Marguerite: 'Door duisternis tot licht. Indische novelle'. In: Bataviaasch Nieuwschblad, vrijdag 10 december 1897
[33:]
XII.
Hij deed 't echter zoo zorgvol en teeder, dat ik bij mij zelven dacht, "hoe is 't mogelijk, dat een man, hoe onverschillig ook, zóó blind kan zijn! Fred vroeg Paul toen met ons mee naar huis te rijden, waarvoor hij echter bedankte zeggende dat hij een nafuif houden wilde. Toen zette het rijtuig zich in beweging en waren we weldra thuis. Fred vroeg me of ik me geamuseerd had, of ik me erg moe gevoelde, omdat ik zoo stil geworden was in den laten avond. Wat ik daarop antwoordde, weet ik eigenlijk niet recht meer, maar ik voelde; dat ik opschrikte toen hij mijn hand in de zijne nam. Zij brandde mij als vuur en toch kon, noch vermocht ik haar terug te trekken; dat zou hem alzoo achterdocht kunnen geven. Hij was zoo toegeeflijk in den laatsten tijd, dat 't afwijzen dier toenadering niet gerechtvaardigd was, in zijn oogen althans! Ook de woorden, die hij tot me sprak, wondden mij als even zoovele dolksteken. Hij zeide, dat hij vond, dat ik er nog nooit zóó lief had uitgezien als dien avond en waarlijk verrast was, toen hij me de kamer uit zag komen. Hij had nooit geweten, dat zijn vrouwtje zoo mooi was, hij moest er zich waarlijk op betrappen weer tot over de ooren verliefd op haar te worden. Wat bezielde hem, dit alles juist dien avond te zeggen? Was het om mijn schuldgevoel nóg grooter te maken? Het lag me op de lippen het verwijt tot hem te richten, dat zijn gevoelens dan wel zeer laat kwamen, te laat zelfs, nu mijn hart hem reeds zóó vreemd geworden was, dat 't een ander had leeren liefhebben! In onze gemeenschappelijke kleedkamer gekomen, bracht hij me voor mijn psyhé en terwijl hij de sorti van mijn schouders nam, zeide hij teeder: Zie nu zelf eens Minnie of ik geen gelijk heb, verliefd op mijn kranig wijfje te zijn? Geloof je wel, dat ik van avond razend jaloersch was, toen zoovele oogen je volgden? Gelukkig, dat ik er zoo zeker van ben, dat mijn Minnie zooveel van mij houdt, anders zou ik in 't geheel niet gerust meer zijn. Zijn woorden troffen mij diep. In gedachten herhaalde ik ze, telkens en telkens weer. Te laat, weerklonk het in mijn hart, te laat, want ik behoor u niet meer. Toen ik u met heel mijn ziel aanhing, hebt ge 't niet de moeite waard geacht mij voor u te behouden. Hij moet wel veel gezegd hebben, waarop ik geen antwoord gaf, want plotseling hield hij op en zeide: Wat een domoor ben ik toch, om te vergeten, dat ge zoo moe zijt. Zal ik je helpen je japon los te knoopen; toe laat me je helpen zooals ik 't vroeger deed, vroeg hij vriendelijk. Maar onwillig stootte ik hem van mij af. 't Was mij onmogelijk juist op dat oogenblik de attenties en kleine diensten van hem aan te nemen, die hij me in 't begin van ons huwelijk zoo vaak had bewezen. Laat 't maar, zeide ik. Baboe zal me wel helpen. Goedennacht en vlug verdween ik in mijn slaapkamer, de deur in 't slot werpend. Dien nacht sloot ik geen oog. Heel mijn gemoed kwam in opstand. Het gevoel, dat Paul mij liefhad en mij in een eerste opwelling met zoo'n groote vreugde had vervuld, 't drukte mij nu zwaar. Mijn leven van nu had een te groote leegte aangevuld, dan dat ik er dadelijk afstand van zou kunnen doen. O, was 't niet hard. ontzettend hard, de vervulling van zoovele illusiën te beleren en dan terug te moeten vallen in 't vreugdeloos bestaan van voorheen? En Paul?, Zou 't hem waarlijk niet te zwaar vallen mij dag aan dag te spreken en toch, te weten, dat ik nooit iets meer voor hem zou mogen zijn? (Wordt vervolgd,)
vorige pagina | inhoud | volgende pagina