doorzoek de gehele Leestrommel

Leestrommel
Leestrommel
a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Beata van Helsdingen-Schoevers: Indië en Europa. Fragmenten, ed. Johan Koning

Leiden: N.V. Leidsche Uitgeversmaatschappij, 1929

Brieven uit Indië. IV.

 

In Indië kent men, sterker nog dan elders in de wereld, enkel den adel van de brandkast. Geestesbeschaving, superioriteit of artisticiteit zijn weinig in tel. Men mag ze voor een enkele keer wel „graag eens zien", maar men wil er toch niet lang mee te maken hebben, ze zijn après tout niet practisch genoeg! Men is in Indië om geld te verdienen, zoo gauw en zooveel mogelijk, en men is „Hollander" die immers de teekenende zegswijze heeft van „alles aan zijn laars te lappen!"
Want, neem daar eens een Amerikaan; die is ook practisch, veel practischer en meer zakenman zelfs dan de Hollander, die is óók steeds „in business" doch daarnaast eert hij Kunst en Schoonheid, heeft groote sommen geld over voor concerten, mooie gebouwen, voor wat niet al, en de Hollander? Laat het dan

 

[120:]

 

waar zijn dat hij in eigen land wat krap zit, hier in Indië, als hij geld verdient en fortuin maakt vaak, is hij toch net eender! De tourneerende kunstenaars in het groene eilandenrijk weten ervan mee te praten! Vooropgezet dan dat het ware artisten zijn, die echte kunst brengen. Café-mopjes en Palais-Royal stukken, of het Prot-genre maken schitterende recettes hier, maar musici met een goed repertoire? Maar tooneelisten met een hoogstaand program?
Indië vindt alles zoo gauw „te zwaar". De natuur, de omgeving, de levensomstandigheden maken den mensch hier lui en vadsig. Een concert tot het einde toe volgen is bijna niemand meer mogelijk. Na het eerste of tweede nummer zit men te babbelen, of, zoo men tot de weinigen behoort, die welopgevoed genoeg zijn om te zwijgen, dan zijn de gedachten toch verre van het concert weggedwaald. Zelfs muziekliefhebbers lijden hier min of meer aan dit euvel; de voortdurende hitte is een geweldig tegenwerkende factor, maakt ook het bevattingsvermogen traag en lusteloos, en dan, ook het aanhooren van muziek of verzen vereischt een zekere routine, wil men er genot van hebben; waar zou men hier die routine verkrijgen of onderhouden? Die heel enkele maal, dat een reizend artist „een avond" komt geven? En dan nog alleen maar in de groote of vrij groote steden, waar hij zeker kan zijn van een behoorlijke recette, ook de artist komt niet naar Indië uit filantropische beweegredenen!
Zij, die in de bergen wonen of in de kleine plaatsjes in het binnenland, blijven verstoken van elke manifestatie van het groote, warme leven. Zelfkanters zijn zij, die aan de zandige oever dobberen, daar waar de stroom doodloopt, geen kracht meer heeft, terwijl in het midden de golvende vloed voortstuwt in krachtig willen, soms woest, soms liefelijk, maar vol leven steeds. Men tracht bij te blijven door veel te lezen, maar het gaat zöo moeilijk. Ten eerste is de kwaliteit van het gelezene er niet naar; in onze „leestrommels" is overwegend „lichte", dus onbeteekenende lectuur, en dan: wat helpt alle lezen, als de aanraking met het echte leven er niet is? Wat geeft ons het lezen van een doorwrochte kritiek op een interessante tentoonstelling, op een tooneelspel, als we in de verste verte geen idee hebben, hoe het was, over wat soort schilderkunst het ging? Wat helpt zelfs het zien van een enkel plaatje? Is het dan


[121:]


wonder, dat de belangstelling voor al het andere dan het zuiver materialistische en practische, al spoedig verflauwt? Voor hoogere gedachtengang is in deze maatschappij geen plaats, tenzij om die belachelijk te maken en er zich op te beroemen ook nog, dat men „van al die flauwe poespas" niets hebben moet.
Is het niet teekenend, dat een blad als het „Geïllustreerd Stuiversblad" in bijna geen enkele „leestrommel" ontbreekt? En in menig binnenland wordt het van a tot z door-genoten, stukgelezen, terwijl de Nieuwe Gids, en zoovele andere, soms nog onopengesneden bij de directie terugkomen.
En zoo is er meer. Indië, of om ons tot ons onderwerp te beperken, de Hollandsche gemeenschap in Indië, is eigenaardige, zelfgenoegzame substantie. Eerst in de laatste decennia is er wat roering in gekomen, door de ontwakende inlandsche volksbeweging. Wij zien dus nu het vreemde verschijnsel om ons heen, dat waar de Europeaan hier geneigd is in te dommelen, de landskinderen aan alle zijden ontwaken en tot krachtiger, intenser leven wenschen te geraken. Zeer tot ongerief van den duttenden Westerling, die hier natuurlijk paal en perk aan tracht te stellen om zijn eigen rust te redden! Daarmede wil nu niet gezegd wezen, dat de inlandsche beweging in alle opzichten is goed te keuren, verre van dien, want ziekelijke uitwassen en misdadige excessen accompagneeren veelvuldig ook deze actie, doch een „réveil" is het, en als zoodanig wordt dit dan ook door alle weidenkenden geapprecieerd. Een kind, dat langzaamaan in de periode van zelf-denken, eigenbewustzijn komt — zoo is het Javaansche volk thans. Vanzelfsprekend gaat het van tijd tot tijd over den schreef, meent, dat zelfbewustheid synoniem is met brutaliteit en vlegelachtigheid, doch dit is een tijdperk, dat elk jong mensch en elk jong volk doormaken moet. Een jongen in de vlegeljaren kan evenwel zijn ouders heel wat last bezorgen — en zoo doet dit „ontwakende volk" ook! In dit geval fungeeren voor de ouders van het veelbelovende knaapje de gouvernementsambtenaren; zij zijn het, die met tact en beleid hem in het rechte spoor moeten zien te houden, zij zijn het, die soms de straffende hand moeten uitsteken, waarover zich, aan hun adres, dan een geweldig tumult ontketent. De „particulieren" — Indië telt enkel deze twee kasten: ambtenaren en particulieren — hebben er weinig last van, tenzij dan, dat het ont-

 

[122:]

 

wakende volkskind begint te eischen, dus geen goedkoope, gedweeë werkkracht meer wil wezen, als in den gulden voortijd. Doch zij verhalen al de hierdoor ontstane meerdere onkosten wel weer op anderen, op hun afnemers of klanten, en ook dezen eischen weer hoog er winst hierom. Enzoovoort — zoodat ten slotte de lieden van „het vaste salaris" de onderliggende partij vormen, die zich zonder verweer moeten laten uitpersen, platdrukken door het zware gewicht van al dat extra-dividend, van hoogere winst en hoogere materieele levenseischen.



vorige pagina | inhoud | volgende pagina