoogtijd vieren, gaat men in tegengestelde richting! Dit is belachelijk, en — het laat zich niet straffeloos doen! En dat er zulk een onverantwoordelijke opdrijving plaats heeft, is de schuld van de vrouwen. De vrouwen, die in haar onnadenkendheid niet

 

[151:]

 

verder zien dan in 't eigen kleine cirkeltje, dan den dag van morgen. En door haar wordt een nieuw geslacht opgevoed... het komende, dat den nieuwen tijd in zal schrijden, die nu voorbereid wordt, met veel smart en bloed en tranen.
Wanneer ook hier de nood aan den man zal zijn gekomen, als ook hier in dit luilekkerland de nooddruft nijpt en wrikt aan alles, wat vast en bestendig scheen te zijn, dan zal ook de Indische luxe-vrouw haar leven moeten herzien, en tot de bittere conclusie komen, dat zij op de groote arbeidsmarkt maar een belachelijk kleine economische waarde heeft. Haar opvoeding was ook zoo goedkoop... en er heerschen, zelfs nü nog, ideeën, dat werken voor een vrouw gelijk staat aan een schandelijk bedrijf. Immers, geldt nog hier en daar, en vaker dan men verwacht, bijvoorbeeld de uitspraak: echtgenooten van officieren, van ambtenaren, van regeeringsdienaren in het algemeen, mogen niet werken. „Het zou toch geen pas geven", zei onlangs met hoog opgetrokken wenkbrauwen een ambtenaarsweduwe over dit onderwerp, „dat bijv. een officiersvrouwjte onderwijzeres bleef, of een controleursvrouw pianolessen gaf!", en met deze dwaze enormiteit sprak zij een veelgekoesterd idee uit, zonder te voelen, wat een misdadige onzin het wezen zou de vrouwen van deze mannen tot werkeloosheid te doemen! Het ergste is bij dit alles, dat de betrokken vrouwtjes-zelf het zich gemakzuchtig laten aanleunen, zonder eenig protest. Haar is dan ook nooit van meet af ingeprent, dat ieder mensch op de wereld de verplichting heeft zooveel en zoo goed te werken, als hij kan, en niet bijvoorbeeld, als men in staat is tot intellectueel werk, volstaan mag met wat huishoudentje spelen, kippetjes voeren, personeel naloopen, en zoo nu en dan 'n blousje naaien op de machine... Dat zal haar vreemd en absurd in de ooren klinken, aan al die gemakkelijk-bestaande koloniale vrouwen. En eerst, wanneer de economische omstandigheden in dien geest veranderd zijn, zal het koloniale leven voor de vrouw geen vloek meer wezen, zullen zij den hardwerkenden man een steun en een lieve kameraad kunnen zijn — geen lastig aanhangsel, geen nutteloos, overbodig weeldeding — en voor zichzelf zullen zij gewonnen hebben: eigenwaarde, zelfbesef.
Er wordt in den laatsten tijd zoo geweldig veel gedaan voor alles wat inlanders is — zeer appreciabel overigens — maar zou

 

[152:]

 

men, als het welgeregelde chariteit betaamt, niet beginnen met het eigen volk? Een groot deel daarvan lijdt onder een „goedkoope", een re goedkoope opvoeding. Zou men niet trachten hieraan tegemoet te komen?
Het is wel eigenaardig en heel typisch, dat men voor den inlander, algemeen warm loopt, en zich van de Europeesche vrouw in de koloniën niet al te veel aantrekt. Ook al omdat deze zélf zich aan niets gelegen laat liggen.
Maar wacht men hierop, dan wordt het een wachten, van de eeuwigheid, aan dit boosaardige kringetje valt niet te ontkomen, zonder dat een krachtige hand den ring verbreekt en den uitgang wijst...





vorige pagina | inhoud | volgende pagina