Marguerite: 'Door duisternis tot licht. Indische novelle'. In: Bataviaasch Nieuwschblad, vrijdag 10 december 1897
[23:]
III
"Wat zijn dat, vrouwtje, tranen? die had ik nu zeker wel 't minst verwacht" "O, Freddy," fluisterde ik toen door mijn tranen heen, "ik kan dien toestand zoo niet langer verdragen." "Wat heb ik toch gedaan, dat ge zoo boos op me zijt?" "Boos, ik boos, hoe kom je toch aan dat idéé, haal je toch geen muizennesten in hoofd, vrouwtje, waarom zou ik boos op je zijn, juist nu, nu alles weer bij 't oude is en gij en het kleintje zoo wél zijt,"luidde zijn antwoord. "Ach Fred, boos is misschien 't ware woord ook niet, maar er is toch iets tusschen ons, dat ik geen naam kan geven. Waarom ben je toch nooit meer hartelijk, attent of vertrouwelijk? Houdt je dan in 't geheel niet meer van me?" Nog had ik niet geheel uitgesproken, toen hij me zacht van zich afduwde, zich recht tegen over mij neerzette, juist zóó alsof hij tegenover vreemden sprak, en zeide toen: "Hoe is 't mogelijk Minnie, dat je zoo spreken kunt? Wát is veranderd? Ben ik niet huiselijk of hebt ge me ooit in een toestand, gezien, dat ge me uw achting zoudt moeten ontzeggen? Ik ben wel eens zeer ruw tegen je geweest, maar meest hebt ge daartoe zelf aanleiding gegeven door uw onzinnige houding. Hoe kunt ge dan nu van mij eischen, dat ik op eens veranderen kan ? Maanden lang hebt ge mij gekweld met uw grillige buien en thans verangt ge, dat ik op eens alles vergeten zal. Dat is immers niet mogelijk. Wellicht dat met den tijd alles beter wordt" ging hij kalmer voort. Gedurende de bijna 3 jaren, dat ik met hem gehuwd was, had ik hem weinig keeren zóó opgewonden gezien als op dien, avond. "Voor velen zult gij zeker een model echtgenoot zijn," antwoordde ik bitter. "De schuld ligt aan mij, niet aan u." "O, Fred ga niet zoo voort, smeekte ik »je kunt van mg alles maken wat je wilt, je kunt mij heel gelukkig maar ook.diep rampzalig laten worden. Ge verwijt mij mijn grillige buien. Hebt ge u ooit afgevraagd, waaraan zij toe te schrijven waren? Hebt ge nooit gedacht, hoe krenkend 't voor een vrouw is, als haar man haar geen deelgenoot maakt van zijn zorgen? Heb ik iets verkeerds gedaan, berisp mij, breng mij mijn fout onder 't oog, ik zal die gaarne erkennen en mij een volgende maal voor een dergelijke tekortkoming wachten, maar wees in Godsnaam niet zóó onverschillig en afgetrokken. Je ruwe buien kan ik dan nóg beter verdragen, dan dit!' Bedaard had hij mijn hartstochtelijke ontboezeming aangehoord, toen zeide hij: "ik weet waarlijk niet, wat je bezielt, Minnie, om zonder eenige aanleiding je zoo op te winden. Hoe kom je zoo overspannen om vol te houden dat ik je niet liefheb ? Ik heb nu eenmaal geen karakter, om lang in een plooi te blijven." "Wat noem je in een plooi zijn, dat ge hartelijk en attent voor uw vrouwtje zijt en haar wensen vervult, wanneer je dit mogelijk is?" vroeg ik diep verontwaardigd? Wees toch bedaard, vrouwtje, je begrijpt me heelemaal niet! Het komt heusch wel meer voor, dat jonggetrouwde luidjes een beetje gek met elkander zijn, in hun eerste huwelijksjaar, dat zij elkander van alles deelgenoot maken, hoe weinig belangrijk 't dikwijls ook is. Langzamerhand worden zij wel bedaarder, maar zijn daarom, toch niet minder gelukkig. Ik ben heel tevreden met mijn vrouwtje! en innig gelukkig met onzen kleinen man, maar dat kan ik toch niet van de daken afroepen, wèl? vervolgde hij met kluchtigen ernst. Doch de klucht pakte niet. Ik was volstrekt niet in een stemming om te schertsen. Je zult er je langzamerhand wel aan moeten wennen, vrouwtje, ging hij voort, terwijl hij my liefkoozend naar zich toetrok. Je bent nu een deftige mama geworden en moet dus heel verstandig zijn." Verstandig zijn! Dat moest zeker beteekenen, dat ik mij in den bestaanden toestand zou dienen te schikken! Sprakeloos van ontzetting en droefheid staarde ik hem aan. (Wordt vervolgd.)
vorige pagina | inhoud | volgende pagina