Marguerite: 'Door duisternis tot licht. Indische novelle'. In: Bataviaasch Nieuwschblad, vrijdag 10 december 1897
[25:]
III.
De slaap ontfermde zich over mij en deed me voor eenige uren mijn smart vergeten. Laat in den ochtend werd ik wakker, en de zon stond reeds hoog aan den hemel, toen ik haastig buiten kwam. Fred was reeds naar de stad en het kleintje, dat ik gewend was uit zijn bedje te nemen, frisch te wasschen en te kleeden voor 't uit wandelen ging, was al weer thuis en lag in zijn wiegje te sluimeren. De meid ondervragend, waarom zij mij niet gewekt had, gaf mij ten antwoord, dat Mijnheer haar dit uitdrukkelijk verboden had, zeggende dat mevrouw rustig moest blijven slapen. "Die goede Fredl Alles had hij zelf geregeld, en de kokkie passergeld gegeven, zoodat ik weinig meer te doen had. Het was lief van hem zoo voor mij te zorgen. Ik had nu innig berouw, over mijn gedrag van den vorigen dag. Hoe gaarne had ik hem dadelijk vergiffenis gevraagd, maar hij zoh eerst laat in den middag te huis komen. Die dag viel mij eindeloos lang. Hoe verheugd sprong ik op, toen ik Fred eindelijk op ons huis toe zag stappen. Ik trachtte mij heel bedaard te houden voor de bedienden en liep hem tegemoet, mijn ongeduld nauwelijks kunnende bedwingen, tot wij in onze gemeenschappelijke kleedkamer waren gekomen. Dáár zag geen onbescheiden oog ons, daar behoefde ik me niet in te houden. O Fred, ben je nu niet boos meer op me, neen? Ik dank je wel voor wat je van morgen deedt. Het was lief van je, zoo bezorgd voor me te zijn, zeide ik teeder en hief mijn gelaat naar hem op, om hem te kussen. Gij zijt ook mijn groot kind niet waar, moet ik dan niet zoo voor je zorgen, als mijn kindvrouwtje niet wijzer is? vroeg hij schertsend. O, had hij die ongelukkige woorden toch nooit gezegd; het was zoo'n teer punt, dat hij aanroerde;mijn berouw was dadelijk weg. Gekrenkt wendde ik mij van hem af. Ik wil uw groot kind niet zijn, voer ik hem driftig tegen. Minnie, zeide hij streng. Moet dat een herhaling geven van gisteren? Dan waarschuw ik je, dat ik nu zoo kalm niet meer zijn zal. Weet, wat je doet? Ik kom moe thuis en dadelijk begin je weer, zoo zal je me 't leven waarlijk tot een hel maken en 't nog zoo ver brengen, dat ik in 't geheel niet meer thuis kom. Doe dan, wat je niet laten kunt, als je zoo onbegrijpelijk en niet tot rede te brengen bent, antwoordde ik even driftig en ging de kamer uit. Ik had er innig veel spijt van, toen ik voor in mijn eentje in 't halfdonker zat. Waarom was ik toch ook zoo prikkelbaar, maar waarom was hij dan toch zoo geheel anders dan vroeger? Al mijn grieven jegens hem kwamen boven, ik begon hem zeer egoïstisch en mij zelve erg verongelijkt te vinden. Hij was en bleef boos en ik hield mij zoo, omdat ik 't niet over mij verkrijgen kon, hem nogmaals toenadering te geven. Daarom bleef die ongelukkige verhouding tusschen ons bestaan. Wij beiden hadden er ons naar 't scheen in geschikt, want tooneelen als hierboven beschreven, vielen niet meer voor, 't was of wij er angstvallig voor waakten. Zoo scheen alles bij 't oude gebleven, in werkelijkheid werd die klove met den dag breeder. Wij gevoelden 't wel, maar waren toch niet bij machte daarover heen te komen. Het was gelukkig, dat het kind nog tusschen ons stond; dat maakte den toestand minder pijnlijk, en als van zelf werden wij er toegebracht met elkander eenige algemeenheden te wisselen over 't spel van onzen jongen, die na haast 1 jaar werd en reeds zoo aardig door 't huis dribbelde. Fred scheen zijn gedrag niet te kunnen of te willen veranderen; ik kon mij niet vereenigen met zijn zienswijze en zoo gingen wij dag in dag uit naast elkander voort, zondee dat die vertrouwelijkheid en aanhankelijkheid bestonden, die een jong huwelijk zoo gelukkig maken, maar ook zonder die tooneelen, die het een afkeer wekkend aanzien geven. In dit tijdperk werd ons een meisje geboren, dat het evenbeeld van haar vader was. Ook dit kleintje groeide voorspoedig op, maar met haar geboorte vermeerderden ook onze zorgen. Ons huisgezin breidde zich uit, onze behoeften werden grooter, maar de inkomsten hielden daarmee geen gelijken tred. (Wordt vervolgd).
vorige pagina | inhoud | volgende pagina