Nji-Sri: Een nonna Feuilleton in het Bataviaasch Dagblad, juli-september 1902 aangevuld met romanuitgave bij Becht, 1902
[08-07-1902:]
Het was nu Februari. De westmousson deed zich na een korte rust met vernieuwde kracht gelden. De regen bruiste in stroomen neder, halve dagen stond het erf blank. De dokter liet zich na zijn tweede bezoek niet meer zien. Eenige malen bracht een druipende koeli 's avonds een briefje met het bericht dat Nonnie op Gedong Gedeh bleef logeeren. Tjarda was al veertien dagen hier. Het kostte hem moeite zich los te rukken. Den heelen dag lag hij soezerig in de stille voorgallerij. Hij overzag het met vruchtboomen overschaduwde erf, zoo dicht begroeid dat slechts hier en daar een zonnevonkje op den zwarten, vochtigen grond viel. De kalmte deed hem weldadig aan. Het was een gezellig, eentonig bestaan hier in het eenzame, achter hoog geboomte verscholen huis. Kooplieden, dessa-vrouwen kwamen en gingen, geen wanklank verstoorde de idyllische rust. Hij lag in zijn stoel, las, droomde, hij voelde zich dagelijks aansterken. Zijn vroeger bestaan van onvermoeid zich afslovenden bestuursambtenaar scheen uitgewischt. Verlangend luisterde hij naar den vliegenden slofpas zijner wcldoenster, het breede, grove gezicht met den goedigen lach won dagelijks aan sympathie en bekoring. "Lóh! Daar rolt een wagen heen!" zoo klonk de bekende stem in melodieus indisch-Hollandsch. "Was de dokter hier?" "Ja, hij kwam weder eens naar mij kijken, Mevrouw. Doch ga een oogenblik zitten!" "Allah! Ik, met mijn vuile kabaya. Ik zal eerst gauw ferschoonen. Ik ben aan het assem-stroop koken. Djoemi is aan het roeren. . Morgen moet u eens een glas proeven, dat is gezond en smaakt frisch!" "Kom, ga nu even zitten! Laat die vuile kabaya ! Uw zwager was er maar half mede ingenomen dat ik nog altijd hier was. Hij zeurde er weder over dat ik mij ginds in het etablissement moest laten behandelen, dat u bezig was mij heelemaal te verknoeien met uw inlandsche obat. Doch het mooiste is, hij vond mij verbazend vooruitgegaan." "Tobàààt!'' juichte mevrouw in een langgetrokken lach. "Ik vind mijzelf wel een beetje indiscreet, om zoolang van uw goedheid misbruik te maken. Doch in geen geval mocht ik al naar Ardjasari getransporteerd worden, zei hij. Het ligt meer dan zeven paal hier van daan. En mijn toekomstige schoonvader logeert nog altijd op Gedong Gedeh. Het schijnt hem daar bijzonder te bevallen..." »Biar! Blijf maar hier! Ik vind juist prettig !ik ben zoo alleen den heelen dag. Zoo sepie. ja?" "Meent u het heusch, mevrouw? Vindt u mij niet erg onbeschaamd?" Massa!" Ze stak hem met een ongeduldig dichtknijpen der oogen haar elleboog toe. Ik ben blij als ik u zie, ik houd er van om iemand op te passen!" "U hebt het druk genoeg zonder mij!" "Dat is niets! Ik moet altijd werk hebben. En op die manier verdien ik nog een aardig duitje er bij! Ik lever klapperolie, assem, trassie en allerlei soorten stroop aan het etablissement. En als er veel gasten zijn, of bij feesten, maak ik kwé-kwé voor de avondtafel. Dan heb ik achter nog een werkplaats voor het weven van kains en voor het batikken van sarongs en hoofddoeken. Als u beter bent, moet u eens zien... Meer dan twintig vrouwen zijn er aan het werk." Tjarda keek haar onderzoekend in het opgewekte gezicht. "U leeft hier zoo stil en eenvoudig mevrouw," meende hij. «Waartoe dient het u zulke drukte op den hals te halen? U hebt toch uw pensioen van kapiteinsweduwe?" "Memang!" lachte ze. "Voor mijzelf heb ik genoeg. Naar als Nonnie eens trouwt! Ze moet toch een goed uitzet hebhen en haar juweelen! Ze zal bij niemand achterstaan! Verscheidene malen is ze al ten huweliik gevraagd. En ze is altijd netjes gekleed als ze uitgaat. Ik geeft niet dat ze bij de tòtòks die in Gedong Gedeh komen logeeren, afsteekt. Ziet ze er niet altiid keurig uit?" "Ik heb uw dochter nog nooit gezien, mevrouw!" "Lóh! Nog nooit gezien? Maar het is waar ook! Tegenwoordig slaapt ze dikwijls in het etablisement en meestal gaat ze 's morgens vroeg er heen, als u nog in de kamer bent en 's avonds laat komt ze altijd thuis..." "Ja, om haar moeder schijnt ze zich niet Veel te bekommeren!" liet zich Tjarda wrevelig ontvallen. Mevrouw veegde zich met een puntje van haar kabaya tersluiks de oogen af. "Kassian, ze is nog zoo jong! En wat moet ze met mij praten den heelen dag? Ik ben maar een domme vrouw en ik heb het zoo druk, ze zou mij maar in den weg loopen. En als ze trouwt, gaat ze immers voor goed weg. Ik moet alvast wennen, ja? Maar het is toch een goed kind! Van morgen had ik wat hoofdpijn, ik zei het zachtjes tegen Djima, de toekan batik. Nonnie lag nog in bed en had het door de open deur gehoord. Nu wilde zij vandaag absoluut thuis blijven Ik wilde er niets van weten. Verbeeld u! Vandaag is er juist groote rameh-rameh ginds. Ze maken een tochtje naar het meer van Pendjalò, met zijn twintig rijden ze in karretjes er heen en in het bosch wordt gerijsttafeld. Gisteravond, toen ze thuis kwam, was ze zoo opgewonden! Ze was er vol van! ledereen moet wat meebrengen. Allah! wat had ze een drukte! Vanmorgen stond ik bijzonder vroeg op, om alles in te pakken katoepat en telor assin met ajam panggang en sasèh' "Loop heen!" zei ik, "mijn hoofdpijn is al haast over ik'heb een sterke kop koffie gedronken!" "Is het ook betoel waar!" vroeg ze nog. "Soengoe máti!" zei ik Toen ging ze gerust heen. Djima moest haar de boenkoesan met eten achterna dragen. Daïk naün Djoembi? Toean ampoen! Daar heb ik mijn heele assemstroop vergeten. Metéén vloog ze naar achteren. . (Wordt vervolgd)
vorige pagina | inhoud | vorige pagina