doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Nji-Sri: Een nonna
Feuilleton in het Bataviaasch Dagblad, juli-september 1902 aangevuld met romanuitgave bij Becht, 1902


[roman:]

[88:]

In de reusachtige voorgallerij krioelde 't van gasten. Allen wendden het hoofd naar 't jonge paar. Dokter Mol sprong van zijn speeltafel, vlak bij de trap, op en staarde beiden wezenloos, verbijsterd aan.
Nu eerst liet Nonnie haar cavalier los.
"Hé Nonnie! Ben jij 't, amice? Hoe komen jullie zoo..."
Tjarda stak zijn vriend joviaal de hand toe.
"Juffrouw Heyse was zoo vriendelijk, mij hulp te verleenen bij 't loopen, ik merk, dat ik nog drommels zwak op m'n beenen sta!"
Mol's gezicht ontplooide zich.
"Je komt zeker, om je aanstaande te begroeten?"
"Wat? Mijn aanstaande?"
"Ja, wist je 't niet? Een half uur geleden zoowat is ze gekomen. De leege wagen moet je juist gepasseerd zijn. Ze is zooeven met haar vader naar hare kamer gegaan, de eerste deur links, daar net om den hoek!"
Hij voelde, dat Nonnie hem onophoudelijk fixeerde.

[89:]

Met geweld rukte hij zich van haar biologeerden blik los.
"O, dat is eene verrassing! Dan moet ik toch dadelijk..."
Hij bleef even stilstaan.
"Neem 't mij niet kwalijk, juffrouw Heyse. Zal ik u even een stoel brengen of gaat u dadelijk uw tante opzoeken? Neem hij de honneurs even voor mij waar, Mol?"
En metéén snelde hij heen.
Op zij van 't huis, in 't midden der lang uitgestrekte open gallerij kwamen vader en dochter hem al te gemoet.
Hij verhaastte zijn stap, ook zij was vooruitgezweefd.
"Florence!"
"Bernard!"
Hij strekte beide armen uit en voelde hare warme lippen op de zijne.
"God, had ik dàt geweten!" lachte hij.
"Wat heb ik 'n angst uitgestaan, stoute man"
"Och kom! Je het toch mijn soerat gelezen..."
"Neen, gisteren ontving ik alleen Pa's brief..."
"Weet jullie wat, kinderen?" kwam de Resident tusschenbeide. "Daar ginds, de eerste deur om den hoek, is je kamer, Florence. Daar logeerde ik eerst, doch't is beter, dat jij niet buiten in 't paviljoen hoeft te slapen. Daar, waar die lamp met roode kap op 'n knaapje brandt, daar zat ik juist te lezen, toen je kwam.

[90:]

Gaat jullie daar nu gezellig zitten praten, daar ben je heel ongestoord. Ik zal vragen, of ze daar in de zijgallerij straks voor jullie beiden dekken, dan kan je naar hartelust van je samenzijn genieten. Je zult elkaar wat te vertellen hebben, hè? Mij zal je best kunnen missen. Zie, daar heb je Nonnie Heyse ook weer. Ginds bij hare tante! Wat staat ze te kijken! Ze moet zeker 't fijne van de zaak weten! Zoo'n geëngageerd paar is ook interessant, om te zien! Nu adieu, to straks! Ik zal maar aan table d'hôte eten, vanavond!"
De Resident ging eerst naar achteren, om 't diner voor 't jonge paar te bestellen. Dan wandelde hij langzaam naar de voorgallerij. Een poosje liep hij, den knevel draaiende, op en neer, bleef telkens op den hoek staan en gluurde tersluiks naar de beide dames. Eindelijk ging hij zijn compliment afsteken. Hij bleef eenige oogenblikken praten en verdween dan haastig in de binnengalerij.
Juist, toen Nonnie boven aan de trap tot vertrekken gereed stond, zag ze den jongen, een schoon tafellaken over den arm, beladen met borden en servetten, den hoek omslaa, om daar buiten, achter een wand van groen verscholen, voor 't voorname, jonge paar de tafel te dekken.
"Wat sta je zoo te kijken, kind!" vroeg mevrouw Verheul. "Je bent niets opgeruimd van avond. Waarom blijf je ook niet eten? Zal ik den Resident zeggen, dat je pas in den na-avond vertrekt? Thuis zal 't nu

[91:]

toch een saaie boel zijn! Heb je je niet bedacht?"
Nonnie stond nog altijd geheel in gedachten, met sombere oogen den jongen na te staren, totdat hij met zijne vracht uit 't oog was verdwenen.
"Bedacht? Wat vroeg u, tante? Of ik mij bedacht heb?"
"Ja, blijf je niet eten?"
"Neen, ik moet naar huis!"
"Mag ik je wegbrengen, Nonnie?" De jonge dokter stond voor haar.
"Nu, dag poes!" zei tante Lot, die zich voor 't diner vlug in zwarte zijde had gedoscht."Ik moet nog even naar de tafel gaan kijken! Tot morgen!"
Nonnie groette verstrooid en wendde zich met een zucht naar Mol toe.
"Neen, van daag niet! Daar net heb ik 't den Resident beloofd. Hij is even z'n pet gaan halen!"
"Soeda, laten we er maar stilletjes van doorgaan!"
" 't Gaat niet, Mol! Een anderen keer!" zei ze met iets vermoeids in haar stem.
"Wat heb je 't hèm te beloven?" voer hij uit. "'t Is een flauwe streek van je! Je weet toch, dat ik altijd voor je klaar sta. Den heelen tijd zat ik al op de loer, totdat je kwam. Wat heb je nu aan zoo'n ouwen bok!"
"Ik ben jòu toch geen rekenschap schuldig, zeg?" beet ze hem toe en daalde boos een paar treden neer.
"Nonnie!" Ze keerde zich om en stak hem de hand toe. Medelijdens keek ze tot hem op.
"Dag Mol! 't Gaat van avond heusch niet! Later zal je 't inzien. Wees nu verstandig! Kom, laten we in vrede scheiden!"
Aarzelend nam hij hare vochtig-kille hand en keek haar vorschend in 't bleeke gezicht, waarin een paar koortsig gloeiende oogen schitterden.
"Wat heb je toch, Non?" vroeg hij meewarig. "Ben je niet wel?"
"Wat 'n idee! Mij scheelt niets!.... O, eindelijk, Resident! Kom, wij zullen dadelijk opbreken! Dag dokter!"
Mol keek hen hoofdschudden na. Nooit had ze zulk een lieven, zachten glimlach voor hem gehad. Hij zag beiden zwijgend naast elkaar door den tuin loopen. Bij den ingang der donkere laan presenteerde de Resident haar hoffelijk den arm. Eerst bedankte ze met een afwerende, eigenzinnige schouderbeweging, doch een oogenblik later nam ze snel besloten zijn aanbod aan.

[92:]

't Was haast middernacht toen Tjarda, in zijn bendy gezeten, vlak bij den smallen binnenweg, zijn toekomstigen schoonvader ontmoette. Ze groetten elkaar vluchtig, spoedig was de hooge gestalte in de schaduw der boomen verdwenen.
Daar kwam Karta achter het wagentje aanhollen.
[93:]
De contrôleur hield stil. De bediende wilde achter instappen.
"Oela!" riep de meester ontstemd. "Kadieu heula!"
Karta hurkte eerbiedig op zij van den weg neer.
"Je verdiende, dat ik je tot Ardjasari liet loopen, si-bangor! Waarom bleef je niet op Gedong Gedeh van avond? De staljongen van toean doktor moest mijn paard vasthouden."
"Ampoen, Kandjeng!" zoo verontschuldigde zich Karta, "Ik moest nog even naar huis van njonja Kaptèn terug, ik had van morgen mijne troempas vergeten. Doch toen ik er eenmaal was, kon ik niet weg. Djoeragan anom met Kandjen toean Residèn waren gekomen en ik moest helpen de tafel dekken en dan moest ik opdragen; dat gelastte mij de hoogedele heer. De boedjangs ginds zijn zulke orang goenoeng. Ze zijn verlegen en onhandig, als ze een orang besàr moeten bedienen."
"Bleef Kandjeng dat eten?" vroeg Tjarda verwonderd.
"Soemoehoen! En ik moest nog een paar maal heen en weer loopen naar Gedong Gedeh en terug, er was geen wijn en geen ketjap banteng. En een paar blikjes moest ik Njonja Dokter vragen, want Djoemi had alleen wat rijst gekookt met goreng assem en 't eten moest toch fijn zijn voor zoo'n grooten heer."

[94:]

Met gerimpeld voorhoofd keek Tjarda op den bediende neer.
"Waar was de tafel gedekt?" vroeg hij.
"In de voorgallerij, in den hoek links, waar uw ziekenstoel anders stond."
"Zoo, en waar was Djoeragan istri?"
"Die lag in haar kamer te slapen."
"Ngeus! Voor straf zal je loopen! Je hebt geen andere bevelen op te volgen, dan de mijne!"
Het lichte voertuig vloog over den maanlichten weg. Duizend gedachten pijnigden hem. Hij had Nonnie te hoog getaxeerd. Reeds had hij zich bittere verwijtingen gemaakt over zijn gebrek aan zelfbeheersing, zijn tete a tete met Florence werd vergald door die herinnering aan zijn liefdesavontuur. En toch kon hij die zoete bekoring niet van zich afschudden. Telkens, als hij in Florence's mooi, ernstig gelaat zag, als hij haar kalme, welluidende stem hoorde, dook de verleidelijke getalte van dit bruine, wilde kind achter haar op, hij zag hare vlammende oggen, hare trillende neusvleugels, hare halfgeopende, roode lippen, het jonge tengere, wellustige lichaam, alles gloeiende van vuur en passie. Hij verwenschte zichzelf om zijne vernedering. Wat hij in 't besef zijner onweerstaanbare manlijkheid voor een spontane overgave van 't heetbloedige natuurkind had gehouden, was een weloverlegd wraakplan geweest, om zijn hoogmoed te fnuiken. Daar had hij den sleutel tot haar vreemd gedrag! En wat beteekende dat

[95:]

koketteeren met Florence's vader? Door het prestige van den alomgevreesden bestuursambtenaar te krenken, den geposeerden man een belachelijk figuur te doen slaan, wist deze nona hèm te straffen, over dit hoogverheven ras der Blandas te triomfeeren!
Gedeprimeerd keerde hij in zijne eenzame woning terug. Hij wierp zich op zijn bed neer, doch kon ondanks zijne vermoeidheid den slaap niet vatten, en toen hij eindelijk tegen den morgen zijn bewustzijn voelde wegzinken, was 't hen, als werd hij door Nonnie's arm vast omkneld, ze trok hem naar beneden, den afgrond in, terwijl Florence met verwrongen gelaat tevergeefs poogde, hem aan deze vaste omhelzing te ontworstelen. Meedogenloos werd ze meegesleurd, de diepte in.
Met zware rochelende ademhaling, in zweet gebaad, werd hij wakker. Hij rees overeind en keek de kamer rond. Het was klaarlichte dag buiten, in huis hoorde hij al stommelende geluiden, en 't ritselend vegen van de sapoe lidi op het erf.
Snel sprong hij op, liep naar de badkamer. Een ijskoude douche kalmeerde allengs zijn zenuwen en zonder dralen wiepr hij zich op zijn achterstallig schrijfwerk. Met alle energie verjoeg hij zijn herinneringen, nauwelijks gunde hij zich den tijd tot een kort maal, en met zekeren weerzin dacht hij aan zijn verplicht avondbezoek op Gedong Gedeh.

[96:]

De slamattan was op den volgenden Zondag vastgesteld. Tjarda had de heele week onvermoeid doorgewerkt, eer hij wist, was de avond hem overvallen. Dan stond hij zuchtend op en na een haastig toilet besteeg hij zijn paard, om een uurtje op Gedong Gedeh door te brengen.
De Resident was teruggekeerd naar Daja Kollot, om zijne dienstzaken te regelen. Vand aar uit had hij Florence's rijpaard en zadel gezonden, want Dr. Verheul had gezegd, dat freule Utenhoven nog eenigen tijd rust en kalmte noodig had. De laatste weken had ze ongetwijfeld om haar verloofde in eene voortdurende spanning geleefd. Ze had zich stellig ales meer aangetrokken, dan men wel dacht. Nu kon ze, vrij van alle huishoudelijke beslommeringen, vrij van verplichtingen, die de betrekking haars vaders haar oplegde, hier van 't goddelijk bergklimaat genieten.
Het was Zaterdag avond. Florence was haar aanstaande te gemoet gereden. Nu keerde het jonge paar terug. De paarden stapten langzaam in de schemering de zachtglooiende helling af, toen Tjarda Nonnie met Dr. Mol voor hen uit zag loopen. Beiden schenen in een weinig opgewekt gesprek. Eerst toen zij het hoevengetrappel dicht achter zich hoorden, keken ze even om, de jonge dokter werktuigelijk, in gedachten, zij snel, met felle oogflikkering. Onverschillig koel beantwoordde ze zijn groet en scheen verder op het fier voortbijrijdende paar nauwelijks acht te slaan.

[97:]

Thuisgekomen was Tjarda naar den stal gegaan, om naar 't voederen en drenken der verhitte dieren te zien. Juist was hij op weg, om door den tuin naar Florence's zitplaats, in de open veranda terug te keeren, toen hij. Mol's paviljoen passeerende, onwillekeurig een blik in de verlichte kamer wirp. Zou zijn vriend al terug zijn van de avondwandeling? Ja, daar zag hij hem in hemdsmouwen voor een koffer geknield, de grond rondom bezaaid met kleeren en boeken.
"Wat voer je uit?" riep Tjarda, even stilstaande. "Je wilt toch niet vertrekken?"
De andere stond op en veegde zich het zweet van 't voorhoofd.
"O, ben jij 't? Ja, morgen ochtend ga ik heen!"
"Wat? Morgen ochtend? En je verlof is pas over veertien dagen afgeloopen!"
"En toch ga ik morgen ventre-à-terre terug naar Kareng Bidara, mijn nieuwe standplaats. Ze heeft me den bons gegeven!"
"Wat? Toch niet om die voorkinderen?"
"Geen kwestie van! Nog vòòrdat ik zoover was, heeft ze me gedecideerd afgewezen. Ze was in stilte geëngageerd, zei ze. Ik zou 't gauw genoeg hooren."

[98:]

"In stilte geëngageerd? Dan weet ik 't al!"
Tjarda staarde nadenkend in den donkeren tuin.
"Zeker heeft ze Piet's aanzoek aangenomen."
"Piet! Wie is dat?"
"Een jonge koffieplanter, een neef van de Smits. Hij maakte al lang werk van haar. Hij woont op Goenong Halimoen, hieri n de buurt."
"Zoo? Is 't zoo'n bleeke, lange? 'n Ongeluk van een vent? Dan heb ik 'm wel eens op Gedong Gedeh gezien!"
"Ik ken 'm niet, doch 't kan wel zijn. 't Is voor haar een goede partij. De Smits hebben geen kinderen, hij krijgt 't land en alles!"
"ik had 't nooit van haar gedacht! Uit liefde zal ze hem niet nemen. Ze deed zoo vreemd! Zo geheimzinnig! En ze scheen zoo gejagd. Dan lachte ze weer om niemendal, dan weer zuchtte ze.... Ik keek haar verbaas aan. "Ben je wel gelukkig, Nonnie?" vroeg ik ernstig. "Gelukkig?" Ze stiet een schellen lach uit. "Wat een vraag! Ik ben zalig! In den zevenden hemel! Hoe kun je er aan twijfelen?"
Mol keek somber voor zich uit en beet zich zenuwachtig op den knevel.
"Zie je kerel," ging hij na een poos voort, "ik zou er nog in kunnen berusten, als ze werkelijk gelukkig was. Doch nu..."
Hij slikte een paar maal, terwijl zijn mondhoeken verradelijk trilden.
"Soeda!" zoo vermande hij zich eindelijk. "'t Is verduiveld jammer! Ik heb razend van haar gehouden! Nu maar gauw in 't gareel, dat is de beste medicijn!"
In de verte zag men eene slanke meisjesgestalte de trap der voorgallerij afdalen en met statigen, afge

[99:]

meten stap den tuin doorwandelen, naar 't paviljoen toe.
"Daar heb je freule Utenhove!" zei Mol. "ik zie je toch nog van avond?"
"Ja zeker! Straks kom ik nog even bij je! Salut!"
De dokter, in zijn hemdsmouwen, verdweem achetr de sampiran.
Tjarda was Florence te gemoet gegaan.
"Geheel uitgerust, Florence?" Hij presenteerde haar zijn arm.
"Och, dat ritje was niets! Doch ik heb den heelen ochtend in mijn eentje gewandeld, ik ben tot op den top van den Goenoeng Perkoetoet geweest."
"Jij Florence? Dat is toch niets voor jou, kind."
"Ach, ik had vanmorgen geen rust, om te zitten. Ik had behoefte aan beweging. Van nacht had ik zulke angstige droomen. Ook verbeeldde ik mij, dat je de laatste dagen wat vreemd was. Neen, neen, verdedig je niet! Ik ben zenuwachtig en wat abnormaal. Nu zal ik morgen eens van een heerlijk dolce far niente genieten. 's Zondags laat jij de zaken immers rusten? We hebben ook zoo weinig aan elkaar! Ik zal den heelen ochtend voor mijne kamer in mijn schommelstoel liggen. Ik werk aan 't kleedje voor Papa's schrijftafel - je weet, hij is gauw jarig - en jij leest me wat voor, en dan praten weer eens poosje?l me heel wat van zoo'n kalmen, idyllischen Zondag voor."
Ze waren allengs weer aan de trap van 't hoofd

[100:]

gebouw teruggekomen. Zwijgend klommen ze naar boven en liepen langs de pilaren der zijgallerij naar de verlichte zitplaats. achter een Japansch schutsel van donkerroode, doffe zijdestof, waarop langpotige watervogels, klimmende op schrale, rietachtige takken in goud waren geborduurd, stond de tafel gedekt, met twee couverts.
Florence viel op een stoel neer en overzag het van alle kanten ingesloten hoekje, waarover de roodbehangen lamp haar warmen schijn wierp, met een zucht van welbehagen.
"Kom, ga zitten, Bernard," zei ze, den tweeden stoel naderbij schuivende. "Zullen we maar alles laten opdragen en ons zelf bedienen? Wij sturen den jongen weg, niet waar?"
"Zooals je wilt!" gaf hij koel ten antwoord en spreidde zijn servet uit. "Doch ik zou je aanraden, neem je gemak er van! Dat eeuwige opstaan en presenteeren is zoo vervelend! En als je ongegeneerd wilt zijn, zal ik Karta roepen, mijn lijfjongen. Die is vrij handig en verstaat geen woord Hollandsch. Djoeloekan, si-Karta!" beval hij den keurig gekleeden bediende, die de Resident achtegelaten had.
Een fijne plooi groefde zich om Florence's mond. Karta bracht de soep. Zwijgend aten beiden hun borden leeg.

Krant: 01-08-1902

Florence leunde achterover en sloeg hem heimelijk, gade. hoe hij tusschen de pilaren door, in het rossig verlichte bosschage staarde en in gedachten op de tafel trommelde.
Eindelijk keerde hij zich om en glimlachte.
"Wat ben je stil? Zal ik je een glas wijn inschenken?"
"Dank je!" Hij vulde zijn eigen glas en dronk liet in één teug leeg. »Heb je je goed geamuseerd op het lebaran-bal?" Ze trok langzaam de schouders op.
"Geamuseerd! Dat weet je wel! Al die officieele dansen waartoe ik verplicht ben...
"lk ben ook volstrekt niet jaloersch!" viel hij haar lachend in de rode. »Daar zijn we boven verheven, nietwaar? Een ambtenaar die carrière wil maken, mag niet kleingeestig zijn!"
"Hij kan toch van zijn vrouw houden!"
"Natuurlijk! Doch in het publiek mag hij met zijn gevoel niet te koop loopen. Geen oogenblik mag hij zijn prestige uit het oog verliezen." Florence zuchtte.
"Ben je niet geheel en al van mijn opinie, liefste? Die malle sentimentaliteit zou ook volstrekt niet bij je passen;" Ze antwoordde niets. Met nedergeslagen oogen lepelde ze langzaam haar vruchteneréme.
"Heb je je niet bedacht, Florence? Kom, drink een glas wijn! Laten we eens klinken met mekaar! Is iets dat je hindert?"
"Och, liet is flauw van me, maar ik had me zulke illusies gemaakt van Gedong Gedeh, zoo vrij samen in liet gebergte, zonder die vervelende etiquette!" Hij zag haar met ontevreden hoofdschudden aan.
"Florence! Hoe hèb ik het nu met je! En hoe kon je zulke dwaze verwachtingen hebben? Je weet toch dat het etablissement altijd vol loges is. Hoe kan men hier vrij zijn, omgeven door meer dan tachtig menschen die je bespieden!"
"Och, wat zou dat? Hier leeft ieder voor zijn genoegen, leder heeft zijn werk en zijn plichten een poosje op zij gezet. Ik snak er naar om ook eens mensch te zijn!" Hij dronk haastig zijn glas leeg.
"Je valt me tegen, Florence."
"Het is mogelijk? En toch zal ik het zeggen! Ik verheug me al op morgen, waar we den heelen dag samen zullen zijn." Ze keek hem uitdagend in de oogen. Hij schudde het hoofd, medelijdend teeder en vatte haar hand die op tafel lag.
"Kind, het spijt me dat ik je moet teleurstellen. Morgen moeten we naar mevrouw Heyse. Ik heb beloofd dat we de slamattan zouden bijwonen." Ze rukte haar hand los.
"Je wilt mij toch niet medenemen naar die Inlandsxhe troep? Dat is toch niet je bedoeling?"
"Ja Florence, dat is mijn bedoeling. Mijn vrienden moeten ook de jouwe zijn. Ik heb groote verplichtingen aan die inlandsche troep! Het zijn goede menschen!"
"Nu ja, daarvoor heb je hen immers die cadcaux op Batavia besteld, een zilveren rijstschepper en voor de dochter juweelen kabayespelden".
"En denk je dat hun hartelijkheid daarmede betaald is? Neen, het zou hen vreeselijk grieven als wij voor het feest bedankten. Kom, wees jij morgen nu eens wat toeschietelijk! Laat het niet merken als het je ginds een beetje vreemd voorkomt."
"Neen, Bernard, laat mij alsjeblieft thuis. Ik pas niet bij zoo'n zootje. Die lui zouden zich niet op hun gemak gevoelen als ik er bij was en voor mij is het een gruwel om met zulke nonna's te moeten optrekken."
"Zooals je wilt, Florence. Ik zal mevrouw Heyse zeggen dat je hoofdpijn hebt." Hij schilde zenuwachtig een djeroek. Een diepe rimpel groefde zich in zijn voorhoofd.
"Nu, ik zal meegaan," zei ze na een poosje, naderbij schuivende. "Alleen om jou plezier te doen zal ik medegaan. Wat zeg je nu? Kom wees nu niet meer boos! Je bent zoo koel den laatsten tijd." Hij keek schuw om naar den jongen die half verscholen achter de roode sampiran stond.
"Neem af!" gebood hij. Toen ze alleen waren, nam hij haar blanke, aristocratische, met ringen versierde hand en bracht ze aan zijn lippen.
"Ik dank je, Florence. Ja, het spijt me dat ik je die teleurstelling moet bezorgen. We zullen er zeker blijven rijsttafelen. Leg je, ter wille van mij, nu eens dien dwang op. Proef van alles, al is het wat pedis. En praat af en toe eens met mevrouw! Het is werkeliik een beste ziel!"
"En de dochter?"
«Och, die is ook niet kwaad, maar..."
"Wat maar... Ze is toch niet gecharmeerd op je?"
"Praat toch met zoo'n onzin, het meisje is zoo goed als verloofd met een jong mensch hier in de buurt. Onder de heeren schijnt ze nogal in trek te zijn. Die officier van gezondheid waarvan ik zooeven sprak heeft pas een blauwtje geloopen."
"Is het een knap meisje?"
"Och, dat hangt van den smaak af. Zag je haar van avond niet, toen we van ons rijtoertje thuis'kwamen?"
"O, dat nonna'tje dat voor ons uit liep? Ik lette niet op baar, ik had moeten omkijken om haar in het gezicht te kunnen zien. Ik zag niets dan zoo'n zwarten paardenstaart op haar rug...."
"Begin nu niet te spotten!"
"Ik begrijp niet hoe je je dat aantrekt ?'*
"Je ziet toch dat het mij hindert, als je zoo minachtend over de Heyses spreekt. Zou je willen dat ik ook met je instemde?"
"God, wat ben je kwalijknemend om zoo'n kleinigheid...'"
"Pardon, kind! Ik geloof, ik ben nog wat zenuwachtig na dien val!"
"Wil je geen sigaar opsteken?"
"In jou presentie?"
"Doe het gerust. Hier in de open veranda hindert mij de rook niet. Laten wij nu een enkelen keer van onze vrijheid genieten. Zal ik eens den brand er in steken? Geef mij de lucifers eens aan!" Tjarda haalde glimlachend het doosje uit den zak en liet Florence begaan. Hij sloeg haar gade hoe ze een manila uit den koker nam, hoe ze deze tusschcn de fijne vingers hield en aan de lippen bracht. Dan hield ze de brandende lucifer aan het eind en na een paar trekken blies ze den rook uit. Nu overhandigde ze hem de sigaar, terwijl ze hem strak, met een glimlach in de oogen aankeek. Hij was opgesprongen en omvatt'e de slanke gestalte. Ze zag er betooverend uit in haar lichtblauw, wazig kleed, een zachte blos op de wangen, een glans in de oogen.'Al het fiere, majestueuse was afgestroopt, ze was op dit oogenblik bepaald meisjesachtig-lief. Was dat zijn Florence? Hij kon den blik niet van haar afwenden. Hij boog zich dieper om den mooien mond te kussen.
"Zoo! Een gezellige boel hier!" dreunde een diepe basstem. * (Wordt vervolgd.)


vorige pagina | inhoud | vorige pagina