doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Thérèse Hoven: Kleine Gerrit
In: Een Krijgsraadzaak. Novellen van [...] Thérèse Hoven
Amsterdam: Van Holkema & Warendorf [ca 1895]
(Warendorf's Novellen-Bobliotheek XII)


[11:]

II. IN DE KOLONELSWONING.

't Stond wel niet op de verlovingskaarten, maar iedereen begreep toch wel, dat 't zoo bedoeld was en dat er Zondags receptie zou zijn. En die er niet buiten kon, zond bloemen, omdat 't nu eenmaal de mode is.
"Niet enkel witte, dat hoeft niet," werd er bij gezegd aan den bloemist, "'t is niet voor een bruid, maar voor een engagements-receptie."
De suite was in een bloementuin herschapen - Eugenie en haar zusjes waren den geheelen ochtend aan 't arrangeeren geweest. Langzamerhand hadden alle ornamenten en zelfs de kleinere meubels plaats moeten maken voor sierlijke mandjes, gevuld met geurige bloesems en getooid met fraaie linten.
De grootste manden werden gebruikt om achter de canapé te staan, daarvoor zou het jonge paar zich poseeren.
"Wat zul-je leuk uitkomen met die bloemen als achtergrond", plaagde een der zusjes.
"En Jan dan"... plaagde een tweede.
"Nee, Jan heelemaal niet, in een zwarte jas, afschuwelijk", beweerde de eerste spreekster. "Ik begrijp 't nog niet Nini, hoe je hem hebt kunnen nemen."
"Maar Carootje, Jan is een echte gentleman, en dan vreeselijk knap - hij maakt wat een goed figuur."
"Nu ja - maar een man in politiek, o, foei! Nee, als ik ooit trouw, dan neem ik er een in uniform- net als Pa."

[12:]

"Je neemt er een... je mag blij zijn als jij genomen wordt!", klonk het met bakvischjes-wijsheid van haar zusje.
"Da's onzin, 't meisje heeft er net zooveel in te zeggen als de man, niet waar, Nini?"
"Kindlief, je bent pas zestien, ik zou mij nog maar niet in zulk een vraagstuk verdiepen."
"Hè, da's flauw, zooveel ouder ben jij nu toch ook niet. Maar sedert je engagement ben je vreeselijk dames-achtig en deftig geworden."
"Natuurlijk, dat hoort er zoo bij en dan. . . je moet denken, Jan is zooveel ouder."
"Jan!" herhaalde Carootje op minachtenden toon, "wat een naam, zoo burgerlijk mogelijk, maar hij is ook van heel burgerlijke familie, is 't niet?"
Eugenie bloosde en hervatte knorrig: "Wat heb jij nu in 's s-Hemelsnaam met zijn familie of zelfs met hem te maken. Ik trouw hem en jij niet."
"Nee, gelukkig". . .
"Voor hem, meen je."
"Kibbelen jelui toch niet altijd," viel Marie, de vredestichtster, in. "Nini heeft groot gelijk, Caro, zij trouwt Jan en 't kan jou niets schelen wie en wat hij is."
"Zoo?... daar zou je je dan leelijk in vergissen, op school vroegen alle meisjes er dadelijk naar: Is je zuster geëngageerd? Met wie? Wat doet ie? Hoe heet ie? Van Oppen? - Hé - dien naam ken ik niet nu zie-je en dan is 't niet prettig, als je zoo eigenlijk niets weet."
Eugenie lachte - ze was te gelukkig om boos te

[13:]

worden om 't kinderachtige gesnap van haar zusje of om de indiscrete vragen der schoolmeisjes,
"Maar, Caro, je doet alsof Jan een wilde uit 't hartje van Afrika was. Het staat toch duidelijk genoeg op zijn visitekaartje, dat hij advocaat-procureur is, ik zal je er morgen een meegeven, als je wilt, dan kun je het op school laten zien en je kunt er bijvoegen, dat hij twee-en-dertig jaar is en een eenige zoon"…
"En zijn ouders?" informeerde 't vraagstertje, die wel zoo'n beetje de klok had hooren luiden en nu ook wel zou willen weten, waar de klepel hing.
"Hij is misschien een wees" begon Marie.
Eugenie aarzelde een oogenblik toen vond ze 't toch maar beter om haar zusjes qp de hoogte te brengen, ze duchtte vooral Carootje's nieuwsgierigheid en begreep dat deze niet rusten zou, vóór zij er alles van wist.
"Och! kijk eens - jelui moogt 't ook wel weten, ik zal 't jelui vertellen, maar je moogt er niet op school over spreken, hoor Caro."
Nadat haar zusje beloofd had te zullen zwijgen als 't graf, hervatte ze: "Weet-je, de ouders van Jan leven nog, maar 't zijn erge burgermenschen, ze hebben een banketbakkers-winkel ergens iJl 't oude gedeelte van de stad."
"Gunst", viel Carootje in, "en trouw-jij met een jongen uit een winkel! Ik zou je danken." Eugenie bloosde: "Je moet 'niet vergeten, dat ik mij met Jan verloofd had, vóór ik dat wist en dan ik houd dol veel van hem. Hij is vreeselijk knap en aardig en heelemaal iemand uit onzen stand. Als ik niet

[14:]

met hem trou wde zou ik erg ongelukkig zijn en. . . hij ook. Hij kan 't toch niet helpen, ik zou 't bepaald slecht van me zelf vinden als ik hem daarom liet. Hij is zoo door en door goed en braaf en houdt zooveel van me."
"Nou ja... maar..."
"En weet-je, hij heeft me zelf gezegd, dat ik niet met hen hoef om te gaan... omdat ze zoo anders zijn. Hij heeft er met hen over gesproken en ze vinden 't zelf ook veel beter."
"Wat" viel Marie haar in de rede, "meen-je, dat zijn ouders hier in de stad wonen en dat Jan je niet aan hen voor zal stellen?"
"Ja, zeker meen ik dat en hij ook. Hij ziet heel goed dat wij toch niet met elkander op zouden schieten."
"En op de bruiloft dan?" vroeg Carootje.
"Ze komen niet bij 't trouwen."
"Maar Nini, hoe hard voor die stumperts"' riep Marie uit.
"Hard? Wel nee, ze willen 't zelf niet, ze zouden zich natuurlijk niet thuis voelen bij ons. Jan zegt ook, dat 't voor alle partijen veel beter is, dat we elkander niet kennen."
Marie trok de schouders op: "Ik vind 't een rare manier van over je ouders te denken en als ik jou was zou ik of 't een of 't ander. Vind-je 't vernederend om in een burger-familie te komen, best - dan zou ik Jan geweigerd hebben, maar neem je hem aan, dan zou ik, in jou plaats, zijn ouders ook aangenomen hebben. Zie-je, zoo denk ik er over."
"Nu ja - maar jij kunt er niet over oordeelen,

[15:]

als Jan er niets in vindt om enfin om zooals ik je daar net zei... niet met hen om te gaan - dan behoef ik er zeker niets in te vinden. Hij heeft er eerst met Papa- over gesproken en toen met mij en Papa was 't geheel met hem eens."
"'t Verwondert me toch van Papa," hernam Carootje "hij is anders zoo trotsch."
"Nu ja... maar weet-je. Wij hebben geen geld, ik krijg niets mee ten huwelijk en Jan heeft een prachtige positie en dan... zijn ouders zitten er goed in. Ze geven hem hu een jaarlijksche toelage van f 1000 en 't gaat door als hij getrouwd is."
"Ik wist niet dat er zooveel te verdienen was met koekjes bakken", spotte Carootje.
"O, 't is een oude firma", antwoordde Eugenie.
"Hoor eens, ze begint al op haar schoon-familie te bluffen," hernam Carootje op den zelfden toon, maar Marie zei ernstig: "Je moet er niet om lachen, Caro, ik vind 't vreeselijk."
"Wat - dat koekjes-bakken zoo voordeelig is?"
"Nee, dat Eugenie wèl 't geld aanneemt, maar met de gevers niets, te maken wil hebben."
Een vluchtig rood bedekte Eugenie's wangen, terwijl ze hervatte: "Je begrijpt de zaak verkeerd, Marie, er is hier geen quaestie van mijn persoonlijke gevoelens. 't Is Jan - die 't zoo wil - of liever, 't is de maatschappij die 't zoo voorschrijft."
"Die duizend gulden vind ik 't ergste van alles," merkte Marie op.
"Wel nee - die hebben er niets mee te maken, tenminste niet in mijn oogen. Bij Papa is 't mis

[16:]

schien van invloed geweest, dat Jan 's vader er goed inzit, zooals 't heet, maar... op mijn woord, ik zou even veel van Jan houden - al was hij zoo arm als de mieren. Ik was al verliefd op hem, vóór ik iets van zijn positie af wist - ik trouw hem alleen uit liefde.."
"Dan zou ik die liefde ook tot zijn ouders uitstrekken," mompelde Marie, doch haar zuster hoorde haar niet.


inhoud | vorige pagina | volgende pagina