doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Marguerite: 'Door duisternis tot licht. Indische novelle'.
In: Bataviaasch Nieuwschblad, vrijdag 10 december 1897


[15:]

III

Zij hadden op Fred zelf niets aan te merken; hij was een net en aangenaam jongmensch, maar in den tijd, dat zij ons samen hadden gezien, waren zij langzamerhand tot de overtuiging gekomen, dat hij geen man voor mij was, wijl hij ondanks zijn liefde eigenschappen bezat, die op zich zelf wel zoo'n groot kwaad niet waren, maar die met mijn karakter en mijn opvattingen lijnrecht in strijd waren, zoodat 't wel te voorzien was, dat er herhaaldelijk botsingen tusschen ons zouden plaats hebben.
Het staat mij nog helder voor oogen, hoe mama mij, op den avond, dat Fred mijn hand vroeg, naar mijn kamer volgde, mij naar zich toetrok, lang en ernstig in de oogen keek, en zeide: "Ach kind, ik weet niet of wij er wel goed aan doen uw zin te geven.
Ik ben zoo bang, dat het nooit goed afloopt met u beiden.
Fred is wel een heel goede jongen, maar iemand met uw karakter zal met hem niet gelukkig zijn.
Misschien hebt gij 't, door uw liefde verblind, nog niet opgemerkt hoe onverschillig hij dikwijls is.
Fred is practisch, nuchter, gij daarentegen hebt niets dan de poëzie van het leven gekend.
Uw opvoeding, uw omgeving, uw gelukkige onbezorgde jeugd hebben je er als 't ware ingesterkt alles van de lichtzijde op te nemen.
Het was misschien verkeerd, mijn lieveling, je zóó op te voeden, maar wij konden er niet toe besluiten je ook de donkere, de leelijke zijde van het leven te laten zien.
Wij hadden er op voorbereid moeten zijn, dat de een of ander ten eenenmale onze Minnie weg zou komen halen, maar ach, wij waren zwak genoeg, dat tijdstip nog verre te denken, daar wij dat werkelijk hoopten.
Gij waart ons eenig kind, wij hebben u vergood.
Thans rijst de bange vraag bij ons op of uw echtgenoot 't ook zal doen.
Alles is niet zoo mooi, als ge 't u wellicht voorstelt en gij hebt zulke hooge idealen van 't huwelijk, dat gij vooral met dezen man nog vaak teleurgesteld zult worden.
Laat mijn echtvereeniging met uw vader er buiten.
Dankbaar wil ik terugzien op 't leven, dat achter mij ligt; 't is zeer gelukkig geweest!
Niet altijd hebben we 't zoo goed gehad als nu. Ook wij hebben veel getobt, veel moeilijkheden gehad, maar uw vader en ik hielpen elkander trouw al 't leed dragen, dat over ons kwam.
Vol aandacht had ik mijn moeder aangehoord: de ernst, waarmee zij sprak, had zijn invloed op mij zeer doen gevoelen, maar bij de schildering van haar huwelijksleven kon ik niet nalaten blijde uit te roepen; "Nu maatje, als u zoo gelukkig is gebleven, waarom zouden wij 't dan niet kunnen, daar ik alles voor mijn man over zal hebben."
"Ziet ge, kind, dat ge 't al onwillekeurig uitspreekt, hoe gij alles voor hem over zult hebben. In 't huwelijk kan alles niet van één kant komen; Fred is er den man niet naar, om je te begrijpen, al je zwakheden te vergeven, je te leiden, zooals noodig is tot een gelukkige echt."
Ernstig en met nadruk had mama deze woorden gesproken en met klemmenden ernst ging zij voort:
"Slecht of ruw zal hij je niet behandelen, daarvan ben ik overtuigd, maar zal hij je liefhebben met al de toewijding, waaraan je zoo'n behoefte hebt?
Ik ben er bang voor.
Je bent nog zoo jong, Minnie, en ie hebt nog tamelijk weinig mannen zóó van nabij gekend, als Fred en Paul.
Wilt ge nu reeds een keus doen?
Denk erom, dat het er een is voor uw leven.
Wat moet 't geven, als gij eens niet gelukkig wordt?"
Ik sloeg mijn armen om ma's hals en snikte zacht.
"U ziet alles ook zoo donker in, lief moedertje", zeide ik eindelijk. "Fred en ik hebben elkander werkelijk lief, wij zijn beiden immers jong, en als ik toch ongelukkig lijn moet, dan liever door hem en met hem, dan zonder hem.
Ik ben niet bang voor de toekomst, moederlief, maar dat u en papa zoo tegen Fred zijn, dat kwelt mij en dat zal mij beletten me volkomen gelukkig te gevoelen.
Zoudt u dat dan willen, mama, zou u uw arme Minnie ongelukkig willen zien," ging ik smeekend voort.
Mijn moeder zuchtte diep en zeide. "God weet, dat ik niets dan je geluk beoog, mijn kind. Als wij al eens aan hem dachten, die ons meisje weg zou komen halen, dan hebben we nooit in de eerste plaats aan een goede positie of aan geld gedacht. Wij, uw vader en ik, hebben steeds gehoopt, dat hij een goed echtgenoot en de man uwer keute zou zijn.
Ik wil gaarne hopen, Minnie, dat Fred aan die verwachtingen zal beantwoorden. Pa en ik willen uw verbintenis dan ook niet tegen gaan; wij willen je alleen 't ernstige van dien stap onder 't oog brengen.
Onbarmhartig moet ik je de blinddoek voor de oogen wegtrekken, opdat je ook de donkere, minder mooie zijde van 't leven leert zien.
Hoe gaarne had ik gewild, dat ik je dit had mogen besparen, dat ik tenminste niet de persoon had moeten zijn, die je alles onder 't oog moest brengen.
In deze oogenblikken breek ik met eigen hand 't gebouw af, waaraan ik jarenlang met zorg gewerkt heb.
Maar 't moet, ja, 't moet." En dringender ging mijn moeder voort: "Nog is 't niet te laat Minnie, nog kunt gij terugtreden als gij in wilt zien, dat gij en Fred zóó hemelsbreed verschilt in al uwe neigingenen opvattingen,dat 't nooit een gelukkige verbintenis worden kàn.
Je ongelukkig te moeten zien, gij, ons eénig kind, dat wij steeds met de teederste zorgen hebben omringd, 't zou ons een gevoeligen knak geven.
O, kind, luister toch vóór het te laat is. Als ge later berouw over dien stap mocht krijgen, zouden er misschien termen gevonden kunnen worden, om je huwelijk te dotn ontbinden.
Maar is je leven dan niet gebroken, je geluk verwoest, zelfs als ge moeder zijn zoudt? Al zou je bij ons terugkomen, arm kind, al zouden wij al 't mogelijke doen je lot te verzachten, je alles te doen vergeten, 't zou niet mogelijk zijn, het geheugen is op dit punt onbarmhartig, onomkoopbaar; het houdt trouw vast, wat wij zoo graag vergeten willen. (Wordt vervolgd.)


vorige pagina | inhoud | volgende pagina