doorzoek de gehele Leestrommel

Leestrommel
Leestrommel
a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Beata van Helsdingen-Schoevers: Indië en Europa. Fragmenten, ed. Johan Koning

Leiden: N.V. Leidsche Uitgeversmaatschappij, 1929

[111:] Brieven uit Indië. I

 

Het is een speciale taak, die ik op me ga nemen; u daarginds in Holland in te lichten over het leven, dat wij, Europeesche vrouwen, hier in de tropen leiden. Het is geen gemakkelijke opgaaf — en vooral — een héél verantwoordelijke. Daarom zou ik u vooruit willen zeggen: ik zal u geven mijn persoonlijke, mijn subjectieve indrukken. Ik zou niet anders kunnen, ik zou niet anders willen. Wij, vrouwen, heeten immers: nooit objectief te kunnen zijn! Afgezien van deze overdrijving vind ik, en de meesten mijner sexegenooten, menschen, die elk ding zoo minutieus van alle kanten bekijken, zulke exacte pluizers, die ieder en zin beginnen met „naar het mij voorkomt..." alles behalve amusant. En waar ik toch causerieën schrijf om gelezen te worden... u begrijpt me. Ik zal u geven mijn inzicht — Indië, vue a travers mon tempérament, dat ge spoedig genoeg zult kennen en op de juiste waarde schatten, — waarmede ge dan meteen de hoogte bepaald hebt, tot waartoe ge het met me eens kunt zijn.
Want men kan natuurlijk het leven in Indië van uit velerlei gezichtshoeken bezien, zooals trouwens alles in de wereld. Er zijn menschen, die hier komen met een massa onvoldane materieele behoeften, lieden, die het in het vaderland niet anders dan klein konden hebben, en die een lotsverbetering zoeken in Indië. Zulke menschen vinden die hier dan ook, en zij zullen tevreden en gelukkig zijn, (of moesten dit althans wezen!) en voor hen is Indië het goede land, het traditioneele „heilig Indië";, dat de Indische kolonie in Nederland bij elke gelegenheid te pas brengt. Er zijn er weer anderen, die meenen in Indië hun idealen te kunnen verwezenlijken, hun werkkracht ten bate van land en volk of eigen welzijn te kunnen benutten, — ook die mogen tevreden zijn; voor hen eveneens is de kolonie een „doux pays". Want er komen massa's goede wil en werkkracht en energie te kort hier, er wordt redelijk wel gesalarieerd (niet zulke

 

[112:]


gouden bergen evenwel als men ons in Nederland meent te moeten wijsmaken!) en het moeizame werk, dat men hier aflevert, is productief; men ziet de resultaten, men voelt den vooruitgang, en dat is altijd animeerend.
Andere categorieën van menschen komen onder de tropische zon in een werkkring, waar ze maar weinig belangstelling voor hebben en die ze entameeren, omdat — nu ja, om de broodwinning, en die immaterieele behoeften hebben, groote kunstliefde, talenten, intellectueele gaven en eischen — en aan dezen geeft Indi ëeen miserabel bestaan. Ongelukkig behooren onder dezen groep de meeste Europeesche vrouwen van een zekere ontwikkeling.
En — het grootste deel van het aantal gedésillusionneerden, ontevredenen, ongelukkigen, en zenuwzieken, dat Indië op zijn geweten heeft, zijn — vrouwen. Een heel onprettige, maar desniettemin zeer groote waarheid. Daarom is het zoo goed, dat men in het vaderland over de levenstoestanden hier in Indië eenigszins wordt ingelicht door heel gewone, onofficieele causerietjes, van vrouwen vóór vrouwen. Het geeft een beeld, waaraan men, zoo dan niet geheel, toch eenigszins houvast kan hebben. Wij zullen daarna met minder ideëele voorstellingen wellicht, maar beter voorbereid, en begrijpender, naar Indië trekken, dan tot nu toe het geval is.
Indië is heelemaal niet zoo'n bijzonder interessant en vooral niet zoo'n romantisch land als men zich wel pleegt voor te stellen, op instigatie van dwepende „oud-gasten", die er dik en welgedaan vandaan kwamen, en door de jarenlange maagstreeling idealistisch zijn geworden op hun ouden dag. Voor hen, die rijk genoeg zijn om het land door te reizen in luxe van auto's en goede hotels, die alleen het mooiste en het beste zien van Indië, voor hen, die bijvoorbeeld op een kunsttournée, zich interesseeren voor ethnologie, voor folkloristische studie of iets dergelijks, en die niet gedwongen zijn te blijven, voor die weinigen kan het land interessant wezen — voor de anderen heeft het zijn bekoring spoedig verloren.
Ik zat eens met een al wat ouderen heer in den trein, die 's morgens héél vroeg uit Bandoeng vertrekt, den oostkant uit. De zon ging zich in zachte glanzing verheffen boven de ijl— nevelige tinten der jonge rijstvelden, wier lichte groen als een

 

[113:]

 

schuchtere kinderglimlach was onder de fluweelige koozing van het licht. De Preanger is mooi, en op dien ochtend leek zij een wonder.
Er zijn soms oogenblikken in het leven, momenten van pure schoonheid, die zijn als een lichte aanvoeling der eeuwigheid, waarin de menschelijke ziel zwevend geheven wordt tot het bovenaardsche. Zulk een moment was dit...
Ik sprak een bewonderend woord, wees mijn tegenoverzitter op het schoone, dat hij ongemerkt het voorbij gaan. Toen zei hij, half schertsend, maar heel eerlijk:
„Och, ik mag het misschien tegen u niet zeggen, maar — ik zie liever een goud tientje!"
Het was een desillusie. Maar het was de waarheid, en wat die harde werker daar uitsprak, is de zuivere geest van den Indischman, door anderen misschien meer of minder gecacheerd of gecamoufleerd — omdat het niet pleizierig is het te hooren, — doch door iedereen geméénd.
De Indischman is monomaan geworden meestal, en zijn bewondering en liefde gaat enkel uit naar het gouden tientje.
Dat is de keerzijde van die „lotsverbetering" waarvoor hij naar de kolonie trekt. Lotsverbetering kan Indië slechts op materieel gebied brengen — en dat zijn de gouden tientjes! Nietwaar? — Zoo filosofeerde ik op dien mooien morgen daar ginds in de Preanger tusschen het majesteitelijk blauw der bergen en de rijke weelde van rijstvelden. En ik heb getracht den ouden heer tegenover me te beklagen en te bekeeren, maar hij lachte, bol en welgedaan, en zei, dat hij voor al die gouden tientjes die hij nu voor oogen had, later, later in Europa, genieten zou van gekochte weelde, van chic en mondaniteit, luxe-autotochten en de wereldsteden — en toen heb ik maar geglimlacht en geknikt, omdat ik voelde, dat ik hem om z'n naïeviteit niet verachten kon — en omdat je er hier eigenlijk al aan gewend bent, aan die leerstellingen. Toen heb ik me trachten voor te stellen wat soort vrouw deze mij absoluut onbekende man zou hebben, — en daar was niet veel fantasie voor noodig, want ook dat soort vormt de groote meerderheid; — zij worden later te zamen de „Indischgasten", die in den Haag u schitterende visioenen voortooveren van het land, dat zij nóóit zagen door de gouden tientjes, die hun blik verduisterden!

 

[114:]

 

Er is een tragisch moment in dit alles, niet enkel voor hen, die hun beste jaren zoo verloren, maar ook voor de anderen, de jongeren, die zij meenen te moeten voorlichten! In een volgend opstel hoop ik u dit nader te mogen verklaren.

 

 


vorige pagina | inhoud | volgende pagina