doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Marguerite: 'Door duisternis tot licht. Indische novelle'.
In: Bataviaasch Nieuwschblad, vrijdag 10 december 1897


[17:]

(Vervolg). III.

In gedachten verdiept, begon ik mij te ontkleeden, mijn haren te vlechten, het licht neer te draaien en wierp mij daarna te bed.
Ik deed het, evenals alle avonden uit gewoonte en werktuigelijk; maar, ach, met welke tegenstrijdige gevoelens!
Ik had er mijn verloving door gekregen, maar hoe? Onder tranen en regenwolken. Het begin was zoo droevig, zou het einde even droevig zijn? Als mama toch eens gelijk had! O Fred, mijn Fred, het kan immers niet waar zijn, dat ge eenmaal onverschillig voor mij worden zult?", kermde ik bijna. Gij hebt mij zulke schoone beloften gedaan, zoudt gij al die beloften tot een leugen maken?
Neen, neen, het kan nooit waar worden!
Alle mogelijke en onmogelijke gedachten woelden mij door 't hoofd. Rusteloos wentelde ik mij om en om. Mijn hart klopte, mijn hoofd bonsde.
Toen viel mijn oog op een vriendelijken straal, dien de maan in mijn half donker kamertje zond. Het was mij als een openbaring; er kwam een wonderlijke kalmte in mij. Had God mijn strijd gezien en zond Hij mij dat vriendelijke licht? Door duisternis tot licht, weerklonk het in mijn ziel. "Is dit het zinnebeeld van mijn toekomstig lot? Welaan, het zij zoo, ik aanvaard het dankbaar, mijn Vader," prevelde ik zacht.
Lang lag ik te turen naar dat vriendelijke licht, toen sloten zich mijn oogen. Ik streed toen niet meer; ik gaf mij over aan al mijn zoete droomen en sliep weldra heel rustig in.
De zon stond reeds hoog aan den hemel, toen ik verfrischt en verkwikt wakker werd.
Mij snel te wasschen en te kleeden was 't werk van een oogenblik. In de eetzaal gekomen, vond ik allen reeds aan 't ontbijt. Fred en Paul stonden dadelijk op. Ik knikte allen vriendelijk goeden morgen, en liep naar mama toe, om haar mijn morgenkus te brengen.
"Hebt ge goed gerust, mijn kind"? vroeg zij zacht. iln 't eerst kon ik den slaap niet vatten; later ben ik heerlijk ingeslapen, zoo goed heb ik gerust, dat ik mij duchtig verlaat heb", zeide ik opgewekt.
"Wat zegt u wel van zoo'n langslaapstertje papa," vroeg ik, mijn arm vleiend om zijn schouder slaande en hem hartelijk kussend.
"Hoe jammer, dat er geen prins kwam, die mij wakker kuste, niet waar?" ging ik schertsend voort.
"Maar wie zegt, dat die niet zeer nabij is? vroeg mijn vader plagend: Weet jij er niets van, Verster?
Toen kwam Fred naar mij toe en mijn handen in de zijne nemend, keek hij mij ernstig en onderzoekend aan en sprak toen teeder:
"Gij hebt het gehoord, Minnie, dat ik uw prins mag zijn en al mocht ik u niet wakker kussen, kussen mag ik u toch, klein vrouwtje," en de daad bij het woord voegend, kuste hij mij werkelijk.
De tranen stonden me in de oogen, toen ook papa en mama mij in hun armen sloten.
In de volheid van mijn geluk en in de ontroering van 't eerste oogenblik hadden wij in 't geheel niet op Paul gelet.
Hij stond nog altijd met den rug naar ons toe en keek strak het venster uit.
"He Paul, je bent toch niet van plan in een zoutpilaar te veranderen, zoo schudde Fred hem wakker uit zijn gepeins. Kom toch hier, oude jongen en deel in mijn geluk."
Toen wendde hij zich om en kwam naar ons toe. Wat zag hij bleek en wat trilden zijn mondhoeken! Doch zeer vormelijk, bijna koud, zeide hij:
"Ik wensch u hartelijk geluk, juffrouw Minnie, u ook Fred" en naar mijn ouders gaande, herhaalde hij zijn gelukwenschen.
Ik vond, dat hij 't erg kalm, bijna onverschillig opnam. Dit hinderde mij vreeselijk van iemand, die heette Freds beste vriend te zijn, 't geen ik Fred ook niet onduidelijk blijken liet. (Wordt vervolgd.).


vorige pagina | inhoud | volgende pagina