Marguerite: 'Door duisternis tot licht. Indische novelle'. In: Bataviaasch Nieuwschblad, vrijdag 10 december 1897
[18:]
III.
"Trek 't je niet aan, lieveling,"; zeide deze «Paul is verlegen en een beetje links, hij vermag alles niet zoo te uiten als menig ander, toch is hij een beste kameraad." Nu, ik vond 't wel vreemd, maar als Fred 't goed opnam, waarom zou ik er hem dan een kwaad hart om toedragen? Nog eenige dagen bleven wij te samen, toen was 't verlof om en gingen de vrienden heen. Pa en ik deden ze nog uitgeleide tot aan den voet van het gebergte. Daar Fred er sterk op aandrong ons huwelijk spoedig te doen voltrekken, gingen wij een halve maand later naar de stad, en van daar naar Soerabaia, om er onze verloving te vieren onder vrienden en kennissen. Ons klein eldorado zou ik als meisje niet meer betreden. Op de hoogste hoogte gekomen, wendde ik mijn paard om. Dáár lag ons huis rustig en vredig. Welke gelukkige jaren had ik er gesleten. Nu lag dat tijdvak achter mij; met eigen hand had ik 't afgesloten ; "Vaarwel," prevelde ik zacht en met betraande oogen. Toen wendde ik het paard nogmaals om, en rende heuvels en dalen af, het nieuwe, en onbekende tegemoet. Weinige dagen, nadat wij onze verlovingskaarten rondgezonden hadden, hielden wij receptie. Paul was er ook en vaak als ik onwillekeurig naar hem keek, als mijn oogen hem zochten en vonden, zag ik die mooie donkere oogen zoo vreemd op mij gericht, dat ik er week onder werd. Het bloed vloog mij naar de wangen, bij de gedachte, die zich plotseling aan mij opdrong, dat hij mij misschien toch óók liefhad. Ik schrikte van mijn eigen gedachtengang. Hoe kon ik daar nu aan komen. Paul had er mij immers nooit eenig blijk van gegeven. Hoe zou 't mogelijk zijn, juist van hem, die zoo links en verlegen was? Ik schudde die gedachten dan ook dadelijk van mij af. In de maanden, die mijn huwelijk voorafgingen, kwam hij zeer zelden bij ons. En toen ik hem vroeg, waarom wij hem zoo weinig zagen, antwoordde hij heel bitter: "Het is zeer beleefd van u, mij te missen." Het was een antwoord, dat ik 't allerminst van hem verwacht zou hebben, De tranen sprongen me in de oogen. "Dit heb ik niet aan u verdiend, Paul," zeide ik, gekrenkt mij van hem afwendend. Toen greep hij mijn handen en die krampachtig in de zijne klemmend fluisterde hij op heeschen toon: "Vergeef en vergeet, zooals ik trachten zal te doen. Het was lomp van mij, u zoo'n antwoord te geven, maar gij hebt er in de verste verte geen idee van, welke onaangenaamheden mij kwellen." En, voegde hij er met een poging tot scherts bij: "Bedenk, dat gij mij mijn besten vriend ontrooft." Dat luchtte mij op. "Ah, gij zijt dus jaloersch op mei Een fraaie eigenschap, hoor! Pas in u ontdekt!" antwoordde ik opgewekter. "Laten wij vriendschap sluiten, Paul, ik denk, dat, schoon gij nu geen alleenheerscher meer in Fred's hart zijt, er toch nog plaats genoeg voor ons beiden is. Dunkt u dat ook niet?"; vroeg ik plagend. Doch juist kwam Fred aan, ik liep hem tegemoet. Wij hadden elkander juist, toen Paul langs ons heen kwam en, even zijn hoed van't hoofd lichtend,ons voorbijging met de woorden: "Goeden avond, jelui kunt mij nu zeker best missen, ik ga mijn troost bij de oudelui zoeken." Het hielp niet, dat wij hem terug hielden, hij bleef volhouden. Langzamerhand raakten wij aan zijn vreemde manier van doen gewend en hinderde die ons niet meer. Ook dachten wij in de zelfzuchtigheid van ons jong geluk er in 't geheel niet aan, nog naar een andere uitlegging van zijn vreemde handelwijs te zoeken. Wij hadden ons hoofd vol met allerlei heerlijke plannetjes, wij waren druk in de weer met het uitzoeken van een geschikte woning en een lieve, gezellige inrichting. Eindelijk was dan alles gereed en de gewichtigste dag van ons leven aangebroken. Ik weet nòg, hoe ontroerd mijn vader was, toen hij onze handen in de zijne nam en met een van aandoening trillende stem de bede uitsprak: "O, kinderen, gij hebt de schoonste verwachtingen van 't leven, gij acht u sterk door uw liefde, moge God zijn zegen op deze verbintenis geven en u niet zóó beproeven, dat alle goede voornemens bitter ten schand gebracht zullen worden! Minnie, wees een goede vrouw voor uw man en gij Fred, wien wij ons dierbaar kind afstaan, maak haar gelukkig. Sprakeloos kuste papa mij en drukte Fred de hand. Hoe zielsbedroefd mama was, zal ik maar stilzwijgend voorbijgaan. Het was of zij het heengaan van haar kind beweende; niet, dat zij er zich in verheugde, een zoon gewonnen te hebben. Indrukwekkend ook was het oogenblik, toen de dominé, een oude vriend van papa en die mij ook bevestigd had, ons de handen in elkander deed leggen, en 't huwelijksformulier met een duidelijke en heldere stem voorlas. Daarna hield hij een rede, die den weg naar onze harten vond. Hij sprak over onze verplichtingen jegens elkander en richtte tegen elk van ons in 't bijzonder zijn woord, er nadruk op leggend, alsof hij wilde, dat dit uur voor ons een onuitwisbare herinnering zou blijven. De ferme gestalte van den man naast mij, zijn zachte warme handdruk, het flink open gelaat, zij boezemden mij 't volste vertrouwen in, dat ik mij veilig door hem kon laten geleiden op onzen weg door 't leven. Ten volle besefte ik op dat oogenblik, wat er van mij gevergd zou worden. Het geluk van mijn man en als God ze ons geven wilde, 't welzijn onzer lievelingen; 't stond mij zeer helder voor oogen, dat zulks in mijn zwakke handen rustte! Innig was dan ook de bede, die ik opzond, dat ik nooit te kort zou schieten in dezen zoeten en toch zoo zwaren taak. Menig bruidje, ik weet 't, zal aan 't altaar diezelfde gedachten gehad hebben! toch vervullen zij mij met buitengewonen ernst. Ik verwachtte zooveel, ja, alles van 't huwelyk. Alle vermaken hadden mij tot dusverre tamelijk koud gelaten; ook het bestaan van een meisje vond ik leeg en vrij onbeduidend. Het was wel zeer gelukkig, als men altijd bij zijn ouders blijven kon, vooral wanneer die ouders, zooals in mijn geval slechts voor één kind te zorgen hadden er dus alles voor over konden hebben, dit gaf ik gaarne gewonnen. Ook had ik 't voor een poosje heel aardig gevonden, de ochtenduren te kunnen passeeren met lezen, licht borduurwerk ot schilderen, af en toe eens een schoteltje te bereiden, nu en dan aan een nieuw toiletje mee te pikken, 's avonds naar een bal of concert te gaan, dan wel muziek te maken, of in een boudoirtje met zacht gedempt licht in een heerlijken stoel te liggen droomen en mijmeren, toch had ik dikwijls genoeg gevoeld, dat dit alles, 't ware niet zijn kon. Steeds was toch weer 't verlangen boven gekomen naar iets degelijks, iets, dat waarde geven zou aan mijn bestaan en dat alles dacht ik te vinden in een gelukkig huwelijk. (Wordt vervolgd)
vorige pagina | inhoud | volgende pagina